ECLI:NL:RBOVE:2021:2826

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
08/220870-20, 08/193026-20 en 08/205330-20 (gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor drugshandel en geweldsmisdrijven

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 27-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor zijn betrokkenheid bij de handel in cocaïne en geweldsmisdrijven. De zaak kwam aan het licht na meldingen van Meld Misdaad Anoniem en een politieonderzoek dat in april 2020 begon. De verdachte handelde samen met zijn medeverdachte, zijn broer, en was betrokken bij de verkoop van cocaïne in Zwolle. Tijdens de rechtszitting op 1 juli 2021 heeft de verdachte bekend dat hij in de maanden november en december 2019 en gedurende twee weken in juli 2020 in cocaïne heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn broer in overlappende perioden handelden en dat zij gebruik maakten van tikkie-betalingen voor hun transacties. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 2 november 2019 tot en met 31 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. Daarnaast was de verdachte betrokken bij geweldsmisdrijven, waaronder het vernielen van een autoruit en bedreiging van personen met een hamer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de drugshandel en geweldsmisdrijven als strafbaar beschouwd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het opleggen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/220870-20, 08/193026-20 en 08/205330-20 (gevoegd) (P)
Datum vonnis: 15 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1993 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
verblijvende te [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer
in de dagvaarding met parketnummer 08/229870-20, na nadere omschrijving van de tenlastelegging van 3 december 2020, dat verdachte:
in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020, al dan niet samen met een ander of anderen, heeft gehandeld in cocaïne;
in de dagvaarding met parketnummer 08/193026-20 dat verdachte:
feit 1:dat verdachte op 28 december 2019 al dan niet samen met een ander of anderen
99 XTC-pillen en 7,34 gram cocaïne in bezit heeft gehad;
feit 2:dat verdachte op 28 december 2019 al dan niet samen met een ander of anderen 1,57 gram cocaïne in bezit heeft gehad;
in de dagvaarding met parketnummer 08/205330-20 dat verdachte
feit 1:dat verdachte op 28 maart 2020 al dan niet samen met een ander of anderen een ruit van een personenauto heeft vernield, dan wel daaraan medeplichtig is geweest;
feit 2:dat verdachte op 28 maart 2020 [aangever 1] en/of [aangever 2] al dan niet samen met een ander of anderen heeft bedreigd, dan wel daaraan medeplichtig is geweest.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte,
in de dagvaarding met parketnummer 08/229870-20 dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 te Zwolle en/of te Raalte en/of te Zwartewaterland en/of te Staphorst, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in de dagvaarding met parketnummer 08/193026-20 dat:
1.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 99 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDE, zijnde MDA en/of MDMA en/of MDE en/of ongeveer 7,34 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,57 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

in de dagvaarding met parketnummer 08/205330-20 dat:

1.
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk (een ruit van een) personenauto (Hyundai), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [aangever 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
subsidiair althans
,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 4] op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle (een ruit van een) personenauto (Hyundai), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan [aangever 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (met een bivakmuts op) [medeverdachte 4] te vervoeren;
2.
