ECLI:NL:RBOVE:2021:2648

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2549
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete aan horecaondernemer wegens afwezigheid leidinggevende tijdens controle

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een horecaondernemer en de burgemeester van Enschede. De ondernemer, eiser, had een bestuurlijke boete van € 1.020,- opgelegd gekregen omdat er op 14 december 2019 tijdens een controle door toezichthouders geen leidinggevende aanwezig was in zijn horecazaak, terwijl deze voor publiek geopend was. Eiser stelde dat hij slechts kort afwezig was om een kroket te halen en dat de andere leidinggevende op korte termijn zou arriveren. De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van de leidinggevende een overtreding van artikel 24, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (DHW) vormde, en dat de burgemeester bevoegd was om de boete op te leggen. De rechtbank achtte de beleidsregels van de gemeente, die bepalen dat bij middelzware overtredingen direct een boete wordt opgelegd, niet onredelijk. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding gaven om van deze regels af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de boete, waarbij ook werd opgemerkt dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met het Boetebesluit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2549

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de burgemeester van Enschede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijk boete opgelegd van € 1.020,-.
Bij besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2021.
Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Gülec-Sentürk.

Overwegingen

Feiten
1. Op 14 december 2019 is de horeca-inrichting van eiser door 2 toezichthouders van de gemeente Enschede, vergezeld door de politie, bezocht voor een controle in het kader van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW).
Op 9 januari 2020 heeft verweerder aan eiser meegedeeld voornemens te zijn aan hem, wegens overtreding van artikel 24, eerste lid, van de DHW, een boete van € 1.020,- op te leggen.
Eiser heeft tegen dit voornemen een zienswijze ingediend.
Met het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een boete van € 1.020,- opgelegd. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het proces-verbaal van 14 december 2019 van een buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: boa). Daaruit blijkt dat door de toezichthouder is geconstateerd dat er op 14 december 2019 om 23:25 uur in de horeca-inrichting van eiser geen leidinggevende aanwezig was, terwijl de inrichting voor publiek was geopend.
Bestreden besluit
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, mede onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
De boeteoplegging is gebaseerd op het proces-verbaal van 14 december 2019.
Verweerder stelt vast dat niet wordt betwist dat op 14 december 2019 ten tijde van de controle geen leidinggevende (persoon vermeld op het aanhangsel van de DHW-vergunning) aanwezig was, terwijl de horecalokaliteit voor het publiek was geopend.
Dat eiser even buiten de deur op een paar 100 meter een hapje eten was/binnen enkele minuten weer in zijn zaak was, doet hieraan niet af.
Volgens de beleidsregels handhavingsstrategie DHW en Drank- en horecaverordening 2018, vastgesteld op 12 maart 2019, is een overtreding van artikel 24, eerste lid, van de DHW een middelzware overtreding omdat de overtreding wordt aangemerkt als een economisch delict.
Het boetebedrag volgt uit het Besluit bestuurlijke boetes DHW.
Beroepsgronden
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte naar de letter van de wet en niet naar de geest van de wet handelt. Hij was bij de automatiek een kroketje aan het trekken en slechts 30 stappen van zijn zaak verwijderd (ongeveer 20 seconden en 20 meter) en niet, zoals verweerder, aangeeft enkele minuten of een paar 100 meter. De zaak was niet langdurig onbemand omdat de andere leidinggevende omstreeks 23.45 uur werd verwacht om om 00.00 uur te beginnen met werken.
Ook heeft eiser geen collega’s/concurrenten benadeeld. Het letterlijk toepassen van de wet is praktisch onmogelijk omdat het om verschillende redenen noodzakelijk kan zijn dat een leidinggevende een stap buiten de deur zet, zoals voor eten, overleg, een sanitaire stop, aanvullen van voorraad of om te roken. Eiser vraagt zich af waarom deze overtreding als middelzwaar wordt aangemerkt en wat de grens is tussen licht en middelzwaar.
Eiser vermoedt dat de betreffende boa niet objectief heeft gehandeld. Eiser vraagt zich af waarom aan hem geen waarschuwing is opgelegd, zoals bij andere horecaondernemers het geval was.
Tot slot stelt eiser dat de boete een flinke aderlating voor eiser is en een vorm van coulance in deze voor horecaondernemers barre tijden op zijn plaats zou zijn en dat hij van de boete schade kan ondervinden bij een eventuele start van een tweede horecazaak.
Beoordeling
Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage.
