ECLI:NL:RBOVE:2021:2581

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
267169 KG RK 21-267
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek tegen rechter in gezagskwestie

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2021 het verzoek tot wraking van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker had op 9 juni 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A. Flos, de rechter die belast was met de behandeling van een gezagskwestie. Verzoeker voerde aan dat de rechter bevooroordeeld was, omdat deze in een eerdere beschikking een zittingsdatum had bepaald zonder dat er een verzoekschrift was ingediend. Daarnaast stelde verzoeker dat de rechter een voorschot had genomen op de definitieve beslissing en hem ten onrechte niet als belanghebbende had opgeroepen voor de mondelinge behandelingen.

De wrakingskamer heeft de procedure en de feiten rondom het wrakingsverzoek uitvoerig besproken. Het bleek dat de rechter niet op de hoogte was van de toekenning van het gezag aan verzoeker en dat de communicatie rondom de zittingen niet optimaal was verlopen. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid van de rechter niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer benadrukte dat het standaardbeleid van de rechtbank in dergelijke zaken is om belanghebbenden tijdig te informeren over mogelijke zittingen, ook al is er nog geen verzoekschrift ingediend.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond. De wrakingskamer gaf wel aan dat er verbeterpunten waren in de communicatie van de griffie, die intern onder de aandacht zullen worden gebracht.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 267169 KG RK 21-267
Beslissing van 25 juni 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verzoeker tot wraking, (hierna: ‘verzoeker’).

