ECLI:NL:RBOVE:2021:2688

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
C/08/235691 / FA RK 19-1846
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om omgang en gezag in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 10 mei 2021 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure waarin de vader verzocht om omgang met zijn dochter en om het gezag over haar. De moeder heeft daarentegen verzocht om beëindiging van het gezag van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet heeft meegewerkt aan de raadsrapportage en dat er sprake is van ouderverstoting. De rechtbank heeft een omgangsregeling vastgesteld waarbij de dochter eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over de dochter toegekend, omdat dit in het belang van het kind wordt geacht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen omgangsregeling zal zijn tussen de vader en de dochter uit een eerdere relatie van de moeder, omdat deze dochter zich niet veilig voelt bij de vader. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kosten van de procedure gecompenseerd, waarbij iedere ouder zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familie en jeugdrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/235691 / FA RK 19-1846
Beschikking van 10 mei 2021
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: de man of de vader,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat: mr. R.N. Sahebdien,
en
[belanghebbende],
verder te noemen: de vrouw of de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. A.G. Baan.

1.De procedure

1.1.
Op 14 december 2020 heeft deze rechtbank een tussenbeschikking gegeven.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van de brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 12 februari 2021.
1.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 3 mei 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
 de vader, via Skype bijgestaan door mr. Sahebdien;
 de moeder, bijgestaan door mr. Baan;
 namens de raad mevrouw [A] .

2.De verdere beoordeling

2.1.
De inhoud van de beschikking van 14 december 2020 dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
2.2.
De ouders hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] , verder te noemen: [minderjarige 1] .
2.3.
De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over haar uit een eerdere relatie geboren [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] , verder te noemen: [minderjarige 2] .
2.4.
Er dient nog een beslissing te worden genomen op het zelfstandig verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] te belasten. Ook dient in een beschikking te worden vastgelegd welke omgangsregeling in het belang van de kinderen is.
2.5.
In de beschikking van 14 december 2020 is uitvoerig door de rechtbank overwogen waarom vader alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om aan de raad zijn visie te geven op de verzoeken van moeder. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat, indien de verzoeken van moeder worden toegewezen, dit voor vader vergaande gevolgen heeft voor zijn betrokkenheid bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en het contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2020 heeft vader verklaard dat hij zonder zijn eigen voorwaarden alsnog wil meewerken aan een raadsrapportage waarin ook zijn visie betrokken is.
2.6.
In het aanvullend rapport van de raad van 12 februari 2021 heeft de raad uitvoerig weergegeven waarom het niet is gelukt om vader in het onderzoek te betrekken.