4. Eiser heeft niet bestreden dat ten tijde van de controle geen leidinggevende aanwezig was terwijl de horeca-inrichting voor publiek geopend was. Hiermee is sprake van overtreding van de verbodsbepaling neergelegd in artikel 24, eerste lid, van de DHW. Verweerder was daarom bevoegd tot het opleggen van de boete.
5. Anders dan eiser veronderstelt, is de aanleiding voor de controle niet relevant. Er mag ook naar andere aspecten gekeken worden dan verkoop van lachgas, wat de aanleiding voor de controle was. Wat eiser over de boa heeft gemeld is niet relevant en wordt door de rechtbank verworpen. Terecht is geconstateerd dat sprake was van een overtreding door eiser. Verweerder was bevoegd om op grond daarvan een boete op te leggen.
6. Dat de horecazaak korte tijd onbemand was en eiser zich op korte afstand buiten de zaak bevond is niet relevant. Dat eiser slechts korte tijd afwezig was is ook niet onderbouwd. Dat het, zoals eiser stelt, onder omstandigheden noodzakelijk kan zijn voor een leidinggevende om zich buiten de horeca-inrichting te begeven doet hieraan niet af. Van eiser mag worden verwacht dat hij de verplichte aanwezigheid van een leidinggevende goed organiseert. Voor eiser was er in dit geval geen dringende noodzaak om de zaak te verlaten, al helemaal niet nu hij zijn collega-leidinggevende kort daarna in de zaak verwachtte.
7. Dat de begane overtreding kwalificeert als een middelzware overtreding waarbij niet slechts een waarschuwing wordt gegeven maar direct wordt overgegaan tot het opleggen van een boete volgt uit het door verweerder vastgestelde beleidsregels neergelegd in de Handhavingsstrategie DHW en Drank- en horecaverordening 2018, vastgesteld op 12 maart 2019 (hierna: de beleidsregels). De beleidsregels bevatten een opsomming van overtredingen onderscheiden naar de categorieën licht, middelzwaar en ernstig. Volgens de beleidsregels wordt alleen bij een lichte overtreding eerst een waarschuwing opgelegd. Bij middelzware overtredingen, waaronder overtreding van artikel 24, eerste lid, van de DHW, wordt bij een eerste overtreding meteen een boete opgelegd.
8. De rechtbank acht deze beleidsregels niet onredelijk.
9. Het opleggen van een boete zonder voorafgaande waarschuwing is dus in overeenstemming met de beleidsregels. Van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden behoren te zijn om van de beleidsregels af te wijken is niet gebleken. Verder is de hoogte van de boete in overeenstemming met het Boetebesluit.
10. In wat eiser verder heeft aangevoerd en de omstandigheden van dit geval heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding gezien om de boete ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de DHW te matigen.
Dat eiser, naar hij stelt, in de toekomst mogelijk nadeel ondervindt van onderhavige boete is, voor zover daar sprake van zal zijn, voor eisers rekening en risico.
Voor zover eiser met het gestelde dat de boete voor eiser een ‘flinke aderlating’ is in financieel barre tijden, heeft bedoeld dat de boete vanwege zijn financiële omstandigheden in redelijkheid gematigd had dienen te worden heeft eiser deze stelling niet onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boete van € 1020,- evenredig en deze houdt dan ook stand.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Landstra, als griffier op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier De rechter is buiten staat te tekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Drank- en Horecawet (DHW)
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a van de DHW bepaalt dat het verboden is een horecalokaliteit of een slijtlokaliteit voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet een leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op het aanhangsel bij de vergunning, bedoeld in artikel 29, tweede lid, met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder of
Artikel 44a
1. De burgemeester kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding binnen zijn gemeente van het bij of krachtens voor zover hier van belang artikel 24
2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de wegens een afzonderlijke overtreding te betalen geldsom ten hoogste € 100 000 bedraagt.
Artikel 44b
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete bepaalt.
Besluit bestuurlijke boete DHW
Artikel 1
Als bijlage bedoeld in artikel 44b, eerste lid, van de Drank- en Horecawet wordt vastgesteld de bij dit besluit behorende bijlage.
Artikel 2
Voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de bestuurlijke boete die opgelegd kan worden.
Artikel 3
1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag geldt voor de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op de dag waarop de overtreding is begaan minder dan vijftig werknemers telde.
Bijlage bij het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet
Voor overtreding van artikel 20, eerste lid, van de DHW is de boete in kolom I bepaald op
€ 1.020.
Volgens de
Handhavingstrategie DHW en Drank- en Horecaverordening 2018is overtreding van artikel 24, eerste lid, DHW een middelzware overtreding die zonder voorafgaande waarschuwing wordt beboet.
Artikel 5:46 van de
Algemene wet bestuursrechtluidt als volgt.
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.