4.3.1Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 8 oktober 2020 is verdachte met een bijl in de hand voor zijn woning langsgelopen naar de oprit van zijn buurman [aangever 1] . [aangever 1] is daarop uit de erker van zijn woning gesprongen en op verdachte toegelopen. Tussen verdachte en [aangever 1] (zoon) en [aangever 2] (vader) is een worsteling ontstaan.
[aangever 1] heeft onder meer een verwonding en een bloeduitstorting aan de rechterkant van zijn hoofd opgelopen. Deze letsels kunnen zijn ontstaan door meerdere inwerkingen van slaand, botsend of vallend geweld. Het geconstateerde letsel kan passen bij de toedracht dat [aangever 1] is geslagen met een bijl.
[aangever 2] heeft op verschillende plaatsen op het lichaam letsel opgelopen, onder meer een breuk van een rib met overliggende bloeduitstorting. Het letsel kan zijn ontstaan door inwerking van slaand, botsend of vallend geweld en kan passen bij de toedracht dat [aangever 1] is geslagen met een bijl.
4.3.2De beoordeling
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte de handelingen heeft verricht die hem onder 1 en 2 ten laste zijn gelegd en of die handelingen als een poging tot doodslag
(feit 1 primair)dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
(feit 1 subsidiair en 2)kunnen worden aangemerkt.
- Feitelijke gebeurtenissen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met de bijl in de hand naar het tegen zijn woning staande kozijn is gelopen om het kozijn te doorklieven en weg te halen. Als hij naar het kozijn loopt, ziet hij dat zijn buurman [aangever 1] uit zijn erker springt en op hem afloopt. Verdachte had niet verwacht dat zijn buurman daar was en tevoorschijn zou komen. Omdat [aangever 1] op hem afkwam, heeft verdachte geprobeerd zich te beschermen en wilde hij met de bijl [aangever 1] van zich wegduwen. Daarop is een worsteling ontstaan. Ook
[aangever 2] heeft zich gemengd in die worsteling. Het letsel dat [aangevers] hebben opgelopen, kan in de vechtpartij zijn ontstaan, aldus verdachte.
[aangever 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met een bijl in zijn hand naar buiten kwam, dat hij op verdachte is afgelopen om met hem te praten en dat hij zag dat verdachte de bijl met kracht naar hem uithaalde waarna de bijl de rechterzijde van zijn hoofd raakte. Hij is daarna op verdachte afgerend, heeft hem om zijn nek gegrepen en zag dat ook zijn vader verdachte vastgreep.
[aangever 2] heeft verklaard dat [aangever 1] op verdachte is afgelopen om de bijl af te pakken, dat er een worsteling ontstond en dat hij gefocust was op de bijl om die van verdachte af te pakken.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met de bijl in de hand naar hen toeliep en dat hij de bijl op riemhoogte vasthield. Daarna zag [getuige 1] dat [aangever 1] naar buiten kwam en op verdachte afliep, dat verdachte met de bijl begon te zwaaien en dat [aangever 1] verdachte om de nek vloog om verdachte naar de grond te werken of om de bijl af te pakken. Ook zag hij dat [aangever 2] zich in de worsteling mengde, dat verdachte bleef zwaaien met de bijl en dat [aangever 2] geraakt werd.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat [aangever 1] de bijl wilde afpakken van verdachte, dat zij zag dat de bijl tegen de rechterslaap van [aangever 1] kwam en dat
[aangevers] verdachte onder controle wilden brengen.
Op grond van zowel de aan de geneeskundige verklaringen ontleende en in de inleiding vastgestelde letsels, als de hiervoor weergegeven overige bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat zowel [aangever 1] als [aangever 2] letsel hebben bekomen in de worsteling met verdachte.
- Opzet
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 2] .
Voor vol opzet bieden de bewijsmiddelen onvoldoende basis. Was er dan sprake van voorwaardelijk opzet?
Vooropgesteld moet worden dat de beantwoording van die vraag, of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In deze zaak staat vast dat verdachte met de bijl in zijn handen naar buiten is gelopen om het houten kozijn dat tegen zijn woning was gezet met de bijl te doorklieven. [aangever 1] is daar dan niet aanwezig. Als verdachte komt aanlopen, heeft hij de bijl op riemhoogte.
[aangever 1] springt dan uit de erker van zijn woning, loopt op verdachte af, verdachte houdt de bijl met een zwaaiende beweging van zich af en [aangever 1] vliegt verdachte om de nek om hem naar de grond te werken, waarna een worsteling ontstaat waar ook [aangever 1] ’s vader zich in mengt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en onder deze omstandigheden niet bewezen kan worden dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verdachte wilde het kozijn doorklieven en weghalen bij zijn woning. Pas daarna, als [aangever 1] op verdachte afkomt, ontstaat de worsteling en lopen vader en zoon [aangever 1] (en ook verdachte) verwondingen op.
Dat betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.