Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
beschikking van 2 juli 2021
[verzoeker] ,
[belanghebbende] ,
Het procesverloop
De feiten
Het (aanvankelijke) verzoek
Het (aanvankelijke) verweer, tevens houdende zelfstandig verzoek
De beoordeling
beidepartijen een NWWI-validatie aanvragen. De man maakte geen bezwaar tegen dit aanvragen toen de makelaar berichtte dit in gang te hebben gezet. Eerst toen partijen bericht werd dat NWWI-validatie niet kon plaatsvinden, omdat kort tevoren een taxatie van de woning van partijen voor € 405.000,- had plaatsgevonden, waardoor een onverklaarbaar verschil bestond in vergelijking met de (latere) taxatie door [X] voor € 315.000,-, maakte de man bezwaar tegen nut en noodzaak en de eis van NWWI-validatie en claimde de man dat partijen zonder de voorwaarde van een plaatsvindende NWWI-validatie over en weer een geldige, bindende taxatie door [X] waren overeengekomen. Zijns inziens waren partijen immers nimmer een NWWI-validatie overeengekomen.
wat hebben partijen redelijkerwijs over en weer alsbedoelingvan elkaar mogen en moeten begrijpen, tot overeenstemming gekomen medio 2020 respectievelijk (in hoeverre) is die vraag (nog) relevant indien zij eind 2020 hun lot in handen leggen van de rechter, die volgens het convenant moet gaan beslissen, en indien zij wederom een half jaar later, medio 2021, twisten over de uitleg van hun emailverkeer medio 2020?
bedoeld- en dat is bepalend -, en daar sluit de rechtbank zich bij aan: 23 oktober 2019. Dat betekent dat het inderdaad er op neer komt dat de rechtbank krachtens de uitleg van het convenant, zoals partijen de strekking van artikel 3 van het convenant bedoeld hebben, de waarde van de woning moet vaststellen in het licht van de vraag of partijen medio 2020 bindende afspraken maakten over de taxatie en zo ja welke afspraken over de wijze waarop per 23 oktober 2019 getaxeerd diende te worden.