In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker die geheel ontoerekeningsvatbaar werd verklaard ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft verzoeker niet strafbaar geacht en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Verzoeker heeft een schadevergoeding verzocht voor de schade die hij heeft geleden door zijn inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, alsook voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 21 april 2020 in verzekering is gesteld en op 17 september 2020 is de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst. De rechtbank heeft de verzoeker een schadevergoeding toegekend van € 12.075,00 op grond van artikel 533 Sv en € 23.089,15 op grond van artikel 530 Sv. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van deze vergoedingen, ondanks dat de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis niet als onterecht konden worden bestempeld. De rechtbank heeft de verzoeker ook gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de officier van justitie heeft haar standpunt naar voren gebracht. De rechtbank heeft de verzoeken van verzoeker beoordeeld en de vergoedingen vastgesteld op basis van de geldende normbedragen.