ECLI:NL:RBOVE:2021:2603

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
08.061526.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel met aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen

Op 29 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 35-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden voor het medeplegen van de handel in drugs. De verdachte was betrokken bij het vervoeren van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder meer dan 13 kilo hennep, 1 kilo amfetamine en bijna 100 gram cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 4 maart 2021, samen met medeverdachten, opzettelijk deze middelen heeft vervoerd en buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 15 juni 2021 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, waarop de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief het gebruik van ANPR-gegevens door de politie, en heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten vastgesteld en de verdachte strafbaar verklaard op basis van de Opiumwet. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen en een gevangenisstraf van 20 maanden opgelegd, waarbij ook de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto en autosleutels is gelast, terwijl het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van €150,-- werd teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.061526.21 (P)
Datum vonnis: 29 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] (Polen),
wonende in [woonplaats] ,
verblijvende in PI Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.E.B. Rasing en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T.J. Kodrzycki, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 4 maart 2021, al dan niet samen met anderen, opzettelijk amfetamine en cocaïne (feit 1) en hennep (feit 2) heeft uitgevoerd en/of verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, maar in elk geval aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Hengelo (0), althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of
- heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1008,82 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 98,40 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst T, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel
3a van die wet;
2.
Hij op of omstreeks 4 maart 2021 te Hengelo (0), althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of
- heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 13070 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
De feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 27 februari 2021 is het kenteken [kenteken 1] , behorende bij een auto van verdachte (verder [verdachte] ), voor de duur van drie maanden in een ANPR-referentielijst geplaatst in verband met ondermijnende criminaliteit.
Op 4 maart 2021 zagen politieambtenaren op de Rijksweg A1 ter hoogte van Voorst en in de richting Hengelo de BMW met kenteken [kenteken 1] rijden. De auto is onder observatie genomen en gevolgd. [verdachte] was de bestuurder van de BMW.
Tijdens de observatie viel het de politieambtenaren op dat ter hoogte van Deventer een andere auto achter de BMW aanreed. Door het rijgedrag van deze auto, een Skoda met Pools kenteken, ontstond het vermoeden dat deze bij de BMW hoorde. In de Skoda zat [medeverdachte 1] (verder [medeverdachte 1] ) als bestuurder. De Skoda bleef steeds in de buurt van de BMW rijden.
Op de Rijksweg A35 in de richting van Enschede namen beide voertuigen afslag 27 in de richting van Hengelo Zuid. De BMW reed naar de Binnenhavenstraat in Hengelo en stopte ter hoogte van perceel [perceel] . Enkele ogenblikken later kwam de Skoda aanrijden en ging bij de BMW staan. [medeverdachte 1] stapte uit en maakte contact met [verdachte] die bij de BMW stond en de kofferbak van de BMW openmaakte.
De lading in de kofferbak van de BMW was over de gehele breedte van de kofferbak afgedekt met een deken met ruitmotief.
Even later zagen de politieambtenaren een Toyota met Duits kenteken die zich bij de andere auto’s en personen voegde. In de auto zat [medeverdachte 2] (verder [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 2] parkeerde zijn auto dusdanig dat de achterzijde van de Toyota tegen de achterzijde van de BMW stond. De kofferbakken van de BMW en de Toyota werden geopend. Direct daarna zagen de politieambtenaren bewegingen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heen en weer tussen de voertuigen alsof er goederen van het ene voertuig in het ander voertuig werden overgeladen.
In de kofferbak van de Toyota zijn twee kartonnen dozen en een blauwe Ikea tas aangetroffen. In de dozen zat een hoeveelheid henneptoppen. In de tas zat een zak met wit poeder en een blok op cocaïne gelijkende waar. In totaal werd in de Toyota 13.070 gram hennep, 98,40 gram cocaïne en 1000,8 gram amfetamine aangetroffen.
In de Skoda zijn geen voorwerpen aangetroffen.
