ECLI:NL:RBOVE:2021:2825

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
08/220890-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor drugshandel en wapenbezit

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het handelen in cocaïne en het bezit van wapens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 samen met anderen cocaïne heeft verkocht en op 31 augustus 2020 ongeveer 32 gram cocaïne in zijn bezit had. De verdachte werd ook beschuldigd van het bezit van verschillende wapens, waaronder een boksbeugel en een ploertendoder, maar werd hiervan vrijgesproken omdat niet kon worden vastgesteld dat hij deze wapens voorhanden had.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende acht maanden actief was in de cocaïnehandel, waarbij hij meerdere afnemers bediende. De verdachte had op het moment van zijn aanhouding een handelshoeveelheid cocaïne in zijn bezit. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en banktransacties die de cocaïnehandel ondersteunden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 339 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de persoonlijke situatie van de verdachte, die in het verleden met justitie in aanraking was gekomen maar nog niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/220890-20 (P)
Datum vonnis: 15 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 juli 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Hoekstra en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na nadere omschrijving van de tenlastelegging van 3 december 2020, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020, al dan niet samen met een ander of anderen, heeft gehandeld in cocaïne;
feit 2:op 31 augustus 2020 ongeveer 32 gram cocaïne in bezit heeft gehad;
feit 3:op 31 augustus 2020 verschillende wapens in bezit heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1 .
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 te Zwolle en/of te Raalte en/of te Zwartewaterland en/of te Staphorst, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op omstreeks 31 augustus 2020 te Zwolle, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (te weten ongeveer 32 gram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 31 augustus 2020 te Zwolle, althans in Nederland, een of meer wapen(s) van categorie I, te weten:
-een boksbeugel,
-een ploertendoder en/of
-een busje pepperspray,
voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 21 oktober en 4 november 2019 en op 3 januari 2020 zijn Meld Misdaad Anoniem-meldingen bij de politie binnengekomen, waarin melding wordt gemaakt dat de broer van verdachte, [medeverdachte] (verder medeverdachte), handelt in drugs. In december 2019 heeft een informant van de Criminele Inlichtingen Eenheid de informatie verstrekt dat medeverdachte op dat moment één van de grootste drugsdealers in Zwolle is. Op 17 februari 2020 heeft in een ander politieonderzoek getuige [getuige 1] eveneens verklaard dat medeverdachte in drugs handelt. Op grond van deze informatie is vervolgens omstreeks 14 april 2020 een onderzoek naar medeverdachte gestart onder de naam Semita. Daarbij is – onder meer – medeverdachte stelselmatig geobserveerd, zijn verschillende telefoonnummers afgeluisterd, zijn afnemers van cocaïne als getuigen gehoord en heeft een zogenoemde pseudokoop plaatsgevonden. Gedurende dit onderzoek is verdachte naar voren gekomen als mogelijke betrokkene bij de handel in cocaïne. Op 31 augustus 2020 zijn verschillende woningen doorzocht, waaronder de woning van de ouders van verdachte, waar verdachte op dat moment woonde. Verdachte is toen aangehouden en het onderzoek heeft geresulteerd in verdenking van het tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten en dat hij wordt vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde feit.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, namelijk voor zover hem wordt verweten dat hij in de periode van 1 september 2019 tot 1 januari 2020 in cocaïne heeft gehandeld. Daaraan heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek verbonden om, indien de rechtbank deze periode bewezen zou willen achten op grond van getuigenverklaringen, de betreffende getuigen nogmaals te (doen) horen.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde heeft hij vrijspraak bepleit.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 augustus 2020 heeft gehandeld in cocaïne en dat hij dit samen met medeverdachte en/of anderen heeft gedaan.
De rechtbank overweegt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende.
Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij vanaf begin 2020 in cocaïne heeft gehandeld en dat de betalingen via tikkies plaatsvonden. Deze verklaring vindt steun in het dossier in de vorm van een overzicht van betalingen via tikkies op Raborekeningen op zijn naam, respectievelijk op naam van [bedrijf 1] , het bedrijf van verdachte. Op 31 augustus 2020 wordt bij de doorzoeking in de woning aan [adres 2] te Zwolle, waar verdachte op dat moment verbleef, een handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat deze cocaïne aan hem toebehoorde. De rechtbank constateert dat het dossier geen tikkie-betalingen bevat van de periode vóór 2020, terwijl ook de verklaringen van de gedurende het onderzoek gehoorde medeverdachten en getuigen over die periode onvoldoende concreet zijn om betrokkenheid van verdachte bij cocaïnehandel te kunnen vaststellen. De rechtbank zal daarom wat betreft de aanvang van de handelsperiode uitgaan van de verklaring van verdachte dat hij ergens begin 2020 is begonnen en stelt op grond daarvan vast dat hij vanaf 1 januari 2020 heeft gehandeld in cocaïne.