3.De beoordeling

Het gezag
3.1.
De raad heeft in zijn rapport van 1 september 2020 de rechtbank geadviseerd het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] toe te wijzen. Volgens de raad is dit in het belang van [minderjarige 1] , omdat zij gebaat is bij rust en voorspelbaarheid in haar leven en waarbij voor haar belangrijke beslissingen snel kunnen worden genomen en doorgevoerd. Dat lukt niet zolang sprake is van gezamenlijk gezag bij [minderjarige 1] ouders. De man ondermijnt met zijn houding en gedrag de (gezags)positie van moeder. Belangrijke beslissingen worden vertraagd dan wel niet genomen. Daar waar de man zich vooral vastbijt in de procedurele kant en zijn rechten als vader, probeert de vrouw juist op de inhoud met de man overeenstemming te zoeken om gezamenlijke beslissingen te kunnen nemen. Indien de vrouw met het eenhoofdig gezag belast zal worden, verwacht de raad dat belangrijke beslissingen rondom [minderjarige 1] sneller genomen kunnen worden, waarbij de raad het vertrouwen heeft dat de vrouw beslissingen zal nemen die in het belang van [minderjarige 1] zijn.
3.2.
De rechtbank volgt het standpunt van de raad en maakt de overwegingen tot de hare. De man heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek door de raad ondanks het feit dat hij daartoe driemaal in de gelegenheid is gesteld. De raad heeft het onderzoek eind januari 2020 gestart. De man heeft toen geen toestemming gegeven voor het horen van de kinderen, een volledig uitgeschreven onderzoeksplan geëist en voorwaarden gesteld aan het in te zetten onderzoeksmiddel. Nadat de raad de rechtbank en partijen daarvan op de hoogte heeft gesteld, heeft de rechtbank partijen laten weten dat de raad bepaalt aan de hand van welke methode wordt onderzocht, dat de man zijn medewerking dient te verlenen aan het onderzoek op de termen en voorwaarden van de raad en dat bij niet-medewerking de gevolgen voor hem zijn. Uit de raadsrapportage blijkt dat de man daarna, ondanks de duidelijke waarschuwing van de rechtbank aan zijn adres, geen medewerking verleend heeft aan het onderzoek. Wel zijn de kinderen gehoord en de vrouw. In de beschikking van de rechtbank van 14 december 2020 is de man voor de derde keer in de gelegenheid gesteld om zijn visie aan de raad kenbaar te maken. Dat heeft echter opnieuw niet geleid tot een gesprek. De man heeft daarvoor tijdens de mondelinge behandeling van 3 mei 2021 een verklaring gegeven. De rechtbank acht die verklaring niet overtuigend en constateert dat het niet is gekomen tot een gesprek tussen de man en de raad. De man heeft na 3 februari 2021 ook geen pogingen meer ondernomen om tot een gesprek te komen met de raad, bijvoorbeeld door alsnog in te stemmen met de voorwaarden van de raad en door een datum voor een gesprek door te geven dan wel daarover te overleggen. Evenmin heeft de man schriftelijk gereageerd op de rapportage van de raad zodat de daarin weergegeven feiten niet weersproken zijn. De man stelt het belang van [minderjarige 1] niet centraal, hoewel hij daar zelf anders over denkt. Het moet op de manier waarop hij vindt dat het moet en hij gaat de strijd aan op het moment dat het anders gaat dan hij zou willen. Belangrijke beslissingen worden bemoeilijkt door de opstelling van de man. De discussie over de ID-kaart voor [minderjarige 1] is daarvan een treffend voorbeeld. De man geeft eerst geen duidelijkheid of hij toestemming verleent om de ID-kaart aan te vragen en uiteindelijk wil hij dat alleen doen als de man en de vrouw tezamen de ID-kaart bij de gemeente aanvragen wat dan in verband met Corona weer moeilijk is. Als hij in het belang van [minderjarige 1] zou handelen, zou hij de eis van gezamenlijk aanvragen laten varen en ervoor zorgen dat ze kan beschikken over een geldige ID-kaart. De man stelt echter zijn rechten als vader voorop zonder de consequenties voor [minderjarige 1] voldoende voor ogen te houden. Door over dit soort kwesties telkens de strijd met de vrouw aan te gaan raakt [minderjarige 1] klem en verloren. De rechtbank is, gelet op het raadsrapport, van oordeel dat het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezag van de man en het verzoek de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] moet worden toegewezen.
De zorg- en contactregeling
3.3.
De raad adviseert om een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 1] vast te stellen van zaterdag om de week van 10.00 uur tot 19.00 uur en om geen omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige 2] . Voor [minderjarige 1] is het belangrijk dat zij haar vader met regelmaat blijft zien. Er dient echter rekening te worden gehouden met haar gevoel van onveiligheid. [minderjarige 1] wil/durft niet alleen bij haar vader te slapen. Zou dat wel gebeuren, dan bestaat de kans dat de spanningen oplopen en de regeling onder druk komt te staan. Dit zou niet tegemoetkomen aan de belangen van [minderjarige 1] aangezien ze wel graag naar haar vader gaat en het in haar belang is om contact te hebben en te houden met haar vader. Het vertrouwen van [minderjarige 2] in [minderjarige 1] vader is ernstig beschadigd en zij heeft zich reeds gedistantieerd van [minderjarige 1] vader. Het is dan ook niet in haar belang om haar, gezien haar leeftijd, te verplichten in die situatie omgang te hebben.
3.4.
