ECLI:NL:RBOVE:2021:2792

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
26661 KG RK 21-248 + 266833 KG RK 21-257
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure met betrekking tot omgevingsvergunning

Op 21 mei 2021 heeft verzoeker, vertegenwoordigd door [bedrijf 1], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. E. Hoekstra, voorzitter, en de rechters mr. J.W.M. Bunt en mr. A. de Boer van de rechtbank Overijssel. Dit verzoek volgde op een procedure waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een omgevingsvergunning verleend aan [bedrijf 2] B.V. voor de nieuwbouw van een supermarkt. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 24 juni 2021, maar verzoeker verscheen niet. De gewraakte rechters hadden wel schriftelijk gereageerd.

De wrakingskamer heeft op 8 juli 2021 de beslissing genomen om het wrakingsverzoek af te wijzen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en voldeed aan de eisen, maar dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechters konden rechtvaardigen. De meervoudige kamer had correct gehandeld door de pleitnota van verzoeker niet te accepteren, aangezien deze al eerder was ingediend en de rechtbank voldoende geïnformeerd was. De voorzitter had verzoeker ook gevraagd om plaats te nemen op de publieke tribune, wat niet als partijdig werd beschouwd, aangezien dit te maken had met de procedurele gang van zaken.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters en dat het verzoek tot wraking derhalve werd afgewezen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 26661 KG RK 21-248 + 266833 KG RK 21-257
Beslissing van 8 juli 2021
in de zaak van
[verzoeker], namens [bedrijf 1]
verzoeker tot wraking, hierna te noemen ‘verzoeker’.

1.De procedure

1.1.
Op 21 mei 2021 heeft verzoeker het verzoek tot wraking gedaan van
mr. E. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.W.M. Bunt en mr. A. de Boer, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder Awb 20/1106 (hierna: de meervoudige kamer).
1.2.
De meervoudige kamer heeft niet berust in de wraking.
1.3.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 24 juni 2021 plaatsgevonden via een Skype verbinding. Verzoeker is voor de behandeling ter zitting uitgenodigd, maar heeft op de dag van deze zitting desgevraagd telefonisch medegedeeld niet te zullen verschijnen. De gewraakte rechters, die wel een schriftelijke reactie hadden ingestuurd, zijn met kennisgeving niet verschenen. De wrakingskamer zal gelet hierop een beslissing nemen op de beschikbare schriftelijke stukken.

2.De feiten

2.1.
In het besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand (hierna: het college) aan [bedrijf 2] B.V. een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van een supermarkt.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, evenals [bedrijf 3] . Bij besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit) is het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker volgens het college niet als belanghebbende bij het besluit van 5 november 2019 kan worden aangemerkt. Het bezwaar van [bedrijf 3] is wel ontvankelijk geacht en door het college inhoudelijk behandeld. Op 20 mei 2021 heeft bij de meervoudige kamer de behandeling ter zitting plaatsgevonden van het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit, evenals het beroep van [bedrijf 3] .
Op 21 mei 2021 heeft verzoeker per e-mail bij de rechtbank zijn wrakingsverzoek ingediend. Bij uitspraak van 25 mei 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 juni 2021 heeft de meervoudige kamer de uitspraak van 25 mei 2021 vervallen verklaard en bepaald dat het geding wordt aangehouden totdat de wrakingskamer op het wrakingsverzoek heeft beslist.

3.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft - samengevat - aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de gewraakte leden van de meervoudige kamer niet onbevooroordeeld waren, nu hij niet in de gelegenheid werd gesteld een pleitnota over te leggen of voor te lezen. Dit terwijl [bedrijf 3] hiertoe wel de mogelijkheid kreeg. Daarnaast wilde verzoeker dat zijn zaak inhoudelijk werd behandeld, en de zitting niet enkel over de ontvankelijkheid van zijn bezwaar zou gaan. Verder wilde verzoeker na de behandeling van zijn zaak vooraan in de rechtszaal blijven zitten, aangezien [bedrijf 3] daar ook zat tijdens de behandeling van zijn zaak. De voorzitter gaf echter aan dat verzoeker op de plek van het publiek moest gaan zitten.

