ECLI:NL:RBOVE:2021:2793

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
08.252718.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte na worsteling met buurman met bijl

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 62-jarige man die werd verdacht van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 8 oktober 2020, waarbij de verdachte met een bijl in de hand naar de oprit van zijn buurman liep. Tijdens deze confrontatie ontstond er een worsteling tussen de verdachte en zijn buurman, waarbij beide partijen letsel opliepen. De officier van justitie eiste een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de bijl gebruikte voor werkzaamheden aan zijn woning en dat de worsteling met de buurman voortkwam uit een onverwachte confrontatie. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet of poging tot doodslag of zware mishandeling. Tevens werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.252718.20 (P)
Datum vonnis: 13 juli 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] (Sovjet-Unie),
ingeschreven in de BRP op het adres: [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Markink-Grolman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.P. Drosten, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven op neer dat verdachte
feit 1: op 8 oktober 2020 heeft geprobeerd [aangever 1] te doden
(primair)dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair)door hem met een bijl op het hoofd te slaan;
feit 2: op 8 oktober 2020 heeft geprobeerd [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een bijl tegen het bovenlichaam te slaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk die [aangever 1] met een bijl op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk die [aangever 1] met een bijl op/tegen het hoofd heeft geslagen,,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2020 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk die [aangever 2] met een bijl op/tegen het (boven)lichaam heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Op 8 oktober 2020 is verdachte met een bijl in de hand voor zijn woning langsgelopen naar de oprit van zijn buurman [aangever 1] . [aangever 1] is daarop uit de erker van zijn woning gesprongen en op verdachte toegelopen. Tussen verdachte en [aangever 1] (zoon) en [aangever 2] (vader) is een worsteling ontstaan.
[aangever 1] heeft onder meer een verwonding en een bloeduitstorting aan de rechterkant van zijn hoofd opgelopen. Deze letsels kunnen zijn ontstaan door meerdere inwerkingen van slaand, botsend of vallend geweld. Het geconstateerde letsel kan passen bij de toedracht dat [aangever 1] is geslagen met een bijl.
[aangever 2] heeft op verschillende plaatsen op het lichaam letsel opgelopen, onder meer een breuk van een rib met overliggende bloeduitstorting. Het letsel kan zijn ontstaan door inwerking van slaand, botsend of vallend geweld en kan passen bij de toedracht dat [aangever 1] is geslagen met een bijl.
4.3.2
De beoordeling
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte de handelingen heeft verricht die hem onder 1 en 2 ten laste zijn gelegd en of die handelingen als een poging tot doodslag
(feit 1 primair)dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
(feit 1 subsidiair en 2)kunnen worden aangemerkt.
- Feitelijke gebeurtenissen
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met de bijl in de hand naar het tegen zijn woning staande kozijn is gelopen om het kozijn te doorklieven en weg te halen. Als hij naar het kozijn loopt, ziet hij dat zijn buurman [aangever 1] uit zijn erker springt en op hem afloopt. Verdachte had niet verwacht dat zijn buurman daar was en tevoorschijn zou komen. Omdat [aangever 1] op hem afkwam, heeft verdachte geprobeerd zich te beschermen en wilde hij met de bijl [aangever 1] van zich wegduwen. Daarop is een worsteling ontstaan. Ook
[aangever 2] heeft zich gemengd in die worsteling. Het letsel dat [aangevers] hebben opgelopen, kan in de vechtpartij zijn ontstaan, aldus verdachte.
[aangever 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met een bijl in zijn hand naar buiten kwam, dat hij op verdachte is afgelopen om met hem te praten en dat hij zag dat verdachte de bijl met kracht naar hem uithaalde waarna de bijl de rechterzijde van zijn hoofd raakte. Hij is daarna op verdachte afgerend, heeft hem om zijn nek gegrepen en zag dat ook zijn vader verdachte vastgreep.