In de kofferbak van de BMW is in een hoek de deken met ruitmotief aangetroffen die eerder over de gehele breedte van de kofferbak iets afdekte.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft primair gesteld dat de ANPR-registratie op het kenteken van [verdachte] onrechtmatig was en dat daarmee de rechten van [verdachte] op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM geschonden zijn. Verdachte is hierdoor in zijn belangen geschaad en een dergelijke schending dient dan ook te leiden tot uitsluiting van het bewijs dat het gevolg is geweest van de onrechtmatige inzet van ANPR.
De verdediging heeft subsidiair gesteld dat er geen bewijs is van directe betrokkenheid van verdachte bij een drugstransport. In de auto van verdachte zijn geen drugs aangetroffen en evenmin is er bewijs voor het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of de uitvoer van drugs. Verder blijkt onvoldoende van samenwerking tussen de verdachten om van medeplegen te kunnen spreken.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De via de ANPR verkregen gegevens
Het verweer van de verdediging ziet op het gebruik van de gegevens die verkregen zijn door middel van Automatic Number Plate Recognition (ANPR). Dat is een systeem dat gebruik maakt van kentekenlezende camera's. De kentekens van passerende voertuigen worden gescand en die gegevens worden opgeslagen. Vervolgens worden deze vergeleken met de gegevens die aanwezig zijn in zogenaamde vergelijkingsbestanden. In deze vergelijkingsbestanden zijn aanwezig kentekens waarvoor de politie om uiteenlopende redenen belangstelling heeft.
Voor het gebruik van de gegevens verkregen via het systeem van het ANPR bestaat geen specifieke wettelijke grondslag. Derhalve moet worden teruggevallen op de algemene regels op het gebied van het verzamelen van gegevens ten behoeve van politieonderzoeken zoals die zijn neergelegd in de Wet politiegegevens (Wpg).
De rechtbank stelt het volgende vast.
In verband met onderzoek naar ondermijnende criminaliteit heeft de politie van de Landelijke Eenheid de kentekengegevens van de auto van [verdachte] die mogelijk bij drugstransporten betrokken was, op 27 februari 2021 voor de duur van drie maanden geregistreerd in het ANPR-systeem.
Op 4 maart 2021 is het kenteken van een voertuig van [verdachte] gesignaleerd op de A1.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op de grond dat – als met het verwerken binnen vier dagen van uit ANPR verkregen gegevens voor het achterhalen van verkeersbewegingen van een specifiek voertuigen al een inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte – dit niet méér dan een beperkte inbreuk is geweest en de opsporingsambtenaren tot het verwerken van die gegevens bevoegd waren op grond van artikel 1, eerste lid, artikel 3, eerste lid, en artikel 8, eerste lid, Wet politiegegevens. Van een onherstelbaar vormverzuim is dan ook niet gebleken. De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer.
De feiten 1 en 2
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat vanuit de BMW van [verdachte] drugs, te weten 1008,82 gram amfetamine, 98,40 gram cocaïne en 13.070 gram hennep, is overgedragen naar de auto van [medeverdachte 2] .
Het medeplegen
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de rechter rekening dient te houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De verdachte moet een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het delict.
Zoals is vastgesteld zijn in de auto van [medeverdachte 2] de diverse drugs aangetroffen.
[medeverdachte 2] , woonachtig in Duitsland, is vanuit Duitsland naar Nederland gereden, naar zijn zeggen om een offerte met [verdachte] te bespreken en om de afspraak over te leveren deuren rond te krijgen. Die afspraak heeft plaatsgevonden op een parkeerterrein in Hengelo niet ver gelegen van de A35. Na de afspraak zou [medeverdachte 2] weer terugkeren naar Duitsland.
[verdachte] woont in [woonplaats] en is vanaf daar naar Hengelo gereden om [medeverdachte 2] te treffen. Politieagenten hebben waargenomen dat [verdachte] bij zijn rit naar Hengelo voortdurend is gevolgd door [medeverdachte 1] op een wijze waaruit kan worden afgeleid dat zij bij elkaar horen.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachten zoals die door de verbalisanten zijn waargenomen en de omstandigheden waaronder die zijn verricht, zeker in combinatie met de niet aannemelijke verklaringen van de verdachten over hun aanwezigheid in Hengelo, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen tezamen en in vereniging met de medeverdachten een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het vervoer van 1008,82 gram amfetamine, 98,40 gram cocaïne en 13.070 gram hennep.
