ECLI:NL:RBOVE:2021:2674

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
9195831 \ CV EXPL 21-1073
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over doorbetaling van loon in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert eiseres, een directiesecretaresse, doorbetaling van haar loon vanaf 1 april 2021. Eiseres is sinds 18 maart 2019 in dienst bij gedaagde, een besloten vennootschap, en heeft een brutoloon van € 17,75 per uur, vermeerderd met vakantiegeld. De vordering is ingesteld in kort geding, waarbij eiseres aanvoert dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat gedaagde gehouden is het loon door te betalen bij ziekte. Gedaagde betwist de omvang van het dienstverband en stelt dat eiseres in het laatste jaar slechts 20 uur per week heeft gewerkt.

De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang aanwezig is en dat de vordering van eiseres een redelijke kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure. De kantonrechter stelt vast dat eiseres nog in dienst is en dat gedaagde gehouden is tot loondoorbetaling bij ziekte. Er is geen ontslag op staande voet of beëindiging met wederzijds goedvinden geweest. De kantonrechter wijst de vordering tot doorbetaling van loon toe, maar beperkt de wettelijke verhoging tot 25% in plaats van de gebruikelijke 50%.

De kantonrechter veroordeelt gedaagde om het achterstallige loon aan eiseres te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en de beperkte wettelijke verhoging. Tevens dient gedaagde de proceskosten te dragen. Dit vonnis is uitgesproken op 15 juni 2021 door mr. U. van Houten, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 9195831 \ CV EXPL 21-1073
Vonnis in kort geding van 15 juni 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. G.H. Hoekman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar directeur [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de van de zijde van [gedaagde] overgelegde producties,
- de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] met ingang van 18 maart 2019 in dienst is getreden van [gedaagde] , in de functie van directiesecretaresse, tegen een brutoloon van € 17,75, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
2.2.
Partijen hebben met elkaar gesproken op 29 maart 2021 waarbij de emoties over en weer hoog opliepen. [gedaagde] heeft [eiseres] die dag een brief overhandigd met de strekking dat [gedaagde] de partnerkeuze van [eiseres] betreurt en [gedaagde] het even niet meer weet, hoe de samenwerking in de toekomst nog vorm moet krijgen. [eiseres] is hierna naar huis gegaan en heeft zich ziek gemeld bij [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - doorbetaling van loon vanaf 1 april 2021, op basis van 36 uur per week, te vermeerderen met rente en wettelijke verhoging. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, [gedaagde] gehouden is het loon bij ziekte door te betalen en er van, kort gezegd, disfunctioneren geen sprake is geweest. De partnerkeuze van [eiseres] is bovendien aan haar en kan geen aanleiding zijn voor beëindiging van het dienstverband, aldus [eiseres] .
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Dat [gedaagde] gehouden is tot loondoorbetaling bij ziekte wordt niet betwist, de omvang van het dienstverband wél. [eiseres] heeft rond augustus 2020 een salarisspecificatie gemaakt voor 36 uur per week, toen zij een huis zocht, maar dat is vlak daarna weer teruggebracht naar 20 uur per week. Het laatste jaar heeft zij 20 uur per week gewerkt en daarvoor een loon van € 1.300,00 netto ontvangen.

4.De beoordeling

4.1.
Het vereiste spoedeisend belang is in deze zaak, gelet op de aard van de vordering en het daaromtrent door [eiseres] gestelde, aanwezig. De kantonrechter dient te beoordelen of de vordering van [eiseres] een zodanige kans van slagen heeft in een eventuele bodemprocedure dat de toewijzing daarvan als voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat het geval, als volgt, zoals de kantonrechter ook al ter zitting heeft laten doorschemeren.
4.2.
Dat [eiseres] nog in dienst is bij [gedaagde] en [gedaagde] gehouden is tot doorbetaling van loon bij ziekte staat voldoende vast. [gedaagde] heeft het wel over ontslag maar een ontslag op staande voet heeft niet plaatsgevonden en een beëindiging met wederzijds goedvinden evenmin. Volgens [gedaagde] is voor [eiseres] inmiddels ontslag aangevraagd bij het UWV, wat er ook op wijst dat de arbeidsovereenkomst thans nog bestaat. De vordering tot doorbetaling van loon is dus in beginsel toewijsbaar.
4.3.
Over de omvang van het dienstverband zijn partijen het niet eens en evenmin over het tijdstip waarop betaling dient plaats te vinden. In de processtukken worden verschillende aantallen uren per week genoemd: 8, 12, 20, 36 uur per week, maar in elk geval staat vast dat [eiseres] in het halve jaar vóór 29 maart 2021 steeds een bedrag van € 1.300,00 netto per maand heeft ontvangen. De kantonrechter ziet in het kader van dit kort geding aanleiding als voorlopige voorziening dat bedrag, althans het bruto equivalent van € 1.300,00 netto) toe te wijzen. Over het tijdstip waarop het loon moet worden betaald overweegt de kantonrechter dat, gelet op art. 7: 623 lid 1 BW, het standpunt van [gedaagde] , dat het loon over april 2021 pas eind mei 2021 betaald hoeft te worden, niet juist is. Ook op dit punt sluit de kantonrechter in het kader van deze procedure aan bij de gebruikelijke tijdstippen waarop het loon voorheen door [gedaagde] werd betaald.
4.4.
De gevorderde wettelijke verhoging is in het kader van deze procedure beperkt toewijsbaar. In beginsel bedraagt de wettelijke verhoging maximaal 50% over het achterstallige loon, als bedoeld in art. 7: 625 BW, maar in de praktijk komt op grond van de omstandigheden van het geval (enige) matiging van dit percentage door de rechter voor. In dit geval is onzeker of de bodemrechter, indien een gewone procedure volgt, de volledige 50% wettelijke verhoging zal toewijzen, reden waarom de kantonrechter als voorzieningenrechter een verhoging zal toewijzen van 25%.
4.5.
[gedaagde] dient, als de in het ongelijk gestelde partij, de proceskosten te dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te voldoen het achterstallig loon vanaf 1 april 2021, ter hoogte van (het bruto-equivalent van) € 1.300,00 netto, te betalen op de gebruikelijke tijdstippen waarop het loon voorheen ook werd betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum waarop [gedaagde] met betaling van het loon in verzuim is en vermeerderd met de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7: 625 BW over het achterstallige loon, beperkt tot 25%.
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 4,81 verschotten, € 85,00 griffierecht en € 498,00 gemachtigdesalaris.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.