ECLI:NL:RBOVE:2021:2636

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
96/141937-21
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring klaagschrift inzake invordering rijbewijs op grond van snelheidsovertreding

In deze zaak heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Overijssel op 23 juni 2021 uitspraak gedaan over een klaagschrift van een klager, geboren in 1967, die zijn rijbewijs had ingeleverd na een forse snelheidsovertreding. Het klaagschrift, ingediend door mr. P. Koops, richtte zich tegen de invordering van het rijbewijs op basis van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. De klager stelde dat hij zijn rijbewijs dringend nodig had voor zijn werkzaamheden als directeur, waarbij hij jaarlijks zo’n 70.000 kilometer rijdt. Hij betoogde dat het belang van zijn werk zwaarder zou moeten wegen dan de verkeersveiligheid, vooral omdat hij geen herhalingsgevaar zou vormen.

De officier van justitie, mr. M. Weimar, betoogde echter dat de invordering van het rijbewijs terecht was, gezien de ernst van de snelheidsovertreding van 109 kilometer per uur boven de toegestane snelheid. De raadkamer heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder eerdere snelheidsovertredingen van de klager. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk gevaar voor herhaling was en dat het belang van de verkeersveiligheid zwaarder woog dan het persoonlijk belang van de klager. De raadkamer verklaarde het klaagschrift ongegrond, met de overweging dat het teruggeven van het rijbewijs aan de klager niet te verantwoorden zou zijn, gezien de ernst van de overtreding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 96/141937-21
Klaagschriftnummer: RK 21/8650
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift op grond van artikel 164, achtste lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) van:
[klager],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
verder te noemen: klager.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 11 juni 2021, is op 11 juni 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het klaagschrift is ingediend namens klager, door mr. P. Koops, advocaat te Assen. Het richt zich tegen de invordering en inhouding van een rijbewijs op grond van artikel 164 WVW 1994.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van de raadkamer van 23 juni 2021. Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. M. Weimar, klager en zijn raadsman gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen klager. De raadkamer heeft ook kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde conclusie met betrekking tot het al dan niet handhaven van de inhouding van het rijbewijs.

