ECLI:NL:RBOVE:2021:2755

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
C/08/258129 / FA RK 20-3199 en C/08/253594 / FA RK 20-2259
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag en hoofdverblijfplaats van een minderjarige in het kader van een conflict tussen ouders

In deze beschikking heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juni 2021 geoordeeld over de verzoeken van de moeder tot wijziging van het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De moeder verzocht om alleen het ouderlijk gezag te verkrijgen en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds april 2020 bij de moeder woont en dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, maar dat de verstoorde verhouding tussen de ouders hen belemmert om gezamenlijke beslissingen te nemen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het beëindigen van het gezag van de vader noodzakelijk is om de druk van de situatie te verlichten en de relatie tussen de minderjarige en haar vader niet verder in gevaar te brengen. De rechtbank heeft ook de wens van de minderjarige in overweging genomen, die in een brief haar voorkeur voor eenhoofdig gezag heeft geuit. De rechtbank heeft de moeder met ingang van heden alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige en verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats afgewezen, omdat de ouder met gezag de verblijfplaats van de minderjarige bepaalt. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter L. Pieters in aanwezigheid van griffier J.H.A.L. Koelen-Goosink.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/258129 / FA RK 20-3199 (verzoek moeder)
zaaknummer: C/08/253594 / FA RK 20-2259 (wens [minderjarige] , ambtshalve rechtsingang)
beschikking van 30 juni 2021
inzake
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. H.M. Hemmes-Boer,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
voorheen advocaat: mr. L.G. Mellens-Schrage.
Als informant is aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
de gecertificeerde instelling, verder te noemen: de GI.
gevestigd te Enschede.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief van [minderjarige] van 15 augustus 2020;
- de tussenbeschikking van deze rechtbank d.d. 29 oktober 2020;
- het verzoekschrift van de moeder, met bijlagen, binnengekomen op 30 november 2020;
- het op 22 april 2021 ingekomen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de raad, van diezelfde datum, met als bijlage een brief van de vader;
- de op 2 juni 2021 binnengekomen e-mail van de raad met als bijlage een update van de laatste ontwikkelingen na het afsluiten van voornoemd rapport.
1.2.
De rechtbank heeft op 31 mei 2021 met na te noemen [minderjarige] gesproken.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2021 plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de zaaknummers C/08/253594 / FA RK 20-2259 (wens [minderjarige] ) en C/08/265194 JE RK 21-754 (ondertoezichtstelling). In de laatste zaak is bij afzonderlijke beschikking beslist.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- mevrouw [A] , namens de raad en
- de heer [B] en mevrouw [C] , namens de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie is geboren:
[minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedatum] , hierna te noemen: [minderjarige] .
[minderjarige] is door de vader erkend. De vader en de moeder oefenen sinds 26 juli 2017 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 4 december 2019 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, voorts voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vader.
2.3.
Bij tussenbeschikking van 29 oktober 2020 heeft de rechtbank naar aanleiding van de wens van [minderjarige] (zaaknummer 253594 FA RK 20-2259) de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te adviseren over het gezag over [minderjarige] en haar hoofdverblijfplaats.
2.4.
Bij beschikking van 10 juni 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, met benoeming van het Leger des Heils Jeugdbescherming, gevestigd te Enschede, als gecertificeerde instelling (GI).
2.5.
[minderjarige] woont sinds april 2020 bij de moeder.