hij op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededader (met een bivakmuts op) met een hamer, althans een stuk gereedschap, althans een (zwaar) voorwerp op voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 2] af is gelopen en/of met die hamer, althans dat stuk gereedschap, althans dat (zware) voorwerp op de (ruit van die) auto, waar voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 2] direct achter zat(en), althans waar voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 2] zich in bevond(en), in heeft geslagen;
subsidiair althans
,indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 4] op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle, [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door (met een bivakmuts op) met een hamer, althans een stuk gereedschap, althans een (zwaar) voorwerp op voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 2] af te lopen en door met die hamer, althans dat stuk gereedschap, althans dat (zware) voorwerp op de (ruit van die) auto, waar voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 2] direct achter zat(en), althans waar voornoemde [aangever 3] en/of [aangever 2] zich in bevond(en), in te slaan bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 28 maart 2020 te Zwolle opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door (met een bivakmuts op) [medeverdachte 4] te vervoeren.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 21 oktober 2019, 4 november 2019 en op 3 januari 2020 zijn Meld Misdaad Anoniem-meldingen bij de politie binnengekomen, waarin melding wordt gemaakt dat verdachte handelt in drugs. In december 2019 heeft een informant van de Criminele Inlichtingen Eenheid de informatie verstrekt dat verdachte op dat moment één van de grootste drugsdealers in Zwolle is. Op 17 februari 2020 heeft in een ander politieonderzoek getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte in drugs handelt. Op grond van deze informatie is vervolgens omstreeks 14 april 2020 een onderzoek naar verdachte gestart onder de naam Semita. Daarbij is – onder meer – verdachte stelselmatig geobserveerd, zijn verschillende telefoonnummers afgeluisterd, zijn afnemers van cocaïne als getuigen gehoord en heeft een zogenoemde pseudokoop plaatsgevonden. Gedurende dit onderzoek is de broer van verdachte [medeverdachte 1] (verder medeverdachte) naar voren gekomen als mogelijke betrokkene bij de handel in cocaïne. Op 31 augustus 2020 zijn verschillende woningen doorzocht, waaronder de toenmalige verblijfplaats van verdachte. Verdachte is op diezelfde dag aangehouden in een personenauto en het onderzoek heeft geresulteerd in verdenking van het tenlastegelegde feit onder parketnummer 08/220870-20.
Daarnaast hebben twee afzonderlijke politieonderzoeken tot andere verdenkingen tegen verdachte geleid. Deze zaken onder de parketnummers 08/193026-20 en 08/205330-20 zijn bij voornoemd onderzoek gevoegd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor alle aan hem tenlastegelegde feiten. Met betrekking tot de tenlastegelegde feiten onder parketnummer 08/205330-20 is daarbij betoogd dat kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen, zoals in beide primair tenlastegelegde varianten is opgenomen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de dagvaarding met parketnummer 08/220870-20 heeft de raadsman bepleit dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat verdachte langer dan drie maanden heeft gehandeld in cocaïne of dat verdachte samen met een ander heeft gehandeld.
Daartoe is, zakelijk weergegeven, (onder meer) aangevoerd dat verschillende getuigen, onder wie [getuige 2] en [getuige 1] , onder druk zijn gezet dan wel zijn beïnvloed tijdens hun verhoren bij de politie. De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan deze getuigen te horen, voor zover de rechtbank (één van) hun verklaringen voor het bewijs zou willen bezigen.
Ook heeft de raadsman, met een beroep op het zogeheten Prokuratuur-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 maart 2021 en daarop gebaseerde Nederlandse rechtspraak, bepleit dat de telefoongegevens in het dossier onrechtmatig zijn verkregen en dat dit primair tot bewijsuitsluiting, subsidiair tot strafvermindering dient te leiden.
Met betrekking tot de dagvaardingen met parketnummers 08/193026-20 en 08/205330-20 heeft de raadsman vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
in de dagvaarding met parketnummer 08/229870-20
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 heeft gehandeld in cocaïne en dat hij dit samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1] , en/of anderen heeft gedaan.
De rechtbank overweegt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als volgt.
Ter terechtzitting van 1 juli 2021 heeft verdachte bekend dat hij in de maanden november en december van 2019 en gedurende twee weken in de maand juli van 2020 in cocaïne heeft gehandeld en dat de betalingen via zogenoemde ‘tikkies’ plaatsvonden. Hij heeft de beschuldiging ontkend ten aanzien van de samenwerking met anderen en met betrekking tot de rest van de tenlastegelegde periode. Deze verklaring vindt steun in het dossier in de vorm van een overzicht van betalingen via tikkies op een ING-bankrekening en een SNS-bankrekening op naam van verdachte en in verklaringen van verschillende getuigen die verklaren de gekochte cocaïne betaald te hebben door middel van ‘tikkies’.