1.De procedure

1.1.
Op 9 juni 2021 is door de griffie van de rechtbank Overijssel een wrakingsverzoek van verzoeker ontvangen, gericht tegen mr. A. Flos (hierna: ‘de rechter’), rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/08/264614/JE RK 21-663.
1.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 10 juni 2021 een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
Op 14 juni 2021 en op 17 juni 2021 is door de griffie van de rechtbank Overijssel een aanvulling op het wrakingsverzoek van verzoeker ontvangen.
1.4.
Het wrakingsverzoek van verzoeker is op 22 juni 2021 achter gesloten deuren behandeld. De rechters en de griffier waren met elkaar verbonden via Skype (beeld- en geluidsverbinding). Bij deze zogenoemde ‘Skypezitting’ waren verder aanwezig verzoeker en de gewraakte rechter.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker heeft samen met zijn partner mevrouw [partner] twee kinderen, een dochter [dochter] (2013) en een zoon [zoon] (2018). Verzoeker heeft in 2021 zijn zoon erkend en het (mede)gezag verzocht over beide kinderen. In het gezagsregister van de rechtbank Overijssel is op 15 april 2021 aangetekend dat verzoeker en zijn partner gezamenlijk met het gezag over de dochter zijn belast. Met betrekking tot de zoon is een dergelijke aantekening op 30 april 2021 in het gezagsregister van de rechtbank Gelderland opgenomen.
2.2.
Op 12 april 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming met spoed verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing. De rechter heeft dezelfde dag een tussenbeschikking gegeven, waarin de kinderen voor de duur van vier weken voorlopig onder toezicht zijn gesteld van Stichting Jeugdbescherming Overijssel. Ook heeft de rechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling. Op 16 april 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Dit heeft geresulteerd in een beschikking van 20 april 2021, waarin de rechter de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend voor de resterende duur, zijnde tot 12 juli 2021. Verzoeker is in deze procedure aangemerkt als informant.
2.3.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft verzoeker een oproep ontvangen voor een zitting op 30 juni 2021. Verzoeker is voor deze mondelinge behandeling wederom als informant opgeroepen. Verzoeker heeft geen afschrift van de beschikking ontvangen. Ook bevond zich geen kopie van het verzoekschrift bij de brief. Om deze reden heeft verzoeker op 19 mei 2021 telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank Overijssel. In dit gesprek werd hem meegedeeld dat hij geen kopie van het verzoekschrift had ontvangen, omdat hij als informant stond geregistreerd. Verzoeker heeft hierop kenbaar gemaakt dat hij inmiddels het gezag over zijn kinderen had verkregen. De griffiemedewerkster liet verzoeker hierop weten dat zij in overleg zou treden met de rechter, maar heeft verzoeker nadien geen terugkoppeling gegeven. Achteraf heeft verzoeker vernomen dat er nog geen verzoekschrift bij de rechtbank bekend was. De mondelinge behandeling van 30 juni 2021 was dus al gepland vóórdat de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek had ingediend.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker heeft, samengevat, aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter bevooroordeeld is. Hij heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd, die onderverdeeld zijn in onderstaande drie wrakingsgronden.
3.2.
Allereerst heeft de rechter in zijn beschikking van 20 april 2021 een zittingsdatum bepaald, en verzoeker hiervoor opgeroepen, terwijl er op dat moment nog geen verzoekschrift was ingediend. De rechter is daarmee op de zaken vooruitgelopen en is ook op de stoel gaan zitten van de Raad voor de Kinderbescherming.
3.3.
Daarnaast heeft de rechter een voorschot genomen op de definitieve beslissing. Hij heeft in zijn beschikking van 20 april 2021 niet alleen een datum gereserveerd voor een volgende zitting, maar ook met zoveel woorden het soort verzoek benoemd dat op die zittingsdatum behandeld zou kunnen worden. Hiermee souffleert de rechter de Raad voor de Kinderbescherming over de te nemen juridische stappen.
3.4.
Ten derde heeft de rechter verzoeker ten onrechte niet als belanghebbende laten oproepen voor de mondelinge behandelingen van 16 april 2021 en 30 juni 2021. Dit terwijl dezelfde rechtbank hem op 15 april 2021 het gezag over zijn dochter heeft toegekend. Door voortdurend geen acht te slaan op zijn positie als gezaghebbende ouder, geeft de rechter blijk van vooringenomenheid jegens verzoeker.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie primair een tweetal formele gronden aangevoerd op grond waarvan het wrakingsverzoek in zijn visie niet kan slagen. Ten eerste is het wrakingsverzoek prematuur, omdat ten tijde van de indiening daarvan nog geen procedure aanhangig was. Daarnaast is het de rechter niet gebleken dat verzoeker bevoegd is om hem te wraken, omdat het door hem gestelde gezag niet met stukken is onderbouwd.
4.2.
De rechter heeft zich inhoudelijk op het standpunt gesteld dat de wrakingsgronden geen geobjectiveerde aanleiding geven om partijdigheid aan zijn zijde te veronderstellen en evenmin een schijn van partijdigheid kunnen hebben opgewekt. Hij heeft die stelling als volgt onderbouwd.
4.3.
Het is in de rechtbank Overijssel standaardpraktijk om bij toewijzing van een voorlopige ondertoezichtstelling in de beschikking alvast aan alle belanghebbenden mee te delen wanneer een eventueel opvolgend verzoek om een definitieve ondertoezichtstelling zal worden behandeld. Dit is om te voorkomen dat, als de Raad voor de Kinderbescherming aan het einde van de toegewezen drie maanden een verzoek indient, alle belanghebbenden en informanten op zeer korte termijn moeten worden opgeroepen, waarbij er dan vrijwel geen mogelijkheid is rekening te houden met verhinderingen. Indien er geen verzoek wordt ingediend, vindt de zitting geen doorgang. Het opnemen van een omschrijving van het eventuele verzoek kan volgens de rechter niet worden aangemerkt als souffleren, maar is bedoeld om iedereen duidelijkheid te geven. Niet elk mogelijk door de Raad voor de Kinderbescherming in te dienen verzoek behoeft immers met deze voortvarendheid te worden ingepland.
4.4.
Volgens de rechter kan niet verondersteld worden dat hij als rechter op de hoogte is van alle beslissingen en administratieve handelingen die binnen de rechtbank Overijssel genomen en verricht worden, zoals het toekennen van gezag.
4.5.
Tot slot heeft de rechter gesteld dat gedragingen en mededelingen van de griffie geen reden kunnen zijn te veronderstellen dat hij partijdig is, zeker niet als deze niet uit zijn naam zijn gedaan.