Verkopen, afleveren en verstrekken
Op basis van het dossier acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
Het buiten het grondgebied van Nederland brengen
Op grond van artikel 1, vijfde lid van de Opiumwet wordt onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, onder andere begrepen: het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de voorwerpen of goederen, waarin die middelen verpakt of geborgen zijn en het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden, het ten uitvoer dan wel ten wederuitvoer aangeven.
Uit de wettekst en uit de daarop gebaseerde jurisprudentie blijkt dat de begrippen binnen en buiten het grondgebied brengen extensief moeten worden geïnterpreteerd. Deze begripsomschrijving is daarmee ruimer dan hetgeen in het spraakgebruik onder binnen of buiten het grondgebied brengen wordt verstaan.
De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat [verdachte] tezamen en in vereniging met de medeverdachten de verdovende middelen buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van de Opiumwet.
[verdachte] is onder begeleiding van [medeverdachte 1] met verdovende middelen uit het Westen van het land gekomen en heeft in het Oosten van het land in Hengelo op een parkeerplaats in de nabijheid van de A35 afgesproken met [medeverdachte 2] , die vanuit Duitsland is gekomen en voornemens was weer naar Duitsland terug te gaan. In Hengelo heeft de overdracht plaatsgevonden.
[verdachte] heeft geen andere verklaring voor zijn aanwezigheid in Hengelo dan het bespreken van een offerte voor de levering van deuren en het sluiten van een overeenkomst. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Ook de verklaringen van de medeverdachten voor hun aanwezigheid in Hengelo acht de rechtbank niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat door de politieagenten handelingen zijn waargenomen die op de verdere uitvoer zijn gericht. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachten 1008,82 gram amfetamine, 98,40 gram cocaïne en 13.070 gram hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 maart 2021 te Hengelo (O) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft vervoerd 1008,82 gram van een materiaal bevattende amfetamine en 98,40 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde amfetamine en cocaïne middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 4 maart 2021 te Hengelo (O) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft vervoerd 13070 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2 jo. 10 en 3 jo. 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
de eendaadse samenloop van
het misdrijf medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
het misdrijf medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
de eendaadse samenloop van
het misdrijf medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
het misdrijf medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, subsidiair tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden indien de rechtbank het in beide feiten onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde niet bewezen acht. Daarnaast heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte inbeslaggenomen personenauto en autosleutels en de teruggave van het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag aan verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging heeft gepleit voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, althans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van verdachte. De verdediging heeft tevens verzocht het gelegde beslag op te heffen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer en het vervoer van ruim dertien kilogram hennep, ruim een kilogram amfetamine en bijna 100 gram cocaïne. Genoemde hoeveelheden zijn van dien aard dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Ook duidt deze hoeveelheid tezamen met de werkwijze tussen de verdachten aangaande overdracht van de verdovende middelen op een organisatorisch verband.
Daar komt bij dat het stoffen betreffen die schadelijk zijn voor de gezondheid van personen en verslavend zijn. En met name de verspreiding van én de handel in hennep gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de veelal door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook geven zowel de productie van hennep als die van amfetamine op vele vlakken overlast en brengen zij risico’s met zich mee. Door het plegen van de bewezenverklaarde feiten heeft verdachte daaraan bijgedragen.
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In geval van de uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid tussen de 1000 en 1500 gram in organisatorisch verband vermelden die alleen al een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf tot 24 maanden.