De rechtbank constateert dat het dossier geen tikkie-betalingen bevat van de periode vóór 2 november 2019, terwijl ook de verklaringen van de gedurende het onderzoek gehoorde medeverdachten en getuigen over die periode onvoldoende concreet zijn om betrokkenheid van verdachte bij cocaïnehandel te kunnen vaststellen. De rechtbank zal daarom voor de aanvang van de handelsperiode aansluiten bij het objectieve gegeven van de eerste tikkie-betaling op 2 november 2019 en stelt vast dat hij vanaf die datum heeft gehandeld in cocaïne.
Medeverdachte heeft bij de politie bekend dat hij vanaf begin 2020 in cocaïne heeft gehandeld en dat de betalingen via tikkies plaatsvonden. Ook deze verklaring vindt steun in het dossier in de vorm van een overzicht van betalingen via tikkies op Raborekeningen op naam van respectievelijk [medeverdachte 1] en [bedrijf 1] , het bedrijf op naam van medeverdachte. Op 31 augustus 2020 wordt bij de doorzoeking in de woning aan [adres 2] , waar medeverdachte op dat moment verbleef, een handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen. Medeverdachte heeft bekend dat deze cocaïne aan hem toebehoorde. Voor medeverdachteconstateert de rechtbank dat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen bevat voor diens betrokkenheid bij cocaïnehandel in de periode vóór 2020. De rechtbank zal daarom wat betreft de aanvang van zijn handelsperiode uitgaan van zijn verklaring dat hij ergens begin 2020 is begonnen en stelt op grond daarvan vast dat hij vanaf 1 januari 2020 heeft gehandeld in cocaïne.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat verdachte en zijn broer beiden in cocaïne handelden in overlappende perioden en zich beiden lieten betalen door middel van tikkies.
Uit het dossier blijkt verder dat medeverdachte tikkie-betalingen voor geleverde cocaïne heeft ontvangen op een rekening ten name van zijn bedrijf [bedrijf 1] . Uit opgevraagde informatie van het bedrijf [bedrijf 2] over het account van dit bedrijf wordt aangegeven dat er twee handelaren zijn, te weten [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte 1] . De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte ook feitelijk bij dit bedrijf – dat betalingen uit cocaïnehandel ontving – betrokken was. Daar komt bij dat [getuige 3] heeft verklaard dat hij als loopjongen heeft gewerkt voor verdachte en medeverdachte, die gezamenlijk in cocaïne dealden en daarin een gelijkwaardige rol hadden. Ook [getuige 4] , die blijkens zijn verklaring beide broers kent, heeft verklaard dat zij in cocaïne handelden. Daarnaast hebben twee afnemers van cocaïne, [getuige 1] en [getuige 2] , ieder afzonderlijk zowel verdachte als medeverdachte herkend van een fotoblad en verklaard dat zij bij hen cocaïne kochten via één en dezelfde drugslijn. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] te twijfelen, nu zij ieder voor zich in een latere verklaring bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij hun verklaringen naar waarheid hebben afgelegd en naar het oordeel van de rechtbank in afdoende mate hebben uitgelegd hoe de herkenningen van de verdachten op fotobladen tot stand zijn gekomen. Ook komen hun verklaringen bij de rechter-commissaris voor een belangrijk deel inhoudelijk overeen met hetgeen zij bij de politie hebben verklaard. Het voorwaardelijk verzoek om deze getuigen nogmaals te horen wordt daarom afgewezen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, bewezen dat verdachte en medeverdachte - vanaf diens betrokkenheid op 1 januari 2020 – tezamen en in vereniging hebben gehandeld in cocaïne.