[aangever 2] heeft verklaard dat [aangever 1] op verdachte is afgelopen om de bijl af te pakken, dat er een worsteling ontstond en dat hij gefocust was op de bijl om die van verdachte af te pakken.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met de bijl in de hand naar hen toeliep en dat hij de bijl op riemhoogte vasthield. Daarna zag [getuige 1] dat [aangever 1] naar buiten kwam en op verdachte afliep, dat verdachte met de bijl begon te zwaaien en dat [aangever 1] verdachte om de nek vloog om verdachte naar de grond te werken of om de bijl af te pakken. Ook zag hij dat [aangever 2] zich in de worsteling mengde, dat verdachte bleef zwaaien met de bijl en dat [aangever 2] geraakt werd.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat [aangever 1] de bijl wilde afpakken van verdachte, dat zij zag dat de bijl tegen de rechterslaap van [aangever 1] kwam en dat
[aangevers] verdachte onder controle wilden brengen.
Op grond van zowel de aan de geneeskundige verklaringen ontleende en in de inleiding vastgestelde letsels, als de hiervoor weergegeven overige bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat zowel [aangever 1] als [aangever 2] letsel hebben bekomen in de worsteling met verdachte.
- Opzet
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1] en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 2] .
Voor vol opzet bieden de bewijsmiddelen onvoldoende basis. Was er dan sprake van voorwaardelijk opzet?
Vooropgesteld moet worden dat de beantwoording van die vraag, of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is voorts niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In deze zaak staat vast dat verdachte met de bijl in zijn handen naar buiten is gelopen om het houten kozijn dat tegen zijn woning was gezet met de bijl te doorklieven. [aangever 1] is daar dan niet aanwezig. Als verdachte komt aanlopen, heeft hij de bijl op riemhoogte.
[aangever 1] springt dan uit de erker van zijn woning, loopt op verdachte af, verdachte houdt de bijl met een zwaaiende beweging van zich af en [aangever 1] vliegt verdachte om de nek om hem naar de grond te werken, waarna een worsteling ontstaat waar ook [aangever 1] ’s vader zich in mengt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en onder deze omstandigheden niet bewezen kan worden dat verdachte met zijn handelen voorwaardelijk opzet op de dood, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verdachte wilde het kozijn doorklieven en weghalen bij zijn woning. Pas daarna, als [aangever 1] op verdachte afkomt, ontstaat de worsteling en lopen vader en zoon [aangever 1] (en ook verdachte) verwondingen op.
Dat betekent dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partijen
[aangever 1] en [aangever 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ter terechtzitting hebben zij hun vorderingen verhoogd. [aangever 1] heeft de vordering vermeerderd met een bedrag van € 650,-- aan verlies van arbeidsvermogen.
[aangever 2] heeft de vordering tot vergoeding van de immateriële schade vermeerderd met een factor tien van de aanvankelijk ingediende vordering, derhalve tot een bedrag van
€ 15.000,--.
[aangever 1] vordert thans verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.988,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ladder € 185,--
- verlies van arbeidsvermogen € 1.167,75
- kleding € 102,32
- reiskosten € 33,80
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,-- gevorderd.
[aangever 2] vordert thans verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 15.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het gevorderde bedrag betreft geleden immateriële schade.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van
[aangever 1] tot een bedrag van € 2.803,87 kan worden toegewezen. De gevorderde kosten van de ladder dienen te worden afgewezen omdat dat geen rechtstreekse schade als gevolg van het strafbare feit is.
De vordering van [aangever 2] dient volgens de officier van justitie tot een bedrag van
€ 1.000,-- te worden toegewezen, nu dit bedrag meer passend is bij de gestelde toedracht.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat gelet op de bepleitte vrijspraak van de feiten beide vorderingen moeten worden afgewezen. Subsidiair heeft zij gesteld dat de vordering van [aangever 2] tot hoogstens een bedrag van € 1.000,-- kan worden toegewezen en dat [aangever 1] in het deel van de vordering dat ziet op het verlies van arbeidsvermogen niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [aangever 1] heeft betrekking op het onder 1 tenlastegelegde, de vordering van [aangever 2] heeft betrekking op het onder 2 tenlastegelegde. Nu verdachte van deze feiten wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Zij kunnen hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
6. Opheffing bevel voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft bij afzonderlijke beslissing van 6 juli 2021 het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang opgeheven.

7.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 1] (feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 2] (feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.