ECLI:NL:RBOVE:2021:2725

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/08/266003 / KG ZA 21-119
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag in kort geding tussen voormalige partners

In deze zaak vordert eiseres de opheffing van het door gedaagde gelegde executoriale beslag op haar auto en scooter. Eiseres stelt dat er sprake is van misbruik van recht, omdat er een rechtsgeldige betalingsregeling bestaat. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en waren geregistreerd partners. Gedaagde heeft in het verleden beslag gelegd op de goederen van eiseres, die onder bewind zijn gesteld vanwege haar geestelijke toestand. De rechtbank heeft eerder een verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld, waarbij gedaagde een vordering op eiseres heeft van € 15.000,00. Eiseres heeft betoogd dat het beslag haar in een noodtoestand brengt, omdat zij afhankelijk is van haar auto voor haar levensonderhoud. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de betalingsregeling is geëindigd en dat eiseres niet in een noodtoestand verkeert. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen misbruik van bevoegdheid is en dat het belang van gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij opheffing. De vordering van eiseres wordt afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/266003 / KG ZA 21-119
Vonnis in kort geding van 23 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende op een geheim adres,
eiseres,
advocaat mr. S.M. Carabain-Klomp te IJhorst,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.H. Lek, Wigger Van het Laar gerechtsdeurwaarders,
Partijen zullen hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 mei 2021 met producties,
  • de op voorhand toegezonden pleitnota van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 17 mei 2021 die heeft plaatsgevonden via Skype,
  • de aanhouding ten behoeve van het doen van nader onderzoek aan de zijde van [eiseres] , waarbij is afgesproken dat het executoriale beslag blijft liggen, maar de geplande openbare verkoop wordt uitgesteld,
  • de akte van [eiseres] van 31 mei 2021 met producties,
  • de antwoordakte van [gedaagde] van 8 juni 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad, waarbij zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
2.2.
Op 2 maart 2018 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] maritaal beslag gelegd op een tweetal motorvoertuigen met de kentekens [1] en [2] die bij haar in opslag zouden staan en die behoren tot de gemeenschap van het geregistreerd partnerschap tussen [gedaagde] en [eiseres] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad van
13 juli 2018 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [eiseres] onder bewind gesteld vanwege haar geestelijke of lichamelijke toestand en is ten behoeve van [eiseres] een mentorschap ingesteld.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 februari 2019 is dit geregistreerd partnerschap tussen partijen ontbonden. In die beschikking is tevens de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vastgesteld. De rechtbank heeft, voor zover hier relevant, de verdeling van de gemeenschap op de volgende wijze vastgesteld:
“(…)
II. (…)
Aan deman( [gedaagde] , voorzieningenrechter)
zal worden toebedeeld:
(…)
-
de [motor 1] met kenteken [1] .
Aan devrouw( [eiseres] , voorzieningenrechter
) zal worden toebedeeld:
  • de [auto] met kenteken [3] ;
  • de [motor 2] met kenteken [2] ;
(…)
IV. bepaalt dat de man wegens overbedeling een bedrag ad € 537,65 aan de vrouw dient te voldoen;
V. Bepaalt dat de man uit hoofde van verrekening aan de vrouw dient te voldoen een bedrag ad € 4.879,83;
VI. bepaalt dat de vrouw in het kader van verdeling van het spaargeld van partijen aan de man dient te voldoen een bedrag ad € 15.000,-;
(…)”.
2.5.
Tegen de beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
De bewindvoerder heeft na de uitspraak van 25 februari 2019 namens [eiseres] een betalingsregeling getroffen van € 50,00 per maand.
2.7.
In september 2019 heeft [eiseres] een nieuwe bewindvoerder gekregen,
de heer [A] van Autarkia Bewindvoering. De nieuwe bewindvoerder heeft alle betalingsregelingen, waaronder die tussen [eiseres] en deurwaarderskantoor Wigger Van het Laar stopgezet.
2.8.
Bij e-mailbericht van 15 november 2019 heeft deurwaarderskantoor
Wigger Van het Laar aan de (nieuwe) bewindvoerder van [eiseres] bericht dat de openstaande schuld van [eiseres] aan [gedaagde] € 9.595,85 bedraagt.
2.9.
Bij e-mailbericht van 22 april 2020 heeft Wigger Van het Laar de bewindvoerder het volgende bericht:

(…)
Wij hebben met u een betalingsregeling getroffen voor de schuld van uw cliënte, mevrouw [eiseres] .
Gemaakte afspraken:
U betaalt maandelijks 50,00. De eerste betaling moet uiterlijk op 29 april 2020 bijgeschreven zijn op (…) Dit termijnbedrag is akkoord bevonden voor de maximale duur van 6 maanden. Na deze 6 maanden – dus uiterlijk begin september 2020 – dient u contact met ons op te nemen om een hoger termijnbedrag te bespreken.
(…)”.
2.10.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van
12 juni 2020 is het bewind over de goederen van [eiseres] per 1 juli 2020 opgeheven.
2.11.
