Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het verloop van de procedure
2.De standpunten van klager en zijn raadsman en de officier van justitie
3.De bevoegdheid van de rechtbank
4.De ontvankelijkheid
5.De beoordeling
6.De beslissing
klaagschrift ongegrond.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel op 23 juni 2021 uitspraak gedaan over een klaagschrift van een klager, geboren in 1967, die zijn rijbewijs had ingeleverd na een forse snelheidsovertreding. Het klaagschrift, ingediend door mr. P. Koops, richtte zich tegen de invordering van het rijbewijs op basis van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. De klager stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werkzaamheden als directeur, waarbij hij jaarlijks zo’n 70.000 kilometer rijdt. Hij betoogde dat het belang van zijn werk zwaarder zou moeten wegen dan de verkeersveiligheid, vooral omdat hij geen herhalingsgevaar zou vormen.
De officier van justitie, mr. M. Weimar, betoogde echter dat de invordering van het rijbewijs terecht was, gezien de ernst van de snelheidsovertreding van 109 kilometer per uur boven de toegestane snelheid. De raadkamer heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder eerdere snelheidsovertredingen van de klager. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk gevaar voor herhaling was en dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder woog dan het persoonlijk belang van de klager. De raadkamer verklaarde het klaagschrift ongegrond, met de overweging dat het teruggeven van het rijbewijs aan de klager niet te verantwoorden zou zijn, gezien de ernst van de overtreding.