ECLI:NL:RBOVE:2021:2521

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
08-081649-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door kassamedewerker van kringloopbedrijf over een periode van vier jaar

De rechtbank Overijssel heeft op 22 juni 2021 een 39-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur voor verduistering. De man, die als kassamedewerker werkte bij een kringloopbedrijf, heeft gedurende vier jaar grote geldbedragen uit de kassa gehaald en deze voor zichzelf gehouden. Hij verwijderde kassaregels van klanten die contant betaalden en hield bij hoeveel hij uit de kassa haalde om te voorkomen dat het opviel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft de feiten bekend, maar de hoogte van het verduisterde bedrag was onderwerp van discussie. De officier van justitie stelde dat het bedrag € 170.000,-- bedroeg, terwijl de verdediging dit betwistte en stelde dat het bedrag niet hoger was dan € 14.100,--. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen gewogen en kwam tot de conclusie dat het bewezen was dat de verdachte geldbedragen had verduisterd, maar kon geen exact totaalbedrag vaststellen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank achtte het niet opportuun om een voorwaardelijke straf op te leggen, gezien het lage risico op recidive en de bereidheid van de verdachte om hulp te zoeken voor zijn problematiek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-081649-20 (P)
Datum vonnis: 22 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 november 2020, 23 februari 2021 en 8 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte geldbedragen uit de kassa van [kringloopbedrijf] heeft genomen, waar hij als kassamedewerker werkzaam was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
Hij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2015
tot en met 8 mei 2019 te Deventer,
(telkens) opzettelijk een of meerdere geldbedragen (van in totaal € 262.379,67), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [kringloopbedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte
uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (kassa)medewerker,
elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft
toegeëigend.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode geldbedragen heeft verduisterd van in totaal € 170.000,--. De officier van justitie heeft met betrekking tot de hoogte van het verduisterde bedrag gesteld dat zij zich baseert op de verklaring die verdachte op 9 mei 2019 ten overstaan van zijn leidinggevenden heeft afgelegd, te weten dat hij gemiddeld ongeveer € 300,-- per dag over een periode van drie jaren heeft verduisterd. Voor die verklaring vindt zij steun in het feit dat op 7 mei 2019 € 310,-- uit de kassa werd weggenomen door verdachte alsmede de op de rekening van verdachte gedane contante stortingen die vaak rond de € 300,-- lagen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen wettig en zeker geen overtuigend bewijs is dat sprake is van verduistering van gelden voor een hoger bedrag dan door verdachte zelf is erkend, te weten € 14.100,--. Voorts heeft de raadsman gesteld dat hetgeen verdachte op 9 mei 2019 ten overstaan van zijn leidinggevenden heeft verklaard, niet voor het bewijs kan worden gebruikt, nu verdachte door zijn drie leidinggevenden tijdens dat gesprek stevig onder druk werd gezet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit zoals hierna in de bewezenverklaring vermeld op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte de verweten gedragingen voor zover bewezenverklaard heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 juni 2021, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid laatste volzin Sv;
2. het proces-verbaal van aangifte door [aangever] , van 17 mei 2019, pagina’s 17 en 19;
3. het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden van 31 oktober 2019, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina’s 31 tot en met 35.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hoogte van het verduisterde geldbedrag dat de informatie van aangever daaromtrent ontoereikend is, zodanig dat de rechtbank op basis daarvan niet de hoogte van het weggenomen geldbedrag kan vaststellen. Dat geldt evenzeer voor de verklaring van verdachte, gezien de wijze waarop de verklaring op 9 mei 2019 tot stand is gekomen en de verschillen in bedragen die verdachte in zijn verklaringen noemt. De rechtbank zal daarom geen ‘totaalbedrag’ bewezen verklaren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 8 mei 2019 te Deventer, telkens opzettelijk meerdere geldbedragen, die toebehoorden aan [kringloopbedrijf] , en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (kassa)medewerker onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen en de zaak af te doen op grond van artikel 9a Sr.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich een groot aantal geldbedragen uit de kassa van zijn werkgever opzettelijk toegeëigend. Gedurende een periode van vier jaren en enkele maanden heeft verdachte bijna elke dag dat hij aan het werk was een bedrag uit de kassa gehaald, dat hij vervolgens voor zichzelf hield. Verdachte had een uitgekiende werkwijze: hij verwijderde kassaregels van klanten die hun aankopen contant betaalden en geen bonnetje wensten en hield ondertussen op een briefje bij hoeveel hij die dag uit de kassa had gehaald, zodat het niet teveel op zou vallen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen en in het geheel geen rekening gehouden met de gevolgen voor zijn werkgever, terwijl hij handelde vanuit zijn eigen rancuneuze gevoelens over een niet gekregen bonus en zodoende enkel aan zijn eigen financiële gewin leek te denken. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 17 februari 2021 van M. Broekstra. Uit dit rapport blijkt dat verdachte opnieuw werkt bij een kringloopwinkel, dit keer niet bij de kassa maar op de kledingafdeling, en beschikt over een stabiele financiële situatie. Verdachte kampt sinds zijn kinderjaren met autisme, maar deze diagnose is pas in 2010 gesteld. Zijn autisme zou zich voornamelijk uiten in woedeaanvallen en het moeite hebben met het uiten van emoties. De reclassering schat in dat dit mogelijk delict gerelateerd is geweest. Naast de diagnose autisme kampt verdachte naar eigen zeggen met een eetstoornis, die momenteel weer opspeelt, ook naar aanleiding van de stress die onderhavige verdenking heeft meegebracht. Als beschermende factoren worden gezien dat verdachte uit een betrokken gezin komt en een steunende relatie heeft. Verdachte heeft in het verleden meerdere hulpverleningstrajecten gevolgd, maar op dit moment heeft hij geen
hulpverlening. Verdachte is voornemens om weer hulp te zoeken voor zijn
problematiek en zijn moeder en zijn partner staan hier achter. Nu verdachte voornemens is om in een vrijwillig kader hulp te zoeken voor zijn problematiek en zijn directe omgeving hem hierin steunt en begeleidt, schat de reclassering in dat er op dit moment geen noodzaak is voor interventies of betrokkenheid vanuit de reclassering en zij adviseren dan ook een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 30 april 2021 en hieruit blijkt dat verdachte buiten deze zaak niet met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de lange periode waarin verdachte geld heeft verduisterd, de frequentie waarmee hij dat heeft gedaan en de uitgekiende wijze waarop hij dat heeft gedaan, het feit dermate ernstig maken dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel niet passend is. De rechtbank acht passend aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis wanneer deze niet of niet naar behoren wordt verricht. Mede gelet op het door de reclassering ingeschatte lage risico op recidive, de omstandigheid dat verdachte na de bewezenverklaarde periode niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is geweest en de bereidheid van verdachte om zelf hulp en begeleiding te zoeken, acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke straf niet opportuun.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. C.H. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
Buiten staat
Mr. Dijkstra is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, basisteam IJsselland-Zuid met nummer PL0600-2019214361. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.