De rechtbank heeft daarnaast nog rekening gehouden met de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Gezien de hoeveelheden én soorten aangetroffen hard- en softdrugs acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doen aan de ernst van de feiten. Alles afwegende, daarbij inbegrepen dat verdachte op geen enkele wijze zijn verantwoordelijkheid neemt voor de gepleegde feiten, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 20 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen reden om een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte is een personenauto (merk BMW, type 7er Reihe, kenteken [kenteken 1] ), een autosleutel en een geldbedrag van € 150,-- inbeslaggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de personenauto en de autosleutel moeten worden verbeurdverklaard, omdat het voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het geldbedrag van € 150,--, aangezien dit niet voor verbeurdverklaring vatbaar is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: de eendaadse samenloop van
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen:
- personenauto, merk BMW, type 7er Reihe, kenteken [kenteken 1] ;
- autosleutel, merk BMW;
- gelast de teruggave van een geldbedrag van € 150,-- aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. E.J.M. Bos en
mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
Mr. Jordaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Landelijke Eenheid, Noord-Oost-Nederland, met nummer PL0600-2021099779, van 26 april 2021. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant] van 4 maart 2021 (pag. 136 - 138), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 maart 2021 omstreeks 12.16 uur bevonden wij, verbalisanten [verbalisant] en
[verbalisant] , ons op de autosnelweg A12 ter hoogte van Wolfheze. Wij zaten in een onopvallend politievoertuig en waren gekleed in burger.
Op dag en datum omstreeks 12.40 uur werd de BMW voorzien van kenteken [kenteken 1]
waargenomen op de A1 rechts ter hoogte van Voorst, rijdende in de richting van Hengelo.
Wij hebben in samenwerking met onze collega's de BMW gevolgd. In de BMW zat een persoon, welke later bleek te zijn genaamd: [verdachte] .
Vanaf het opdoen van de BMW werd waargenomen dat er een Poolse Skoda, voorzien van kenteken [kenteken 2] gezien. Deze Skoda reed de gehele tijd gelijk mee met de BMW.
In de Skoda zaten twee personen, welke later bleken te zijn genaamd: [medeverdachte 1] als bestuurder en [naam] als bijrijder. Door het rijgedrag kregen wij en de overige collega's het vermoeden dat beide personenauto's bij elkaar hoorden. Wij zagen dat de gehele tijd de BMW voorop reed met de Skoda vlak erachter en bij elke beweging dit hetzelfde gedaan werd. Wij zijn via de autosnelweg A1 naar Azelo en vervolgens over de autosnelweg A35 doorgereden tot de afrit 27 Hengelo Zuid.
Wij zagen dat de BMW en Skoda de afrit Hengelo Zuid opreden en over de Haaksbergerstraat doorreden naar de Binnenhavenstraat.
Wij zagen dat de BMW over de Binnenhavenstraat parkeerde tegenover perceel [perceel] .
Ik, [verbalisant] , had zicht op de achterzijde van BMW. Ik zag dat [verdachte] naast de BMW op de stoep ging staan en de gehele tijd om zich heen keek. Ik zag de Skoda vanuit de Havenstraat de Binnenhavenstraat inrijden en parallel aan de BMW parkeren, aan de overzijde van de straat. Ik zag dat de bestuurder van de Skoda, [medeverdachte 1] , uitstappen. Ik zag dat [medeverdachte 1] contact maakte met [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] de kofferbak van de BMW opende. Ik zag over de gehele breedte van de kofferbak een geruit motief ergens overheen liggen. Ik zag dat de gehele lading in de kofferbak van de BMW werd afgedekt. Ik zag over de Binnenhavenstraat een Duitse Toyota voorzien van kenteken [kenteken 3] ons passeren. Ik zag dat de enige inzittende, die later bleek te zijn genaamd [medeverdachte 2] , om zich heen keek en kennelijk zoekende was. Ik zag dat de Toyota stopte naast [medeverdachte 1] en [verdachte] , zijn auto keerde en inparkeerde achter de BMW. Ik zag dat de kofferbakken van de BMW en Toyota naar elkaar gericht waren. Ik zag dat [medeverdachte 2] uitstapte en de kofferbak van de Toyota opende. Ik zag dat ondertussen de kofferbak van de BMW geopend werd en dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor mij uit zicht waren tussen de kofferbakken.