2.De standpunten van klager en zijn raadsman en de officier van justitie

Standpunt van klager en zijn raadsman
Klager heeft verzocht het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave van zijn rijbewijs te gelasten. Klager en zijn raadsman hebben het klaagschrift in raadkamer -zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht. Klager heeft zijn rijbewijs dringend nodig ten behoeve van zijn werkzaamheden als directeur bij verschillende bedrijven. In het kader van zijn werkzaamheden moet klager dagelijks projecten bezoeken. Jaarlijks rijdt klager zo’n 70.000 kilometer. Reizen met het openbaar vervoer is geen passend alternatief. Op dit moment laat klager zich daarom weleens door zijn personeel of zijn vrouw rijden. Indien klager zijn rijbewijs niet terugkrijgt, dreigt zijn personeel de dupe te worden van zijn stommiteit. Klager heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer forse snelheidsovertreding. Klager heeft daarover verklaard dat hij stom is geweest en dat hij zich enigszins door zijn zus, die bij hem in de auto zat, heeft laten uitlokken. Ondanks dat, dient het persoonlijk belang van klager op dit moment zwaarder te wegen dan het belang van de verkeersveiligheid. Daarnaast is er geen sprake van herhalingsgevaar. Er is immers geen sprake van recidive. Bovendien zal de kantonrechter uiteindelijk in plaats van een rijontzegging een andere (voorwaardelijke) (bijkomende) straf aan klager kunnen opleggen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard. Gelet op de forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid met 109 kilometer per uur, is het rijbewijs terecht ingevorderd. Met de forse snelheidsovertreding is de verkeersveiligheid namelijk zeer ernstig in gevaar gebracht. Indien klager zijn rijbewijs terugkrijgt, is dit op geen enkele wijze aan de samenleving uit te leggen. Bovendien is klager al eerder voor snelheidsovertredingen met politie en justitie in aanraking geweest. Aan klager is immers eerder een strafbeschikking opgelegd in de vorm van een geldboete voor een snelheidsovertreding, te weten een geldboete van € 610,-- op 27 april 2017. Op dit moment prevaleert daarom het belang van de verkeersveiligheid boven het persoonlijk belang van klager. Er zijn geen redenen om van dit uitgangspunt af te wijken.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Toetsingskader
De officier van justitie is op grond van artikel 164, vierde lid, WVW 1994 bevoegd een ingevorderd rijbewijs onder zich te houden in de gevallen bedoeld in artikel 164, tweede lid, onderdeel a, b, d, of e, WVW 1994, of indien op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in het tweede of derde lid van artikel 164 WVW 1994 zal begaan.
Daarvan is in het geval van artikel 164, tweede lid, onderdeel d, WVW 1994 sprake wanneer een bestuurder van een motorrijtuig anders dan een bromfiets, wordt staande gehouden voor een snelheidsovertreding van vijftig kilometer of meer.
Feiten en omstandigheden
Tegen klager is een proces-verbaal opgemaakt voor een snelheidsovertreding op de N343 in Brucht met een Porsche Targa 4 GTS-personenauto van vijftig kilometer of meer, te weten: 109 kilometer per uur. De (gecorrigeerde) snelheid bedroeg 195 kilometer per uur, terwijl ter plaatse aan maximumsnelheid gold van 80 kilometer per uur.
Het rijbewijs van klager is in verband hiermee op 28 mei 2021 ingevorderd.
De officier van justitie heeft op 1 juni 2021, en dus binnen tien dagen na de invordering, beslist het rijbewijs in te houden voor een periode van zes maanden (tot uiterlijk 24 november 2021).
Overwegingen
De raadkamer overweegt het navolgende.
Op grond van de eisen die artikel 164 WVW 1994 daarvoor geeft, is het rijbewijs terecht ingevorderd.
Klager stelt dat hij zijn rijbewijs nodig heeft ten behoeve van zijn werkzaamheden als directeur. Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 1 juni 2021 blijkt dat op 27 april 2021 aan klager een geldboete van € 470,-- ter zake van een grove snelheidsovertreding is opgelegd. Er is daarom sprake van recidive. Bovendien blijkt uit het dossier dat verdachte zich op 2 december 2019 schuldig zou hebben gemaakt aan een snelheidsovertreding van 57 kilometer per uur met een Porsche Cayenne Turbo, waarbij óók het rijbewijs van klager is ingevorderd. Deze laatste zaak staat op dit moment echter nog als openstaande zaak op het strafblad van verdachte vermeld.
Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden is er wél gevaar voor herhaling als bedoeld in het tweede of derde lid van artikel 164 WVW 1994. De raadkamer is in het licht daarvan dan ook van oordeel dat zich niet de situatie voordoet dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan klager in geval van een veroordeling dan wel uitvaardiging van een strafbeschikking geen langere onvoorwaardelijke rijontzegging wordt opgelegd dan de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Naar het oordeel van de raadkamer dient het belang van de verkeersveiligheid bij de inhouding van het rijbewijs daarom op dit moment te prevaleren boven het persoonlijk belang van klager bij het terugkrijgen van zijn rijbewijs.
Noch aan het personeel van klager, noch aan de samenleving in het geheel is het overigens ook uit te leggen als klager bij een snelheidsovertreding van 109 kilometer per uur zijn rijbewijs terugkrijgt. Een auto betreft bij een snelheidsovertreding van 109 kilometer per uur niets anders dan een moordwapen. Dit gedrag is niet acceptabel.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift ongegrond is.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het
klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Peterzon, rechter, in tegenwoordigheid van
N. Klunder, griffier, ondertekend door de rechter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.