In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is een vordering aan de orde van de verhuurder, [eiseres], tegen de huurder, [gedaagde], met betrekking tot de betaling van een premieopslag voor de opstalverzekering. De vordering is voortgekomen uit de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] in het gehuurde pand. Bij tussenvonnis van 16 februari 2021 is reeds vastgesteld dat [eiseres] recht heeft op betaling van deze opslag. In het eindvonnis van 29 juni 2021 heeft de kantonrechter de hoogte van de vordering vastgesteld op een hoofdsom van € 3.406,89, vermeerderd met rente en incassokosten.
De procedure begon met een dagvaarding waarin [eiseres] haar vordering uiteenzette. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis [eiseres] in de gelegenheid gesteld om nadere onderbouwing te geven van de gevorderde premieopslag. [eiseres] heeft vervolgens bewijsstukken overgelegd, waaronder polisbladen van de opstalverzekering en een verklaring van haar assurantietussenpersoon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de door [eiseres] gevorderde hoofdsom toewijsbaar is, gebaseerd op de onderbouwing van de premieopslag die gerelateerd is aan de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde].
De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente over de hoofdsom toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kantonrechter heeft alle overige vorderingen afgewezen.