Nu de rechtbank van oordeel is dat sprake is van medeplegen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zijn handel na december 2019 samen met [medeverdachte 1] ononderbroken heeft voortgezet en dat deze pas is geëindigd op de dag van zijn aanhouding op 31 augustus 2021. Op die dag is immers nog een handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen in de woning waar medeverdachte verbleef. Het voortzetten van de handel door verdachte vindt niet alleen steun in hetgeen hiervoor over het medeplegen is overwogen, maar ook in de tikkie-betalingen van afnemers op de ING-rekening op naam van verdachte in de maanden januari, maart en juni 2020, waarbij in juni 2020 bovendien de gelijkluidende beschrijving “Lachgas” is gebruikt als bij de transacties op de rekening van medeverdachte en [bedrijf 1] zichtbaar zijn.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
in de dagvaarding met parketnummer 08/193026-20
Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte was op 28 december 2019 één van drie inzittenden in een personenauto, Ford Fiesta. Medeverdachte [medeverdachte 2] was de bestuurder van dit voertuig, verdachte zat op de bijrijdersstoel en medeverdachte [medeverdachte 3] zat op de achterbank. Door tenminste één van deze inzittenden is cocaïne verkocht en afgeleverd aan afnemer Heres. Door de politie zijn in de kleding van [medeverdachte 3] 99 XTC-pillen en een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
[medeverdachte 3] heeft hierover verklaard dat de drugs van voorin de auto naar achteren zijn gegooid toen de politie werd gezien en dat zij de drugs toen gauw in haar bh heeft gestopt. Wie deze drugs naar achteren heeft gegooid, heeft zij niet waargenomen. Verder heeft [medeverdachte 3] bij de politie verklaard dat
beidemannen ‘politie’ riepen en ten overstaan van de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat
iemand‘politie’ riep. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze verklaringen niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte zich op enig moment actief heeft bemoeid met de in het voertuig aanwezige verdovende middelen. Nu onder verdachte zelf geen verdovende middelen zijn aangetroffen en het dossier ook geen andere aanwijzingen voor wetenschap bij verdachte omtrent de aanwezigheid van die verdovende middelen bevat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden uitgesloten dat verdachte weliswaar aanwezig geweest is in een voertuig van waaruit een drugsdeal plaatsvond, maar dat hij daarbij niet betrokken is geweest. De rechtbank heeft bij haar oordeel betrokken dat verdachte ook in de gevoegde zaak met parketnummer 08/229870-20 niet naar voren komt als handelaar in XTC. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
in de dagvaarding met parketnummer 08/205330-20
Het dossier bevat een aangifte van [aangever 2] , waaruit naar voren komt dat aangever op 28 maart 2020 in de avond samen met [aangever 1] in Zwolle reed in een personenauto van het merk Hyundai en dat hij op enig moment een goud-geel metallic Volvo zag naderen. Wanneer zij stilstaan bij verkeerslichten stapt de bijrijder, die een bivakmuts draagt, uit de Volvo en loopt op de Hyundai af. Die bijrijder maakte een gooiende beweging, waarna het voorste zijraam aan de bestuurderszijde uit elkaar spatte. Even later wordt de kop van een hamer in het voertuig aangetroffen. Ook [aangever 1] heeft aangifte van dit voorval gedaan en zij heeft daar in grote lijnen hetzelfde over verklaard. Beide aangevers menen de bestuurder van de Volvo, die ook een bivakmuts droeg, aan zijn dikke buik te hebben herkend als verdachte. [aangever 2] meent de persoon die uit de auto is gestapt en de ruit heeft ingegooid te hebben herkend aan zijn wenkbrauwen als medeverdachte [medeverdachte 4] . Ook [aangever 3] vermoedt dat dit [medeverdachte 4] is geweest, omdat zij de laatste tijd alleen hem in deze auto, waarvan zij ook het kenteken benoemt, heeft zien rijden. De politie heeft de Volvo met het genoemde kenteken in de navolgende nacht geparkeerd zien staan en daaraan geen bijzonderheden waargenomen. Kort na het voorval zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] aangehouden in een Alfa Romeo. Onder de bestuurdersstoel werd de steel van een hamer aangetroffen, die later bleek te horen bij de hamerkop die in de Hyundai van aangevers was aangetroffen. Op deze hamersteel zijn geen dadersporen aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat de kenmerken op grond waarvan beide aangevers de verdachten menen te hebben herkend onvoldoende specifiek zijn om op grond daarvan buiten twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte één van de inzittenden is geweest in de Volvo ten tijde van het misdrijf. Dat kort nadien de bij de in de Hyundai aangetroffen hamerkop behorende steel van een hamer is aangetroffen in een ander voertuig waarin verdachte en medeverdachte zich op dat moment bevinden, geeft weliswaar ernstig te denken, maar ook daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte als (mede)pleger of medeplichtige bij de hem tenlastegelegde feiten betrokken is geweest. De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, ook wanneer zij in onderling verband en in samenhang worden beschouwd, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