Ter terechtzitting van 1 juli 2021 heeft medeverdachte bekend dat hij in de maanden november en december van 2019 en gedurende twee weken in de maand juli van 2020 in cocaïne heeft gehandeld en dat de betalingen via zogenoemde ‘tikkies’ plaatsvonden. Deze verklaring vindt steun in het dossier in de vorm van een overzicht van betalingen via tikkies op een ING-bankrekening en een SNS-bankrekening op naam van medeverdachte.
De rechtbank constateert dat het dossier geen tikkie-betalingen op een rekening van één van beide verdachten bevat van de periode vóór 2 november 2019, terwijl ook de verklaringen van de gedurende het onderzoek gehoorde medeverdachten en getuigen over die periode onvoldoende concreet zijn om betrokkenheid van medeverdachte bij cocaïnehandel in die periode te kunnen vaststellen. De rechtbank zal daarom voor de aanvang van de handelsperiode van medeverdachte aansluiten bij het objectieve gegeven van de eerste tikkie-betaling op diens rekening op 2 november 2019 en stelt vast dat hij vanaf die datum heeft gehandeld in cocaïne.
De rechtbank constateert op grond van het voorgaande verdachte en medeverdachte beiden in cocaïne handelden in overlappende perioden en zij zich beiden lieten betalen met tikkies.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte tikkie-betalingen voor geleverde cocaïne heeft ontvangen op een rekening ten name van zijn bedrijf [bedrijf 1] .
Uit opgevraagde informatie van het bedrijf [bedrijf 2] over het account van dit bedrijf wordt aangegeven dat er twee handelaren zijn, te weten [medeverdachte] (medeverdachte) en [verdachte] . De rechtbank leidt daaruit af dat medeverdachte ook feitelijk bij dit bedrijf – dat betalingen uit cocaïnehandel ontving – betrokken was. Daar komt bij dat [getuige 2] heeft verklaard dat hij als loopjongen heeft gewerkt voor verdachte en medeverdachte, die gezamenlijk in cocaïne dealden en daarin een gelijkwaardige rol hadden. Ook [getuige 3] , die blijkens zijn verklaring beide broers kent, heeft verklaard dat zij in cocaïne handelden. Daarnaast hebben twee afnemers van cocaïne, [getuige 1] en [getuige 4] , ieder afzonderlijk zowel verdachte als medeverdachte herkend van een fotoblad en verklaard dat zij bij hen cocaïne kochten via één en dezelfde drugslijn. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid en de juistheid van de verklaringen [getuige 4] en [getuige 1] te twijfelen, nu zij ieder voor zich in een latere verklaring bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij hun verklaringen naar waarheid hebben afgelegd en naar het oordeel van de rechtbank in afdoende mate hebben uitgelegd hoe de herkenningen van de medeverdachten op fotobladen tot stand zijn gekomen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, bewezen dat verdachte en medeverdachte vanaf 1 januari 2020 tezamen en in vereniging hebben gehandeld in cocaïne en dat zij dit hebben voortgezet tot de dag van hun aanhouding op 31 augustus 2021. Op die dag is immers nog een handelshoeveelheid cocaïne aangetroffen in de woning waar verdachte verbleef.
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen. Omdat de bewezenverklaring niet ziet op de periode vóór 2020 komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke getuigenverzoek.
Overwegingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p.772-773 en 778;
2. Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p.502-505;.
3. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 juli 2021.
Overwegingen met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat bij de doorzoeking van de woning aan [adres 2] in Zwolle op 31 augustus 2020 onder meer een boksbeugel is aangetroffen onder het bed van de moeder van verdachte, en een ploertendoder en een busje pepperspray in een kastje bij de trap. Uit het dossier blijkt verder dat niet alleen verdachte, maar ook zijn moeder in deze woning woonde en dat de vader van verdachte er ten tijde van de doorzoeking te gast was. Ook kwam de medeverdachte regelmatig in de woning.
De rechtbank overweegt dat de wapens zich bevonden in een woning waarin verdachte niet alleen woonde, dat deze wapens in de woning zijn aangetroffen op plaatsen die niet in het directe zichtveld lagen en waartoe verdachte niet exclusieve toegang had. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan niet zonder meer worden vastgesteld dat verdachte de wapens voorhanden heeft gehad en zich in enige mate bewust is geweest van de aanwezigheid van deze wapens. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder 3 tenlastegelegde vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 .