3.Het verzoek inzake 258129 / FA RK 20-3199

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van december 2019 te wijzigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder zal zijn;
  • te bepalen dat de moeder alleen het ouderlijke gezag zal uitoefenen over het [minderjarige] ;
3.2.
De moeder heeft haar verzoek ingediend, naar aanleiding van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020 ten aanzien van de wens van [minderjarige] . De moeder is van mening dat het gezag en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] moeten worden gewijzigd. Volgens de moeder bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders en dat het welzijn van [minderjarige] in gevaar komt. Gezien de verstoorde verhoudingen tussen ouders, zullen zij niet in staat zijn gezamenlijke beslissingen te nemen en dit zal de ontwikkeling van [minderjarige] in gevaar brengen.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verder naar voren gebracht dat dat zij eigenlijk het hele leven van [minderjarige] alleen met gezag belast is geweest. [minderjarige] heeft altijd de wens gehad om ook eens bij haar vader te gaan wonen. Op het moment dat [minderjarige] bij vader is gaan wonen, hebben ouders besloten dat gezamenlijk gezag praktisch zou zijn, ook vanwege de fysieke afstand tussen ouders. De rechtbank in Assen heeft die situatie bekrachtigd in de beschikking van 4 december 2019. Daaraan heeft moeder steeds haar medewerking gegeven. Echter, vrij snel daarna, in april 2020 is [minderjarige] weer bij moeder gaan wonen en daar woont ze nog steeds. Moeder heeft contact tussen vader en [minderjarige] nooit in de weg gestaan en zal dat ook voor de toekomst niet doen, hoewel zij zelf geen enkel contact meer met vader wil. De moeder laat voorts weten dat in het concept ouderschapsplan van mei 2020 al is opgenomen dat de vader geen gezag meer wenst en dit draagt hij ook in niet mis te verstane woorden uit naar [minderjarige] , zo blijkt uit de hiervoor genoemde brief van de raad van 2 juni 2021. Volgens de moeder is de afwezigheid van vader bij de mondelinge behandeling daarbij passend.

4.De standpunten inzake 258129 / FA RK 20-3199

4.1.
Vader heeft zijn standpunt niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Uit de stukken
maakt de rechtbank op dat vader het niet eens is met de verzoeken.
4.2.
Volgens de raad is [minderjarige] klem en verloren geraakt tussen haar ouders. Haar sociaal-emotionele ontwikkeling verloopt grillig, wat wordt beïnvloed door de omgevingsfactoren en omgevingsonrust. [minderjarige] laat soms opstandig en afwijzend gedrag zien, op andere momenten is dat juist internaliserend gedrag, waarbij zij zich terugtrekt, zij zich somber en ontevreden over zichzelf voelt. [minderjarige] wordt letterlijk tussen de ouders in gezet. Zij krijgt alles en rechtstreeks mee wat er tussen ouders speelt en dat op een weinig verhullende manier. [minderjarige] zit in een loyaliteitsconflict waarbij zij voortdurend de keuze voor de ene en daarbij tegen de ander ouder lijkt te moeten maken. De raad heeft in het rapport geadviseerd om het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezag af te wijzen. Een wijziging van het gezag komt niet tegemoet aan de belangen van [minderjarige] . In geval van een ondertoezichtstelling dient er toegewerkt te worden naar contactherstel en invulling van het gezamenlijk gezag. Pas als duidelijk is dat ondanks de betrokkenheid van de jeugdbeschermer de gestelde doelen niet behaald kunnen worden, zal wijziging van het gezag aan de orde zijn. Toewijzing van het verzoek van de moeder ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] acht de raad in het belang van [minderjarige] omdat daarmee de feitelijke woonsituatie bekrachtigd wordt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad naar voren gebracht dat gelet op de ontwikkelingen na het afsluiten van het onderzoek, de raad zich voor kan stellen dat de moeder nu al wel alleen met het gezag wordt belast. De vraagtekens die de GI bij het behouden van het gezag heeft gesteld, zijn voor de raad goed te begrijpen.
4.3.
De GI stelt dat ze de overwegingen van de raad om tot handhaving van het gezamenlijk gezag te adviseren enerzijds kunnen begrijpen maar anderzijds vragen ze zich af of dat wel in het belang van [minderjarige] is. Van belang is dat de GI in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling naast [minderjarige] moet gaan staan. In de opvoedsituaties van beide ouders zit veel oud zeer, wat heeft gemaakt dat [minderjarige] is gaan ‘shoppen’ tussen de ouders. Gezien haar leeftijd moet gekeken worden naar wat ze wil. Haar wensen daarin zijn belangrijk maar niet alles bepalend.