in de dagvaarding met parketnummer 08/229870-20 dat:
hij in de periode van 2 november 2019 tot en met 31 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/229870-20 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 2, onder B, junctis 10 van de Opiumwet en 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en bepleit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, aangevuld met een (fors) voorwaardelijk strafdeel, eventueel gecombineerd met een taakstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode van tien maanden, waarvan acht maanden gezamenlijk met een ander, gehandeld in cocaïne en heeft met zijn handel meerdere afnemers bediend. De handel in harddrugs is zeer kwalijk, omdat deze middelen voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen bevatten en een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen. Daarnaast gaat de handel in cocaïne dikwijls gepaard met fors geweld, ook in de publieke ruimte, wat een aantasting met zich meebrengt van de gevoelens van veiligheid van mensen die daarmee ongewild worden geconfronteerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 mei 2021, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden herhaaldelijk met justitie in aanraking is gekomen en dat hij tweemaal onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen bij het bepalen van de straf.
De reclassering heeft in haar advies van 10 november 2020 opgetekend dat verdachte
problemen kent op verschillende leefgebieden; zo staat verdachte niet ingeschreven bij de GBA, beschikt hij niet over een legaal inkomen, heeft hij geen zinvolle dagbesteding en zijn er aanwijzingen voor een negatief sociaal netwerk. Verdachte heeft dit ter terechtzitting genuanceerd met zijn verklaring dat hij bij zijn vriendin verblijft en een eigen bedrijf is gestart dat zich bezighoudt met de in- en verkoop van auto’s. De reclassering komt in haar advies tot de slotsom dat er onvoldoende zicht is op de problematiek van verdachte, dat er vermoedelijk een gebrek aan intrinsieke motivatie voor behandeling is en dat er – gelet op het sociale netwerk van verdachte – veiligheidsrisico’s kleven aan een toezicht. De reclassering adviseert daarom de re-integratie van verdachte in de samenleving vanuit detentiefasering vorm te geven. Verdachte heeft ter terechtzitting ook zelf verklaard geen meerwaarde in reclasseringstoezicht te zien. Wel zou een voorwaardelijk strafdeel een steun in de rug kunnen zijn om niet in herhaling te vallen, aldus verdachte.
De rechtbank is, gezien de ernst van het gepleegde feit, van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf..
Gelet op de lengte van de handelsperiode en in aanmerking genomen de recidive, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie vanwege de omstandigheid dat de rechtbank minder feiten en een kortere handelsperiode bewezen acht. De rechtbank ziet, gezien het reclasseringsadvies en het standpunt van verdachte, geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces (parketnummer 08/205330-20, feit 1). De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 175,- (zegge: honderdvijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het gevorderde betreft materiële schade en bestaat uit kosten voor een vervangende autoruit en de montage daarvan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, in lijn met de bepleite vrijspraak voor het aan de vordering ten grondslag liggende feit, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het in de dagvaarding met parketnummer 08/205330-20 onder 1 tenlastegelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 63 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
afwijzing voorwaardelijk verzoek
- wijst af het verzoek van de verdediging tot het (nogmaals) horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het in de dagvaardingen met parketnummers 08/193026-20 onder 1 en 2 en 08/205330-20 onder 1 primair en subsidiair en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het in de dagvaarding met parketnummer 08/220870-20 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte in de dagvaarding met parketnummer 08/220870-20 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het in de dagvaarding met parketnummer 08/220870-20 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever 3] (parketnummer 08/205330-20, feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. B. Roodveldt, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Districtsrecherche IJsselland, onderzoek Semita met onderzoeksnummer ON1R020028. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2021, voor zover inhoudende,
zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
U houdt mij voor dat ik recentelijk bij de politie een verklaring heb afgelegd over het dealen
van cocaïne en dat de officier van justitie zojuist heeft uiteengezet dat hij van een langere
periode uitgaat dan waarover ik heb verklaard. U vraagt mij hoe het volgens mij is gegaan.