4.Het standpunt van de meervoudige kamer

De meervoudige kamer heeft niet berust in de wraking en naar voren gebracht dat verzoeker de pleitnota al voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank had toegezonden, zodat zowel de rechtbank als andere partijen daarvan reeds kennis hadden genomen. Ter zitting gaf verzoeker aan dat hij deze pleitnota had aangevuld, waarop hem werd gevraagd of deze aanvulling betrekking had op de vraag of [bedrijf 1] al dan niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien dit de vraag was die voorlag. Vervolgens is verzoeker in de gelegenheid gesteld aan te geven welke feitelijke gevolgen [bedrijf 1] ondervindt van de vergunde supermarkt, en verzoeker heeft antwoord gegeven op deze vraag. De meervoudige kamer achtte zich daarmee voldoende voorgelicht en achtte het niet wenselijk dat verzoeker zijn aangepaste pleitnota voorlas. Na afloop van de zitting bleek dat verzoeker de pleitnota bij de bode had achtergelaten met het verzoek deze aan de rechtbank te overhandigen, maar nu het onderzoek al was gesloten en de pleitnota was geweigerd ter zitting, is de bode verzocht het stuk terug te geven aan verzoeker. Ten aanzien van de vraag waarom verzoeker pas ter zitting duidelijk werd dat alleen de vraag aan de orde kon komen of het bezwaar van verzoeker terecht niet-ontvankelijk was verklaard, stelt de meervoudige kamer dat het niet gebruikelijk is dat de rechtbank over dit soort kwesties voorafgaand aan de zitting contact opneemt met partijen, maar dat ter zitting het bestreden besluit wordt besproken. Tot slot is de reden dat verzoeker werd gevraagd plaats te nemen op de publieke tribune, gelegen in het feit dat de rechtbank de beroepszaak van [bedrijf 3] ging behandelen en verzoeker geen partij was bij die zaak. Dat de vertegenwoordigers van [bedrijf 3] al wel op de partijplaatsen zaten tijdens de behandeling van het beroep van verzoeker, was omdat het beroep van [bedrijf 3] direct aansluitend op het beroep van verzoeker zou worden behandeld. Mede ter voorkoming van teveel persoonsbewegingen, die in coronatijd onwenselijk zijn, heeft de voorzitter direct bij binnenkomst van alle partijen hun plaats laten nemen op de partijplaatsen. Bij de behandeling van de zaak van [bedrijf 1] heeft [bedrijf 3] niet deelgenomen aan het geding.

5.De beoordeling

5.1.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek tot wraking tijdig is ingediend. Het voldoet ook overigens aan de eisen. Verzoeker is ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
5.2.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.3.
De beslissing om de pleitnota van verzoeker niet te accepteren is een processuele beslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Alleen indien die beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Hiervan is geen sprake nu die beslissing van de meervoudige kamer niet onbegrijpelijk is. Zoals ook uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, heeft de voorzitter voorgehouden dat alle partijen al eerder kennis hebben genomen van de pleitnota. Voor zover verzoeker op de zitting een aanvulling op dit stuk had willen geven, heeft de voorzitter aan verzoeker de vraag gesteld of deze aanvulling betrekking had op de vraag of verzoeker als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de verleende omgevingsvergunning, omdat enkel de vraag voorlag of het college terecht het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk had verklaard. De wrakingskamer kan op zich begrijpen dat de verwachting van verzoeker was dat hij ook op zijn inhoudelijke gronden een reactie zou krijgen. Dit was echter niet het geval. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft uitgelegd dat het bestreden besluit voorlag, waarin het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het college ten onrechte het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard, gaat de zaak terug naar het college. Die moet dan het bezwaar inhoudelijk behandelen en de inhoudelijke gronden van verzoeker komen dan pas aan de orde. De wrakingskamer is van oordeel dat de meervoudige kamer hier processueel juist heeft gehandeld. Dat de meervoudige kamer het beroep van verzoeker bij uitspraak van 25 mei 2021 (die vervallen is verklaard) ongegrond heeft verklaard, leidt niet tot de conclusie dat de meervoudige kamer inhoudelijk heeft geoordeeld over het beroep van verzoeker. De meervoudige kamer heeft zich uitsluitend gebogen over de vraag of het college terecht het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat deze beslissing van de meervoudige kamer vervallen is verklaard, komt doordat de meervoudige kamer op het moment dat zij oordeelde niet op de hoogte was van het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek.
5.4.
Verder blijkt uit de omstandigheid dat verzoeker tijdens de behandeling van de zaak van [bedrijf 3] werd verzocht plaats de nemen op de publieke tribune, evenmin van vooringenomenheid of partijdigheid. De meervoudige kamer heeft dit in de schriftelijke reactie voldoende gemotiveerd uiteen gezet, hetgeen door verzoeker niet is weersproken.
5.5.
Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de meervoudige kamer blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.E. Zweers, voorzitter, en mr. C. Verdoold en mr. A.H. Margadant, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.H. van Ham-Kolk en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.
De griffier is verhinderd de beslissing mede te ondertekenen. De voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.