5.De beoordeling inzake 258129 / FA RK 20-3199

Het gezag
5.1.
Beide ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 1:251, tweede lid, 1:252, eerste lid, 1:253q, vijfde lid, of 1:277, eerste lid, BW beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt alsdan dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, nu [minderjarige] inmiddels weer bij moeder woont en de ouders gelet op hun dermate verstoorde verhouding niet in staat zijn gezamenlijke beslissingen te nemen. De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoeken.
5.3.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gezag als volgt.
5.4.
In aanloop naar de mondelinge behandeling van 10 juni jl. en uit hetgeen is besproken en gerapporteerd, is het de rechtbank ernstig duidelijk geworden hoe zeer [minderjarige] klem zit tussen haar ouders. Ouders laten het na om rechtstreeks met elkaar te communiceren, waardoor [minderjarige] de rol van bemiddelaar tussen haar ouders en van postbode inneemt. [minderjarige] weet alles wat er tussen ouders speelt en komt mede daardoor in een loyaliteitsconflict met haar ouders. Daarvan is al zeer lange tijd sprake en in een heftige mate. Uit de update van de raad van 2 juni jl. is het de rechtbank gebleken hoe [minderjarige] op een schadelijke wijze wordt meegetrokken in de ouderproblematiek. De rechtbank heeft kunnen lezen hoe er met name vanuit de vader en zijn familie zeer negatieve verwensingen worden geuit over de rug van [minderjarige] naar de moeder en haar partner, maar ook hoe [minderjarige] persoonlijk op een – wat de rechtbank betreft – kleinerende en bang makende wijze wordt benaderd. De rechtbank had hierover met de vader graag een gesprek gevoerd. Helaas heeft de vader ervoor gekozen niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.
5.5.
De rechtbank heeft op 31 mei jl. met [minderjarige] gesproken. Wat deze situatie en de berichten van haar vader met [minderjarige] doen, is zichtbaar geworden tijdens dit gesprek. De rechtbank heeft een zeer emotionele [minderjarige] gezien, die aan de ene kant uit bescherming voor haarzelf heel stellig kan zijn over wat zij wil, maar aan de andere kant ook uitgeput is geraakt door alle strijd terwijl ze eigenlijk zoveel van haar vader houdt. Ze weet niet meer wat te doen en heeft al enige tijd geleden besloten voor zichzelf te kiezen. Die ruimte om zichzelf te mogen zijn, voelt ze bij haar moeder thuis. De rechtbank is ontzettend geschrokken van hoe [minderjarige] worstelt en hoe emotioneel dit voor haar is. Hetgeen [minderjarige] heeft verteld tijdens dit gesprek komt overeen met de weergave van de raad zoals die blijkt uit de update van 2 juni jl. Verwensingen met een (be)dreigend karakter zijn in zijn algemeenheid absoluut verwerpelijk, maar zeker in de verhouding tussen vader en dochter. Dat [minderjarige] ondanks alles kan relativeren en op termijn misschien toch wel weer contact met haar vader wil omdat zij samen ook veel leuke dingen hebben meegemaakt, is bewonderenswaardig voor een meisje van deze leeftijd. Dat daarnaast de situatie waarin zij al geruime tijd zit voor [minderjarige] aanleiding is geweest om uiteindelijk via een brief aan de rechter haar wens voor te leggen om het gezamenlijk gezag te wijzigen, is veelzeggend en valt ook te begrijpen.
5.6.
De rechtbank wil wel aannemen dat de vader het beste met [minderjarige] voor heeft, maar door zijn wijze van communiceren bereikt hij het tegenovergestelde. De rechtbank begrijpt dat de vader eigenlijk veel verdriet en onmacht voelt en zich niet gehoord voelt in de zorgen die hij heeft over [minderjarige] . De rechtbank vermoedt dat de vader eveneens erg teleurgesteld is en zich afgewezen voelt, nu [minderjarige] al sinds april 2020 niet meer bij hem woont. Het is echter kwalijk te noemen dat de vader niet beseft dat hij door zijn houding op afstand is komen te staan en op een wijze waarmee onder andere de sociaal emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt.
5.7.
Volgens de moeder is op geen enkele wijze meer communicatie mogelijk tussen de ouders. Beslissingen over [minderjarige] zijn gezamenlijk niet te nemen. In de wijze van communiceren uit vader zich op een dreigende en emotionele manier jegens moeder én jegens [minderjarige] . Dat heeft er toe geleid dat er volgens moeder diverse keren aangifte is gedaan bij de politie en dat moeder in de situatie is gekomen, waarin het voor haar niet meer mogelijk is om nog met vader face to face te communiceren, ook niet waar het [minderjarige] betreft.