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
hij op 31 augustus 2020 te Zwolle opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne (te weten ongeveer 32 gram), zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en zal hem daarvan vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 2, onder B, junctis 10 van de Opiumwet en 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in artikel 2, onder C, juncto 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 429 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit een gevangenisstraf van gelijke duur als het voorarrest op te leggen en daarmee te volstaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode van acht maanden gehandeld in cocaïne en heeft met zijn handel meerdere afnemers bediend. Ook had verdachte op 31 augustus 2020 een handelshoeveelheid cocaïne in bezit. De handel in harddrugs is zeer kwalijk, omdat deze middelen voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen bevatten en een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen. Daarnaast gaat de handel in cocaïne dikwijls gepaard met fors geweld, ook in de publieke ruimte, wat een aantasting met zich meebrengt van de gevoelens van veiligheid van mensen die daarmee ongewild worden geconfronteerd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2021, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden als minderjarige herhaaldelijk met justitie in aanraking is gekomen, maar dat hij nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. De reclassering heeft in haar advies van 19 november 2020 opgetekend dat verdachte
al op jonge leeftijd met justitie in aanraking kwam, maar dat de Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdreclassering en hulpverleningsinstanties door verdachte en zijn ouders bewust op afstand werden gehouden. De reclassering ziet ten tijde van het opmaken van het rapport slechts risicofactoren en geen beschermende factoren, aangezien verdachte op dat moment geen huisvesting, geen dagbesteding, geen diploma’s en geen legaal inkomen had. Omdat verdachte in het verleden steeds weerstand heeft geboden tegen reclasseringsbemoeienis en eerdere toezichten en taakstraffen zijn mislukt, wordt geadviseerd om de zaak af te doen zonder reclasseringstoezicht. Wel zou een voorwaardelijke gevangenisstraf een afschrikwekkende werking kunnen hebben, aangezien verdachte zijn detentieperiode gedurende het voorarrest als zwaar heeft ervaren, aldus de reclassering. Verdachte heeft dit beeld ter terechtzitting genuanceerd in die zin dat hij thans in een huurwoning woont en dat hij werk heeft bij een autobedrijf. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bij het regelen van huisvesting en werk hulp van de reclassering had kunnen gebruiken, maar dat hij de reclassering niet meer nodig heeft nu hij deze zaken zelf al heeft geregeld.
De rechtbank is, gezien de ernst van het gepleegde feit, van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de lengte van de handelsperiode en in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet, acht de rechtbank het aangewezen om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw de fout in te gaan. Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 249 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van negentig dagen op te leggen. Het voorwaardelijke strafdeel is lager dan de eis van de officier van justitie vanwege de omstandigheid dat de rechtbank een kortere handelsperiode bewezen acht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2
het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
339 dagen;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
90 (negentig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. H.M. Braam, voorzitter, mr. D. ten Boer en
mr. B. Roodveldt, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Districtsrecherche IJsselland, onderzoek Semita met onderzoeksnummer ON1R020028. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 oktober 2020, voor zover
inhoudende, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, p.263-266:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord verdachte
(…)
V: Wat klopt er wel?
A: Dat ik heb gedeald.
V: Wanneer ben je daarmee begonnen?
A: Begin 2020 ergens, ik weet het niet precies.
V: Om wat voor spul ging dat?
A: Cocaïne
(…)
V: En hoe ging de betaling dan?
A: Via Tikkie
V: Hoe gaat dat in zijn werk, kun je dat uitleggen?
A: Dan stuur je een Tikkie en dan betaalt diegene het.
(…)
V: Weetje daar het telefoonnummer nog wel van?
A: Dat was mijn bedrijfsnummer.
V: Over welk bedrijf hebben we het dan?
A: Lachgas.
V: Wanneer heb je dat bedrijf opgericht?
A: In maart of april denk ik, dit jaar ook.
(…)
V: Tijdens het verhoor van 10 september 2020 is jou door collega's verteld dat er bankrekeningen zijn opgevraagd waaruit blijkt dat er tussen 11 juni 2020 en 12 augustus 2020 voor ongeveer €26.000 aan Tikkies is betaald op [rekeningnummer 1] ten name van het bedrijf [bedrijf 1] . Jij verklaart dat dit allemaal voor de verkoop van cocaïne was, klopt dat?