(…) Het gaat om een kortere periode van ongeveer twee en een halve maand. Ik heb in
november en december 2019 gedeald en nog twee weken in juli 2020.
(…)
U vraagt mij hoe ik aan de cocaïne kwam. Ik heb gewoon een beetje gezocht. Ik kocht bij diegene en dan verpakte ik het zelf. U vraagt mij hoe het ging als er een bestelling kwam. Dan reed ik erheen. U vraagt mij hoe het met de betalingen ging. Dat ziet u in het dossier, het werd overgemaakt naar mij. Ik stuurde een tikkie en dan werd er betaald en geleverd.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport d.d. 17 november 2020 betreffende een Analyse
Tikkiebetalingen, betaalverzoeken en contactmomenten op bankrekeningen en
telefoonnummers van verdachten, voor zover inhoudende, p.837-841:
Onderstaande tabel laat samengevat zien hoeveel Tikkiebetalingen er zijn
bijgeschreven gedurende welke tijdsperiode op de vier genoemde bankrekeningen.
Rekeningnr. Tenaamstelling Begin-datum Eind-datum Tikkie
[rekeningnummer 1] [medeverdachte 4] 14-04-2020 24-05-2020 66
[rekeningnummer 2] [bedrijf 1] 23-05-2020 30-08-2020 811
[bedrijf 1]
[rekeningnummer 3] [verdachte] 02-11-2019 05-06-2020 165
[verdachte]
[rekeningnummer 4] 02-07-2020 17-07-2020 24
[verdachte]
2a. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2021, betreffende een overzicht van tikkie-betalingen, inclusief bijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, aanvullend procesdossier, p.1017 en 1022.
4 januari 2020:
Omschrijving tikkie: Game
€ 50,00 van rekening [naam 1]
op rekening [verdachte]
10 maart 2020:
Omschrijving tikkie: Weddenschap
€ 50,00 van rekening [getuige 2]
Op rekening [verdachte]
5 juni 2020:
omschrijving tikkie: Lachgas tank2x,
€ 80,00 van rekening [getuige 2]
op rekening [verdachte]
5 juni 2020:
omschrijving tikkie: Lachgas
€ 60,00 van rekening [naam 2]
op rekening [verdachte]
5 juni 2020
omschrijving tikkie: Lachgas
€ 100,00 van rekening [naam 3]
op rekening [verdachte]
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] (in onderzoek Kosice) d.d. 17
februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] , p.535-563:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 1] .
A: Ik gebruik nu dus ongeveer 2 jaar cocaïne.(…) De laatste maanden kocht ik ook van anderen. Ik kocht toen van ‘‘ [medeverdachte 4] ”. Ik ging een keer weed halen bij [shop] . Ik werd toen vanuit de auto aangesproken door “ [medeverdachte 4] " Ik herkende [medeverdachte 4] als een jongen waarvan ik eerder had gekocht. [medeverdachte 4] gaf mijn zijn telefoonnummer. Hij had me eerst gevraagd of ik nog gebruikte. [medeverdachte 4] herkende mij als gebruiker. Sindsdien bestelde ik ook bij hem. (…)
V: Wie dealden er allemaal voor [medeverdachte 4] ?
A: Verschillende jongens.
(…)
V: Wij tonen je een 19 politiefoto’s tonen van willekeurige personen, met het verzoek om aan te geven of jij deze personen herkent via (…) de Achielijn.