Ook op het punt van de zorg- en contactregeling heeft de man geen inbreng gehad in het raadsonderzoek ondanks dat hij daartoe driemaal in de gelegenheid is gesteld. Daarnaast heeft de man de in het rapport behandelde feiten niet weersproken zodat de rechtbank daarvan uitgaat. Wel heeft de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling van 14 december 2020 gesteld dat het onbegrijpelijk is dat [minderjarige 2] zich blijkens de raadsrapportage en het gesprek met de kinderrechter zo afzet tegen de man. [minderjarige 2] betrekt volgens de advocaat van de man [minderjarige 1] daarbij terwijl [minderjarige 1] eigenlijk erg graag contact met de man heeft. Volgens de man is sprake van ouderverstoting en hij zou graag willen dat dit wordt onderzocht.
3.5.
Ten aanzien van [minderjarige 2] oordeelt de rechtbank als volgt. De man is niet de biologische vader van [minderjarige 2] . Niet betwist is en naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de man op grond van artikel 8 EVRM in een nauwe persoonlijke betrekking staat met [minderjarige 2] en op grond daarvan aanspraak kan maken op omgang met haar. Uit het gesprek met [minderjarige 2] concludeert de rechtbank dat zij ernstige bezwaren heeft tegen omgang met de man. Kort gezegd zit dat vooral in het dwingende karakter van de man, die [minderjarige 2] (soms letterlijk) geen ruimte geeft om zich veilig te voelen bij de man. Hij respecteert verder haar privacy niet door bijvoorbeeld zonder haar toestemming en medeweten geluidopnames te maken van wat zij met [minderjarige 1] bespreekt in afwezigheid van de man. Uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige 2] een half jaar na het gesprek met de rechter nog dezelfde opvatting heeft. De raad concludeert dat het vanuit het perspectief van [minderjarige 2] begrijpelijk is dat ze afstand van de man heeft genomen: ze voelt zich niet veilig, ze hebben geregeld ruzie en de man luistert haar voortdurend af. Ze heeft geen positieve herinneringen aan de man. De rechtbank neemt het raadsadvies over en zal geen omgangsregeling vaststellen tussen [minderjarige 2] en de man.
3.6.
Ten aanzien van [minderjarige 1] oordeelt de rechtbank als volgt. [minderjarige 1] zegt in het gesprek met de raad duidelijk dat ze het fijn vindt om bij haar vader te zijn. Wel vindt ze dat de omgang op zaterdag te lang duurt. Liever zou ze, samen met [minderjarige 2] , eens per twee weken op zaterdagochtend naar de man gaan en dan op zondag na het ontbijt nog een keer. De raad concludeert dat in de omgang met de man het ongemak van [minderjarige 1] voorop staat: het lang en tegen de zin fysiek vasthouden van [minderjarige 1] door haar vader, de angst van [minderjarige 1] zich bij de man te bezeren en zich dan groot te moeten houden dan wel geen troost te voelen van haar vader roept het beeld op van een kind dat zich niet geborgen en emotioneel veilig voelt. De vader heeft moeite om de grenzen van [minderjarige 1] te respecteren en aan te voelen wat zij van hem nodig heeft als opvoeder. De man spreekt van ouderverstoting maar naar het oordeel van de rechtbank - en de rechtbank volgt de raad daarin - is het de vader van [minderjarige 1] zelf die door zijn gedrag zijn positie in het leven van [minderjarige 1] ernstig bemoeilijkt. [minderjarige 2] heeft zich al gedistantieerd van de man en, als de man zijn gedrag niet verandert, verwacht de rechtbank dat [minderjarige 1] het contact met haar vader als steeds meer bezwarend zal ervaren waardoor wellicht op termijn datgene gebeurt dat de man juist (en terecht) zo graag wil voorkomen: geen contact meer met [minderjarige 1] . De sleutel voor de oplossing ligt bij de man. De rechtbank heeft geen signalen gezien bij de vrouw dat ze contact tussen [minderjarige 1] en de man in de weg staat. Dat blijkt al uit de omstandigheid dat ze, na aanvankelijk verzoek tot stopzetting van de omgang, tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek op 2 augustus 2019 het verzoek heeft gewijzigd in omgang eens per twee weken. Bovendien heeft ze het advies van de wijkcoach om omgang tussen [minderjarige 1] en de man te stoppen naast zich neergelegd waaruit ook blijkt dat ze omgang tussen de man en [minderjarige 1] in het belang van [minderjarige 1] acht. Wel blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zittingen dat de communicatie tussen ouders erg slecht is. Het is aan ouders om, in het belang van [minderjarige 1] , te zorgen voor een betere communicatie en het is aan de man om, eveneens in het belang van [minderjarige 1] , ervoor te zorgen dat zij zich bij hem thuis en veilig voelt. De rechtbank zal, conform het advies van de raad, bepalen dat de omgang met [minderjarige 1] eenmaal per twee weken is op de zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de beschikking van 8 juli 2015 en bepaalt dat het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] wordt uitgeoefend door de vrouw, met uitzondering van de man;
4.2.
wijzigt de beschikking van 1 juni 2017, en voor zover nodig de beschikking van 29 juni 2016, aldus dat er geen rechtens afdwingbare omgangsregeling zal zijn tussen [minderjarige 2] en de man;
4.3.
wijzigt de beschikking van 1 juni 2017, en voor zover nodig de beschikking van 29 juni 2016, en bepaalt de omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en haar vader als volgt:
[minderjarige 1] verblijft één keer in de twee weken op zaterdag bij de man van 10.00 uur tot 19.00 uur;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere ouder de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. W.M.B. Elferink, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2021 in tegenwoordigheid van H.E. Abbink, griffier.