A: Ja.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een rapport d.d. 17 november 2020 betreffende een Analyse
Tikkiebetalingen, betaalverzoeken en contactmomenten op bankrekeningen en
telefoonnummers van verdachten, voor zover inhoudende, p.837-841:
Onderstaande tabel laat samengevat zien hoeveel Tikkiebetalingen er zijn
bijgeschreven gedurende welke tijdsperiode op de vier genoemde bankrekeningen.
Rekeningnr. Tenaamstelling Begin-datum Eind-datum Tikkie
[rekeningnummer 2] [verdachte] 14-04-2020 24-05-2020 66
[rekeningnummer 1] [bedrijf 1] 23-05-2020 30-08-2020 811
[bedrijf 1]
[rekeningnummer 3] [medeverdachte] 02-11-2019 05-06-2020 165
[medeverdachte]
[rekeningnummer 4] 02-07-2020 17-07-2020 24
[medeverdachte]
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] (in onderzoek Kosice) d.d. 17
februari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1] , p.535-563:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 1] .
A: Ik gebruik nu dus ongeveer 2 jaar cocaïne.(…) De laatste maanden kocht ik ook van anderen. Ik kocht toen van ‘‘ [verdachte] ”. Ik ging een keer weed halen bij [shop] . Ik werd toen vanuit de auto aangesproken door “ [verdachte] " Ik herkende [verdachte] als een jongen waarvan ik eerder had gekocht. [verdachte] gaf mijn zijn telefoonnummer. Hij had me eerst gevraagd of ik nog gebruikte. [verdachte] herkende mij als gebruiker. Sindsdien bestelde ik ook bij hem. (…)
V: Wie dealden er allemaal voor [verdachte] ?
A: Verschillende jongens.
(…)
V: Wij tonen je een 19 politiefoto’s tonen van willekeurige personen, met het verzoek om aan te geven of jij deze personen herkent via (…) de [drugslijn] .
(…)
Ik heb 2 personen herkend van de [drugslijn]
Foto nummer 3 is de jongen die mij bij [shop] , vanuit de auto aansprak en vroeg of ik nog gebruikte. Ik kreeg van hem het telefoonnummer van de [drugslijn] Hij leverde soms de coke af, maar lang niet altijd. Ik schat dat ik in een periode van 1 maand ongeveer 10 tot 15 keer coke heb gekocht voor zo'n 2500 Euro. Foto nummer 12 herken ik als een dealer van de [drugslijn] . Ik heb de laatste twee maanden voor ongeveer 5000 euro van hem gekocht.
Namenlijst getoonde politiefoto’s
Foto 3: [medeverdachte] , geboren [geboortedatum 2] 1993.
Foto 12: [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1999.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 1 september 2020, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.290-300:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 2] .
V: Wie herken je van het fotoblad?
A: A: Ik weet dat het de broer is van [verdachte] . Dat is [medeverdachte] . Ik spreek hem nooit. Ik ken hem via [verdachte] . Ik heb hem wel een paar keer gesproken maar ik ben geen vrienden van hem.
[verdachte] : [verdachte] . [verdachte] ken ik van [school] .
(…)
V: (…) heb je wel eens cocaïne verkocht?
A: Ja voor paar maandjes, tussen 2 en 3 maandjes.
V: [getuige 1] vertelde dat hij via de personen A en B van het fotoblad kocht, via [verdachte] . Zo noemde [getuige 1] ze. Wanneer [getuige 1] bestelde kwam persoon C, dat ben jij. Wij hebben het idee dat jij de loopjongen bent van A en B van deze foto's. Dus zij hadden de drugs en jij leverde. Klopt dit?
A: Ja.
A: Foto van [medeverdachte] [geboortedatum 2] -1993
B: Foto van [verdachte] [geboortedatum 1] -1999
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 2 september 2020, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.306:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 2] .
V: Van wie kreeg jij de cocaïne die je moest verkopen?
A: Van beide broers.
V: Is er een van de twee ‘de baas’ in hun cocaïne handel?
A: Nee
V: Dus ze zijn gelijk aan elkaar in de organisatie?
A: Ja
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] d.d. 2 oktober 2020, voor zover
inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.327-329:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 2] .
V: Voor wie heb je uiteindelijk gedeald voor [medeverdachte] of [verdachte] of voor beiden?
A: Allebei
(…)
V: [verdachte] kwam bij [getuige 3] en daar was jij ook. Zo heeft [verdachte] jou leren kennen. Zodoende wist [verdachte] dat jij in die tijd al cocaine verkocht. Vanaf die tijd is hij samen gaan doen met jou. Wat kun je daarover verklaren?