(…)
Ik heb 2 personen herkend van de [drugslijn] .
Foto nummer 3 is de jongen die mij bij [shop] , vanuit de auto aansprak en vroeg of ik nog gebruikte. Ik kreeg van hem het telefoonnummer van de [drugslijn] . Hij leverde soms de coke af, maar lang niet altijd. Ik schat dat ik in een periode van 1 maand ongeveer 10 tot 15 keer coke heb gekocht voor zo'n 2500 Euro. Foto nummer 12 herken ik als een dealer van de [drugslijn] . Ik heb de laatste twee maanden voor ongeveer 5000 euro van hem gekocht.
Namenlijst getoonde politiefoto’s
Foto 3: [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1993.
Foto 12: [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum 2] 1999.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 1 september 2020, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.290-300:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 3] .
V: Wie herken je van het fotoblad?
A: A: Ik weet dat het de broer is van [medeverdachte 1] . Dat is [verdachte] . Ik spreek hem nooit. Ik ken hem via [medeverdachte 1] . Ik heb hem wel een paar keer gesproken maar ik ben geen vrienden van hem.
[medeverdachte 1] : [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] ken ik van [school] .
(…)
V: (…) heb je wel eens cocaïne verkocht?
A: Ja voor paar maandjes, tussen 2 en 3 maandjes.
V: [getuige 1] vertelde dat hij via de personen A en B van het fotoblad kocht, via [medeverdachte 4] . Zo noemde [getuige 1] ze. Wanneer [getuige 1] bestelde kwam persoon C, dat ben jij. Wij hebben het idee dat jij de loopjongen bent van A en B van deze foto's. Dus zij hadden de drugs en jij leverde. Klopt dit?
A: Ja.
A: Foto van [verdachte] [geboortedatum 1] -1993
B: Foto van [medeverdachte 1] [geboortedatum 2] -1999
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 2 september 2020, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.306:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 3] .
V: Van wie kreeg jij de cocaïne die je moest verkopen?
A: Van beide broers.
V: Is er een van de twee ‘de baas’ in hun cocaïne handel?
A: Nee
V: Dus ze zijn gelijk aan elkaar in de organisatie?
A: Ja
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 2 oktober 2020, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.327-329:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 3] .
V: Voor wie heb je uiteindelijk gedeald voor [verdachte] of [medeverdachte 1] of voor beiden?
A: Allebei
(…)
V: [medeverdachte 1] kwam bij [getuige 4] en daar was jij ook. Zo heeft [medeverdachte 1] jou leren kennen. Zodoende wist [medeverdachte 1] dat jij in die tijd al cocaine verkocht. Vanaf die tijd is hij samen gaan doen met jou. Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat is niet waar. Dat was afgelopen zomer, dat we samen bbq’den bij [getuige 4] en zo. Toen ze mij vroegen om te rijden.
V: Hoe lang verkoop jij nu al cocaïne?
A: 2 tot 3 maandjes.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 4] d.d. 3 september 2020,
voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.331-336:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 4] .
V: Wat is jouw relatie met [verdachte] ?
A: Vroeger waren we wel beste maatjes
(…)
V: Wat is jouw relatie met [medeverdachte 1] ?
A: Dat is gewoon een hele lieve aardige jongen.
(…)
V: Wat is de rol van [verdachte] en [medeverdachte 1] in de handel in verdovende middelen?
A: Dat weetje zelf denk ik ook wel. Gewoon op straat.
V: En waar handelen ze in?
A: Drugs
(…)
V: Handelen zij in cocaïne?
A: Ja
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , voor zover inhoudende, zakelijk
weergegeven, als verklaring van getuige, p.576-587:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 2] .
V: Welke soort drugs gebruik je?
A: Cocaïne
(…)
V: Van wie koopt u cocaïne, van ene [medeverdachte 4] ?
A: Ik ken 2 jongens. [medeverdachte 4] noemen ze zich, ze noemen zich broer.