De vader heeft dit weliswaar niet expliciet bevestigd, maar uit zijn niet mis te verstane uitlatingen blijkt wel dat hij ook ziet dat tussen ouders geen communicatie meer mogelijk is. Gelet op de hardnekkige ouderproblematiek is de verwachting dat de vader over [minderjarige] , die in september [xx] jaar wordt, niet in staat moet worden geacht om binnen een aanvaardbare termijn in gezamenlijkheid beslissingen te nemen die de ontwikkeling van [minderjarige] gaande houdt. Niet is gebleken dat in de situatie waarin [minderjarige] tussen ouders klem is geraakt, gelet op de houding van vader, binnen afzienbare termijn verandering komt, nu iedereen buiten de deur wordt gehouden en het niet lukt om deze situatie te doorbreken, zonder dat er een drastische beslissing wordt genomen. Zelfs een handreiking vanuit [minderjarige] om op het kantoor van de raad een gesprek te hebben met vader, heeft de vader afgeslagen. Verblind door zijn eigen emoties lukt het de vader dan niet om als ouder te denken en het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Dit levert niet alleen een gevoel van afwijzing op bij vader, maar ook bij [minderjarige] . Daarbij dient te worden opgemerkt dat de emoties die de moeder voelt jegens de vader voor [minderjarige] en haar gevoel van loyaliteit eveneens niet helpend zijn, maar gebleken is dat de moeder zich daarop laat aanspreken door hulpverlening en zij vervolgens het belang van [minderjarige] weer voorop kan stellen.
5.8.
Al met al is het voorgaande voor de rechtbank reden om te concluderen tot toewijzing van het verzoek van moeder tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag. De rechtbank heeft ook een eventuele aanhouding van de beslissing ten aanzien van het gezag overwogen. De rechtbank heeft besloten om dat niet te doen en daarvoor geldt het volgende.
5.9.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat er op dit moment duidelijkheid komt. De rechtbank heeft namelijk voor ogen dat het beëindigen van het gezag van de vader de druk van de situatie haalt, de verdere strijd over welke ouder nu het beste met [minderjarige] voor heeft doet verstommen en een belemmering voor [minderjarige] om weer contact te hebben met haar vader wegneemt. Het is in deze situatie de noodzakelijke interventie om de relatie van [minderjarige] met haar vader niet nog verder op het spel te zetten, maar om weer te werken aan wat [minderjarige] graag wil: onbezorgd en positief contact met haar vader.
5.10.
Daarnaast is het zo dat [minderjarige] ondersteuning heeft vanuit Accare. In eerste instantie voor traumabehandeling, en nu in het vervolg om iedere week aan zichzelf te werken samen met een psycholoog. Wellicht is het echter noodzakelijk om andere hulpverlening in te zetten. Daarvoor zou dan de toestemming van vader nodig zijn, dan wel dient er bij gebrek hieraan een procedure aanhangig gemaakt te worden. Dit, nu vader op dit moment heeft aangegeven met niets en niemand meer iets te maken te willen hebben, ook niet met [minderjarige] . De hoop is, dat er in het kader van de ondertoezichtstelling de samenwerking met vader kan worden gerealiseerd. De verdere ontwikkeling van [minderjarige] mag hiervan echter niet afhankelijk zijn. Van belang is dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk alle behandeling krijgt die voor haar noodzakelijk wordt geacht.
5.11.
Vanwege de afwezigheid van vader bij de mondelinge behandeling hecht de rechtbank er aan op te merken dat er door de GI dient te worden gekeken naar de mogelijkheden van contact tussen vader en [minderjarige] . De GI heeft ook aangegeven hiervoor de mogelijkheden te willen onderzoeken vanwege de expliciete wens die [minderjarige] ook heeft op dit punt. Vader zal dat wellicht anders voelen, maar contact met [minderjarige] staat los van het hebben van gezag over haar. Het wegvallen van het gezag kan in de relatie tussen de vader en [minderjarige] een positieve uitwerking hebben, nu de focus dan wellicht meer gelegd kan worden op het hebben van fijn en opbouwend contact. De rechtbank gunt het [minderjarige] maar ook zeker de vader dat zij weer op enig moment positief contact met elkaar kunnen hebben. Daarvoor is het nodig dat de boosheid en frustratie een plaats op de achtergrond krijgt. De rechtbank hoopt dat het de vader lukt om dat voor elkaar te krijgen, als ouder van de nog minderjarige [minderjarige] , al dan niet met hulp. Er is veel gebeurd en dat heeft [minderjarige] , de vader maar ook de moeder veel pijn gedaan. Het is dan ook een illusie te denken dat een ieder hier zo overheen kan stappen. In de gegeven situatie zal contactherstel echter niet van vandaag op morgen gerealiseerd kunnen worden nu de mogelijkheden hiervoor in het tempo van [minderjarige] zullen moeten worden bezien. Daarvoor is tijd, rust en inzicht nodig, en hulp die via de jeugdbeschermers ingezet kan worden. Nu de moeder en [minderjarige] reeds hebben ingestemd met de tussenkomst van de jeugdbeschermers, ligt de sleutel bij de vader om zijn medewerking te verlenen het tij te doen keren.
De hoofdverblijfplaats
5.12.
Ook ten aanzien van de wijziging van de hoofdverblijfplaats is de moeder ontvankelijk in haar verzoek nu [minderjarige] sinds april 2020 bij de moeder verblijft.
5.13.
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat moeder alleen belast wordt met het gezag, heeft zij geen belang meer bij toewijzing van dit verzoek. De ouder met gezag bepaalt immers de verblijfplaats van de minderjarige. Dit verzoek van moeder wordt dan ook afgewezen.