Op 12 april 2021 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] executoriaal beslag gelegd op de [auto] en op een op naam van [eiseres] staande [scooter] met kenteken [4] (hierna: de scooter).
2.12.
Partijen hebben buiten en in rechte gepoogd een minnelijke regeling te treffen, hetgeen niet is gelukt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter het executoriale beslag dat [gedaagde] heeft doen leggen op de [auto] en de scooter met onmiddellijke ingang nietig te verklaren danwel op te heffen en/of te laten vervallen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in gebreke blijft om hieraan te voldoen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat er sprake is van misbruik van recht. De vordering van [gedaagde] wordt uitgewonnen terwijl er een rechtsgeldige betalingsregeling is. [eiseres] heeft zich doorlopend aan de betalingsregeling gehouden van
€ 50,00 per maand. Daarnaast is de deurwaarder op de hoogte dat [eiseres] de rechtmatige eigenaar is van de [motor 1] , die bij de beschikking van 25 februari 2019 is toebedeeld aan [eiseres] , maar nimmer aan haar is geleverd na het door [gedaagde] gelegde maritaal beslag. De motor is nooit op haar naam gesteld en is meteen ontvreemd. Indien het executoriaal beslag blijft bestaan en de [auto] openbaar wordt verkocht, komt [eiseres] in een noodtoestand terecht, waarbij zij niet meer in de mogelijkheid verkeert om in haar eerste levensbehoefte te voorzien. Zij heeft haar [auto] onder meer nodig om naar de voedselbank te gaan.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en heeft afwijzing van het gevorderde bepleit.
De met de nieuwe bewindvoerder overeengekomen betalingsregeling gold voor de duur van zes maanden. Het was aan [eiseres] om na afloop van die zes maanden, in september 2020, contact op te nemen met de deurwaarder. Er was op 12 april 2021 geen sprake meer van een lopende betalingsregeling. De [motor 1] is niet in het bezit van [gedaagde] en is dit ook nooit geweest. Een beroep op misbruik van recht slaagt om die redenen dan ook niet. [gedaagde] begrijpt niet waarom [eiseres] haar [auto] nodig heeft om naar de voedselbank te komen en waarom zij niet naar de voedselbank zou kunnen gaan met een ander vervoersmiddel. De auto van [eiseres] vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde waarmee zij een groot gedeelte van haar vordering zou kunnen afbetalen. Van een noodtoestand is geen sprake. Het executoriale beslag dient te blijven liggen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de vorderingen van [eiseres] aldus dat zij opheffing vordert van het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag. Ter zitting heeft zij zich niet langer verzet tegen openbare verkoop van de scooter.
4.2.
Het spoedeisend belang is gegeven, gelet op de aard van het gevorderde.
Hoewel ter zitting is afgesproken dat de datum van de openbare verkoop van de in beslag genomen [auto] zal worden uitgesteld, stelt [eiseres] afhankelijk te zijn van de auto en in een noodtoestand terecht te komen indien de openbare verkoop daarvan doorgang vindt. [eiseres] is ontvankelijk in haar vorderingen.
4.3.
De vragen die in dit kort geding dienen te worden beantwoord is of het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag misbruik van bevoegdheid oplevert, zoals door [eiseres] gesteld en door [gedaagde] betwist én of het belang van [gedaagde] bij voortzetting van de executie opweegt tegen het belang van [eiseres] bij stopzetting daarvan.
4.4.
Voorop staat dat de executant de bevoegdheid toekomt tot tenuitvoerlegging van een ten gunste van hem gewezen uitspraak, tenzij sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. Dat zal het geval kunnen zijn indien de tenuitvoerlegging op grond van na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. [gedaagde] beschikt over een executoriale titel. Tussen partijen staat vast dat de beschikking van 25 februari 2019 onherroepelijk is, waarmee de uitspraak (ook) in deze procedure bindende kracht tussen partijen heeft.
De inhoud van de beschikking vormt in deze procedure dan ook het uitgangspunt voor de voorzieningenrechter. Uit die uitspraak volgt onder meer dat [gedaagde] een vordering op [eiseres] heeft van € 15.000,00 en voorts dat [eiseres] een vordering heeft op [gedaagde] van
€ 537,65 en € 4.879,83.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid van de zijde van [gedaagde] en dat het belang van [eiseres] bij stopzetting van de executie opweegt tegen het belang van [gedaagde] bij voortzetting van de executie.
4.6.
Hij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] uit hoofde van de beschikking van
25 februari 2019 een vordering heeft op [eiseres] en dat deze thans, zo is ter zitting komen geconstateerd, in ieder geval € 8.500,00 (zonder deurwaarderskosten) bedraagt. Evenmin is in geschil dat tussen partijen een betalingsregeling heeft bestaan van € 50,00 per maand en dat [eiseres] vanaf 22 april 2020 tot aan het moment van executoriale beslaglegging het bedrag van € 50,00 heeft (door)betaald aan deurwaarderskantoor Wiggers Van het Laar.
4.8.