5.De beoordeling

5.1.
Voordat de wrakingskamer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek, zal zij eerst ingaan op de twee formele punten die zijn opgeworpen door de rechter. Bij de mondelinge behandeling van de wrakingskamer van 22 juni 2021 is duidelijk geworden dat de Raad voor de Kinderbescherming inmiddels een verzoekschrift heeft ingediend en dat er dus een procedure aanhangig is. Het wrakingsverzoek is dan ook niet (langer) prematuur. Verder heeft verzoeker bij zijn laatste aanvulling op het wrakingsverzoek een uittreksel van het gezagsregister gevoegd, waaruit blijkt dat hij met ingang van 15 april 2021 het gezamenlijk gezag heeft verkregen over zijn dochter. Daarmee is verzoeker ook bevoegd om het wrakingsverzoek in te dienen.
5.2.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek hanteert de wrakingskamer het volgende toetsingskader.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert.
De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.3.
De wrakingskamer zal de eerste en tweede wrakingsgrond gezamenlijk bespreken, omdat deze allebei betrekking hebben op de inhoud van de beschikking van 20 april 2021. Zij begrijpt dat de communicatie voorafgaand aan de mondelinge behandeling van
30 juni 2021 tot verwarring heeft geleid bij verzoeker. In de hem toegestuurde brief van
12 mei 2021 is bijvoorbeeld een verkeerd zaaknummer vermeld, namelijk dat van een reeds afgedane zaak. Ook staat in deze brief dat de rechtbank een verzoek heeft ontvangen over de kinderen van verzoeker, terwijl er op dat moment in werkelijkheid geen verzoekschrift was ingediend. Het telefonisch contact dat verzoeker naar aanleiding daarvan met een griffiemedewerkster heeft gehad, heeft evenmin tot opheldering geleid. De wrakingskamer onderschrijft het standpunt van verzoeker dat de communicatie ronduit slordig is verlopen. Wat daar echter ook van zij, het is de wrakingskamer niet gebleken dat hierin partijdigheid van de rechter ten opzichte van verzoeker besloten ligt of een objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dat er ondanks het ontbreken van een verzoekschrift reeds een zittingsdatum was bepaald, is standaardbeleid van de rechtbank in dit type zaken. Dit beleid stelt belanghebbenden en informanten in staat tijdig te anticiperen op een mogelijke zitting en komt hen in die zin dus juist ten goede. Nu bovendien in de beslissing van de rechter was vermeld dat op die zitting een
eventueelverzoek van de Raad voor de Kinderbescherming zal worden behandeld, moet het voorwaardelijke karakter daarvan voor een ieder duidelijk zijn geweest. Naar het oordeel van de wrakingskamer is van een voorschot op de definitieve beslissing of van een opdracht om een opvolgend verzoek in te dienen dan ook geen sprake. Enige aanleiding om te veronderstellen dat de rechter de Raad voor de Kinderbescherming heeft gesouffleerd omtrent de aard van een in te dienen verzoek ontbreekt eveneens. De door verzoeker ingediende correspondentie van de Raad voor de Kinderbescherming en van Jeugdbescherming Overijssel rechtvaardigen een dergelijke conclusie evenmin.
5.4.
Aan zijn derde wrakingsgrond heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is opgeroepen voor de mondelinge behandelingen van
16 april 2021 en 30 juni 2021. De wrakingskamer acht het echter onwaarschijnlijk dat de rechter moedwillig geen acht heeft geslagen op de positie van verzoeker. Wat betreft de eerste zitting, lijkt het de wrakingskamer aannemelijker dat de twee procedures langs elkaar heen liepen en dat de rechter niet op de hoogte was van het feit dat aan verzoeker één dag eerder het gezamenlijk gezag over zijn dochter was toegekend, ook omdat verzoeker hem niet had meegedeeld dat hij een aanvraag daartoe had ingediend. Ten tijde van deze mondelinge behandeling was verzoeker zelf ook nog niet op de hoogte van de inschrijving in het gezagsregister; dit bleek hem pas bij thuiskomst. Wat betreft de tweede zitting, is tijdens de mondelinge behandeling van de wrakingskamer ter sprake gekomen dat verzoeker inmiddels als belanghebbende is opgeroepen. In zoverre is de situatie hersteld. Ook in deze omstandigheden ziet de wrakingskamer geen aanwijzingen voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
5.5.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaren. Wel wil de wrakingskamer verzoeker meegeven dat zij in de verstuurde brief van 12 mei 2021 en het gevoerde telefoongesprek met een griffiemedewerker verbeterpunten ziet. Het is invoelbaar, mede gelet op de grote belangen die in deze zaak spelen, dat de wijze van communiceren zorg en/of ergernis heeft opgewekt bij verzoeker. Om dergelijke verwarring bij belanghebbenden en informanten in de toekomst te voorkomen dan wel te beperken, zal de wrakingskamer deze verbeterpunten intern onder de aandacht van het team familie- en jeugdrecht brengen.
6. De beslissing
De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, H.T. Pos en M.H. van der Lecq
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H. Doldersum en in openbaar uitgesproken op
25 juni 2021.
de griffier is niet in de gelegenheid de voorzitter
deze beslissing mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.