(…)
V: Sinds wanneer koopt u cocaïne van [medeverdachte 4] ?
A: Sinds een jaar zeker.
V: Hoe vaak per week koopt u dan cocaïne van [medeverdachte 4] ?
A: 3 keer per week meestal
V: Hoe wordt er betaald voor de cocaïne bij [medeverdachte 4] ?
A: (…) met Tikkie's
(…)
V: Welke omschrijving staat er in Tikkie / betaalverzoek?
A: [bedrijf 1] .
(…)
V: Maar als er bijvoorbeeld staat bbq, dan is er dus betaald voor cocaïne?
A: Ja. (…) wat er ook staat, het is altijd voor drugs.
(…)
V: Kun jij op de fotolijst (foto A t/m K) een persoon op een foto aanwijzen, als de persoon waar jij de drugs van koopt/van geleverd krijgt en/of aan betaalt?
A: A: Dat is [medeverdachte 4] . B: Dat is ook [medeverdachte 4] .
A: Foto van [verdachte] [geboortedatum 1] -1993
B: Foto van [medeverdachte 1] [geboortedatum 2] -1999
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 13 oktober 2020, voor zover
inhoudende, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, p.263-266:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [medeverdachte 1]
(…)
V: Wat klopt er wel?
A: Dat ik heb gedeald.
V: Wanneer ben je daarmee begonnen?
A: Begin 2020 ergens, ik weet het niet precies.
V: Om wat voor spul ging dat?
A: Cocaïne
(…)
V: En hoe ging de betaling dan?
A: Via Tikkie
V: Hoe gaat dat in zijn werk, kun je dat uitleggen?
A: Dan stuur je een Tikkie en dan betaalt diegene het.
(…)
V: Weetje daar het telefoonnummer nog wel van?
A: Dat was mijn bedrijfsnummer.
V: Over welk bedrijf hebben we het dan?
A: Lachgas.
V: Wanneer heb je dat bedrijf opgericht?
A: In maart of april denk ik, dit jaar ook.
(…)
V: Tijdens het verhoor van 10 september 2020 is jou door collega's verteld dat er bankrekeningen zijn opgevraagd waaruit blijkt dat er tussen 11 juni 2020 en 12 augustus 2020 voor ongeveer €26.000 aan Tikkies is betaald op [rekeningnummer 2] ten name van het bedrijf [bedrijf 1] . Jij verklaart dat dit allemaal voor de verkoop van cocaïne was, klopt dat?
A: Ja.
9. Een schriftelijk stuk, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel d.d. 28 mei 2020, voor zover inhoudende, p.835-836:
Handelsnaam: [bedrijf 1] .
Bezoekadres: [adres 2] .
Eigenaar: [medeverdachte 1] .
10. Een schriftelijk stuk, te weten een overzicht van een account bij het bedrijf [bedrijf 2] , dat apparatuur en software levert waarmee bankpasbetalingen kunnen worden gedaan via een mobiele telefoon of tablet, voor zover inhoudende, p.209-210:
[bedrijf 2] produces a device and software which allow merchants to take card payments
via their mobile phone or tablet. The merchant in this case was Mr [medeverdachte 1] , who
opened an account with [bedrijf 2] under the business name ' [bedrijf 1]
'.
Personal information
First name [medeverdachte 1]
Last name [medeverdachte 1]
Home address:
Address Line 1: [adres 2]
City: Zwolle
Post Code: [adres 2]
Country: Netherlands
Bank Name: Rabobank
Bank Code: Rabo
IBA: [rekeningnummer 2]
Business name: [bedrijf 1]
Address Line 1: [adres 2]
City: Zwolle
Post Code: [adres 2]
Country: Netherlands
Notes:
Both Merchants Mr. [verdachte] and Mr. [medeverdachte 1] were using the same home and business address.
Vertaling Rechtbank: Beide handelaren, dhr. [verdachte] en dhr. [medeverdachte 1] maakten gebruik van hetzelfde privé- en bedrijfsadres.