Ik zag alleen dat door de personen heen en weer bewogen werd tussen de beide voertuigen, alsof er goederen werden overgeladen.
Ik zag dat [verdachte] op moment van aanspreken terugliep naar de BMW. Ik zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij elkaar stonden naast de Toyota.
Wij zagen na het openen van de kofferbak van de BMW dat deze geen grote inhoud had.
Ik, [verbalisant] , zag in de kofferbak van de BMW in een hoekje een deken liggen met ruitmotief. Ik zag dat dit hetzelfde deken was dat eerder over de gehele breedte van de kofferbak iets afdekte.
Vervolgens hebben wij de kofferbak van de Toyota geopend. Wij zagen in de kofferbak twee kartonnen dozen en een blauwe Ikea tas liggen. Ik, [verbalisant] , rook aan de rand van een kartonnen doos. Ik rook de mij ambtshalve bekende geur van hennep.
Hierop hebben wij de kartonnen doos inbeslaggenomen en geopend. Wij zagen in de kartonnen doos zwarte sealbags en wij roken dat de hennepgeur sterker werd. Hierop heb ik, [verbalisant] , met een mes een kleine opening gemaakt in de sealbag. Wij zagen de ons ambtshalve bekende henneptoppen.
Tevens zijn de andere kartonnen doos en Ikea-tas inbeslaggenomen, in beide zaten ook sealbags met vermoedelijk henneptoppen. In de Ikea-tas werd een zak met wit poeder aangetroffen en een hard blok, dat mogelijk een kilogram cocaïne zou kunnen bevatten.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 4 maart 2021 (pag. 147), onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 4 maart 2021 was ik belast met het onderzoek aan de personenauto van het merk Toyota en voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 3] . In de kofferbak trof ik een tweetal kartonnen dozen en een blauwe Ikea tas aan. In deze tassen zaten onder andere een vier tal zwarte seal bags.
Goed(eren): verdovende mid (Hennep), 4 stuks, totaal 14318 g.
3.
Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van [verbalisant] van 8 maart 2021 (pag. 148 en 149), onder meer inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 8 maart 2021 werd door de Forensische Opsporing een onderzoek ingesteld.
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan ons ter beschikking werd gesteld door Sporenbeheer van de Forensische Opsporing.
Deze partij was inbeslaggenomen tijdens een onderzoek ingevolge de Opiumwet op het adres [adres] , binnen de gemeente Hengelo (O).
Betreft onderzoek aan SIN AAOL8530NL
Omschrijving verpakking 4 gelijkende gesealde vacuum zwarte plastic verpakkingen, met daarin in totaal 14 gelijkende gripzakken
Inhoud verpakking Groene, gedroogde plantendelen
Gewicht verpakking met inhoud 14.370 gram (bruto inclusief verpakking)
Gewicht inhoud verpakking 13.070 gram (netto exclusief verpakking, na berekening)
Uitslag kleurtest positief Cannabis, 4 keer getest
Betreft onderzoek aan SIN AAOL8531NL
Inhoud verpakking witte brokken
Gewicht inhoud verpakking 98.40 gram (netto exclusief verpakking)
Monstername monster genomen en voorzien van SIN AAMG7969NL
Uitslag kleurtest positief cocaïne
Betreft onderzoek aan SIN AAOL8532NL
Inhoud verpakking wit blok
Gewicht inhoud verpakking 1008.82 gram (netto exclusief verpakking)
Monstername monster genomen en voorzien van SIN AAMG7938NL
Uitslag kleurtest positief amfetamine
4.
Het rapport NFIDENT van ing. N. van Doorn van 2 april 2021 (pag. 154) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Resultaten en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAMG7969NL brokjes wit uit 98,40 gram bevat cocaïne
5.
Het rapport NFIDENT van ing. N. van Doorn van 2 april 2021 (pag. 155) onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Resultaten en conclusie
Kenmerk Omschrijving FO Conclusie
AAMG7938NL blok w uit 1008,82 gram bevat amfetamine