6.De beoordeling inzake 253594 / FA RK 20-2259 (wens [minderjarige] )

6.1.
In een afzonderlijke brief die per gelijke datum als deze beschikking naar [minderjarige] is gestuurd, heeft de rechtbank aan [minderjarige] het volgende geschreven:
Beste [minderjarige] ,
Jij hebt in je brief gevraagd of je moeder alleen met het gezag kan worden belast. Een aantal maanden later heeft je moeder hetzelfde verzoek gedaan en daarover heb je op 31 mei 2021 ook met mij gesproken. Dat gesprek heeft veel indruk op mij gemaakt. Jij hebt veel meegemaakt (waarop ik nu niet verder zal ingaan) en als gevolg daarvan zit je nu helemaal klem tussen je ouders. Ondanks dit alles gaat het op school goed, ga je over naar het vierde jaar en is het de bedoeling dat je daarna naar het ROC gaat, zo hoorde ik van je moeder. Dat vind ik ontzettend knap van je.
Ik stuur je deze brief om je te laten weten dat ik het verzoek van je moeder om alleen met het gezag te worden belast heb toegewezen. Daarmee is ook voldaan aan jouw wens. Ik zal daarom niet meer afzonderlijk en inhoudelijk beslissen op jouw wens. Ik hoop oprecht dat je veel steun gaat ondervinden van de jeugdbeschermers die aan het werk zullen gaan, dat je baat zult hebben bij hun ondersteuning en de hulpverlening die op dit moment al is ingezet maar misschien ook nog ingezet gaat worden. Ik hoop ook dat er in de toekomst weer mogelijkheden zullen zijn voor positief en fijn contact met je vader, zoals je dat in het verleden ook met hem gehad hebt en zoals je hoopt dat weer met hem te hebben. Aan de jeugdbeschermers heb ik de opdracht gegeven om deze mogelijkheden te onderzoeken en die met jou te gaan bekijken. Voor nu wil ik je voor de komende tijd veel succes wensen: met het laatste schooljaar, met het werken aan de onrust en onzekerheid in jezelf en met de hulpverlening om wat er allemaal in jou omgaat een plek te geven.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
belast de moeder met ingang van heden alleen met het ouderlijk gezag over:
[minderjarige], geboren te [plaats] op [geboortedatum] ;
7.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
stelt vast dat met de beslissing onder 7.1. aan de wens van [minderjarige] is voldaan, zodat een eventuele ambtshalve beslissing op haar wens niet meer zal worden genomen;
7.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Pieters, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021 in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink, griffier.