A: Dat is niet waar. Dat was afgelopen zomer, dat we samen bbq’den bij [getuige 3] en zo. Toen ze mij vroegen om te rijden.
V: Hoe lang verkoop jij nu al cocaïne?
A: 2 tot 3 maandjes.
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] d.d. 3 september 2020,
voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte, p.331-336:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 3] .
V: Wat is jouw relatie met [medeverdachte] ?
A: Vroeger waren we wel beste maatjes
(…)
V: Wat is jouw relatie met [verdachte] ?
A: Dat is gewoon een hele lieve aardige jongen.
(…)
V: Wat is de rol van [medeverdachte] en [verdachte] in de handel in verdovende middelen?
A: Dat weetje zelf denk ik ook wel. Gewoon op straat.
V: En waar handelen ze in?
A: Drugs
(…)
V: Handelen zij in cocaïne?
A: Ja
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , voor zover inhoudende, zakelijk
weergegeven, als verklaring van getuige, p.576-587:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [getuige 4] .
V: Welke soort drugs gebruik je?
A: Cocaïne
(…)
V: Van wie koopt u cocaïne, van ene [verdachte] ?
A: Ik ken 2 jongens. [verdachte] noemen ze zich, ze noemen zich broer.
(…)
V: Sinds wanneer koopt u cocaïne van [verdachte] ?
A: Sinds een jaar zeker.
V: Hoe vaak per week koopt u dan cocaïne van [verdachte] ?
A: 3 keer per week meestal
V: Hoe wordt er betaald voor de cocaïne bij [verdachte] ?
A: (…) met Tikkie's
(…)
V: Welke omschrijving staat er in Tikkie / betaalverzoek?
A: [bedrijf 1] .
(…)
V: Kun jij op de fotolijst (foto A t/m K) een persoon op een foto aanwijzen, als de persoon waar jij de drugs van koopt/van geleverd krijgt en/of aan betaalt?
A: A: Dat is [verdachte] . B: Dat is ook [verdachte] .
A: Foto van [medeverdachte] [geboortedatum 2] 1993
B: Foto van [verdachte] [geboortedatum 1] -1999
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 20 mei 2021, voor zover
inhoudende, als verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, p.2329-2331:
V = vraag verbalisant.
A = antwoord [medeverdachte]
V: Wat heb je ons precies te vertellen?
A: Het enige dat ik heb te vertellen is dat ik (…) in de maanden november en december van het jaar 2019 en de maand juli 2020 heb gedeald. In juli 2020 heb ik (…) twee weken gedeald. (…)
V: Wil je ook zeggen in welke drugs je in de door jou genoemde maanden heb gedeald?A: Ik heb toen in cocaïne gedeald.(...)V: Wat heb je er toen mee verdiend met die handel in cocaïne?A: Dat is (…) terug te zien op mijn bankafschriften van de SNS bank en de ING bank op detikkies.
9. Een schriftelijk stuk, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel d.d. 28 mei 2020, voor zover inhoudende, p.835-836:
Handelsnaam: [bedrijf 1] .
Bezoekadres: [adres 2]
Eigenaar: [verdachte] .
10. Een schriftelijk stuk, te weten een overzicht van een account bij het bedrijf [bedrijf 2] , dat apparatuur en software levert waarmee bankpasbetalingen kunnen worden gedaan via een mobiele telefoon of tablet, voor zover inhoudende, p.209-210:
[bedrijf 2] produces a device and software which allow merchants to take card payments
via their mobile phone or tablet. The merchant in this case was Mr [verdachte] , who
opened an account with [bedrijf 2] under the business name ' [bedrijf 1]
'.
Personal information
First name [verdachte]
Last name [verdachte]
Home address:
Address Line 1: [adres 2]
City: Zwolle
Post Code: [adres 2]
Country: Netherlands
Bank Name: Rabobank
Bank Code: Rabo
IBA: [rekeningnummer 1]
Business name: [bedrijf 1]
Address Line 1: [adres 2]
City: Zwolle
Post Code: [adres 2]
Country: Netherlands
Notes:
Both Merchants Mr. [medeverdachte] and Mr. [verdachte] were using the same home and business address.
Vertaling Rechtbank: Beide handelaren, dhr. [medeverdachte] en dhr. [verdachte] maakten gebruik van hetzelfde privé- en bedrijfsadres.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Districtsrecherche IJsselland, onderzoek Semita met onderzoeksnummer ON1R020028. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.