Wel is tussen partijen in geschil wanneer deze betalingsregeling is geëindigd/zou eindigen. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de betalingsregeling, zoals afgesproken door de bewindvoerder van [eiseres] , de heer [A] , liep tot september 2020. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de betalingsregeling onverkort doorliep, dat zij niet van de deurwaarder heeft gehoord dat er geen betalingsregeling meer van kracht was, dat haar maandelijkse betalingen van € 50,00 zijn geaccepteerd en dat zij niet wist dat er begin september 2020 nieuwe afspraken gemaakt diende te worden.
4.9.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter slaagt dat standpunt van [eiseres] niet. Uit het e-mailbericht van 22 april 2020 van Wigger Van het Laar aan de bewindvoerder van [eiseres] volgt dat de betalingsregeling gold tot en met september 2020 en dat begin september 2020 contact moest worden opgenomen met het deurwaarderskantoor om een hoger termijnbedrag te bespreken. Dat [eiseres] , zoals zij zelf stelt, niet wist dat deze regeling gold, omdat het bewind over haar goederen in juni 2020 (1 juli 2020, voorzieningenrechter) is geëindigd, komt voor rekening en risico van [eiseres] en kan niet worden tegengeworpen aan [gedaagde] . Het bewind over haar goederen is bovendien op haar eigen verzoek opgeheven.
4.10.
Dat [eiseres] vanaf april 2020 tot aan het moment van executoriale beslaglegging elke maand € 50,00 heeft betaald aan het deurwaarderskantoor en dat [eiseres] niet van de deurwaarder heeft gehoord dat er geen betalingsregeling meer van kracht was, maakt het voorgaande niet anders. Hoewel de werkwijze van het deurwaarderskantoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de schoonheidsprijs verdient ( [eiseres] heeft ook na september 2020 maandelijks € 50,00 betaald, het deurwaarderskantoor heeft niet zelf contact opgenomen met [eiseres] en is zonder vooraankondiging overgegaan tot executoriale beslaglegging) én de voorzieningenrechter zich in de gegeven omstandigheden kan voorstellen dat de executoriale beslaglegging bij [eiseres] ‘
rauw op haar dak is gevallen’, ontslaat dit [eiseres] niet van haar betalingsverplichtingen. [eiseres] was uit hoofde van de beschikking van 25 februari 2019 nog een aanzienlijk bedrag aan [gedaagde] verschuldigd en wist dat ook.
4.11.
De stelling van [eiseres] dat [gedaagde] in het bezit is van de [motor 1] , die bij beschikking van 25 februari 2019 is toebedeeld aan [eiseres] , is onvoldoende aannemelijk geworden. [eiseres] is na afloop van de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld de motor te traceren. De raadsvrouw van [eiseres] vermeldt in haar akte van 31 mei 2021 dat getracht is te achterhalen wie destijds de motor namens cliënte heeft opgehaald, maar dat niet met zekerheid kan worden gesteld wie dat heeft gedaan en wie de motor thans in zijn bezit heeft en dat zij om die reden overwegen een civiele procedure te starten. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om – na gemotiveerde betwisting door [gedaagde] – haar standpunt dat [gedaagde] in het bezit is van de motor waarmee de vordering van [gedaagde] volgens haar grotendeels kan worden voldaan, voldoende te onderbouwen.
Dat heeft [eiseres] niet gedaan. Deze stelling dient dan ook te worden gepasseerd.
4.12.
Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat het laten rusten van het executoriale beslag op de [auto] en de openbare verkoop daarvan voor [eiseres] een noodtoestand doet ontstaan. Dat zij afhankelijk is van haar [auto] omdat zij deze nodig heeft om naar de voedselbank, dagbesteding therapie en haar vrijwilligerswerk te gaan, vormt op zichzelf geen reden om een noodtoestand aan te nemen.
4.13.
Daarbij komt dat in de gegeven omstandigheden van [eiseres] kan worden verlangd dat zij gebruik maakt van andere vervoersmiddelen die haar ten dienste staan, zoals het openbaar vervoer en mogelijk een andere goedkopere auto. Dat een goedkopere vervangende auto voor [eiseres] geen optie is, omdat zij dan ook meer onderhoudskosten zal maken is overigens onvoldoende gesteld of gebleken.
4.14.
Dat een belangenafweging in het voordeel van [eiseres] zou moeten uitvallen omdat de [auto] slechts een waarde vertegenwoordigt van € 3.000,00 en het irreëel is dat de auto de door [gedaagde] gestelde waarde van € 6.000,00 zal opleveren, zoals [eiseres] stelt, volgt de voorzieningenrechter niet. Partijen twisten weliswaar over de waarde van de
[auto] , maar tussen partijen is niet in discussie dat de auto in ieder geval een waarde van € 3.000,00 vertegenwoordigt waarmee een deel van de vordering van [gedaagde] kan worden afgelost.
4.15.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van executiemisbruik aan de zijde van [gedaagde] , in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang van [eiseres] bij opheffing en het belang van [gedaagde] bij handhaving daarvan. [gedaagde] kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid tot uitoefening van zijn executiebevoegdheid komen.
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de door [eiseres] gevorderde opheffing van het door [gedaagde] gelegde executoriale beslag zal worden afgewezen.
4.17.
Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: