ECLI:NL:RBOVE:2021:2474

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
08-276762-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met meerdere verdachten in Enschede met zware verwondingen als gevolg

Op 17 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige vrouw en haar mededaders, een 16-jarige zoon en een 18-jarige vriend, die betrokken waren bij een poging tot moord op een medeflatbewoner in Enschede. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en tbs met dwangverpleging, terwijl de mededaders 15 maanden jeugddetentie en jeugd-tbs opgelegd kregen. De zaak vond zijn oorsprong op 1 november 2020, toen de verdachten de woning van het slachtoffer binnendrongen met de intentie hem te doden, omdat zij dachten dat hij pedofiel was. Tijdens de aanval werd het slachtoffer met een metalen knuppel en een mes zwaar verwond, wat leidde tot zijn opname op de intensive care. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte rade en medeplegen, gezien de voorafgaande plannen en de samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank heeft de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten wegen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-276762-20 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] ,
thans verblijvende: P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink- van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M.J. Bouwman, advocaat te Zaandam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er – na wijziging van de tenlastelegging van 19 april 2021 – kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met één of meer anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door hem meermalen met een mes in de rug te steken en (meermalen) met gebalde vuisten, een houten knuppel en een stalen knuppel tegen zijn lichaam en op zijn hoofd te stompen/slaan.
Dit is primair ten laste gelegd als poging tot moord, subsidiair als een poging tot doodslag met diefstal met geweld en meer subsidiair als een poging tot doodslag.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met gebalde vuisten en/of een houten knuppel en/of een stalen knuppel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Enschede, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met gebalde vuisten en/of een houten knuppel en/of een stalen knuppel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk strafbaar feit, te weten poging tot doodslag (in vereniging) (strafbaar gesteld in artikel 287 jo artikel 45 en/of 47 Wetboek van Strafrecht) werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal met geweld (in vereniging gepleegd), van enig geldbedrag en/of enig goed, toebehorende aan [slachtoffer] , en welke poging tot doodslag (in vereniging) werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Enschede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven (meermalen) met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of (meermalen) (met kracht) met gebalde vuisten en/of een houten knuppel en/of een stalen knuppel, althans een of meer hard(e) voorwerp(en), op/tegen het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door haar overgelegd schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde en dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 november 2020 belde verdachte [medeverdachte 1] het alarmnummer 112 met de mededeling dat haar buurman net was neergestoken. Naar aanleiding daarvan kregen de verbalisanten die belast waren met de (noodhulp)surveillancedienst de opdracht om – samen met twee andere teams – naar de [adres 2] te gaan. Ter plaatse troffen de verbalisanten een hevig bloedende [slachtoffer] aan met drie wonden in zijn rug, een bebloed hoofd en een grote wond in zijn achterhoofd, liggend in een plas bloed.
De letselrapportage vermeldt dat [slachtoffer] uitgebreid schedel-hersenletsel, uitgebreid aangezichtsletsel en (drie) diepe steekverwondingen op de rug had. Daarnaast was er inwendig letsel in de vorm van een bloeding in de long bij de milt en een kleine bloeding in de hersenen met lucht. De huid op de achterzijde van het hoofd (scheurwond) moest met chirurgische krammen bijeen worden gehouden. In verband met het uitgebreide letsel werd [slachtoffer] een week in coma gehouden en beademd op de intensive care.
Een paar uur voordat [slachtoffer] dusdanig gewond raakte, nam zijn buurvrouw – verdachte [medeverdachte 1] – contact met hem op over een televisie die [slachtoffer] wilde verkopen. [medeverdachte 1] vertelde een potentiële koper te kennen en maakte de afspraak om bij het gesprek met die potentiële koper aanwezig te zijn, als een excuus om de woning van [slachtoffer] te betreden en medeverdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] binnen te laten. Eenmaal in de woning maakten de verdachten eerst een praatje met [slachtoffer] om hem op zijn gemak te stellen. Toen [slachtoffer] zich omdraaide, sloeg [verdachte] met de zelf meegenomen metalen knuppel op het hoofd van die [slachtoffer] . Op dat moment zette [medeverdachte 2] twee door hem meegenomen aanstekers tussen zijn vingers en begon hij met die hand op [slachtoffer] in te slaan. Daarna stak [medeverdachte 1] hem meerdere keren met het door haar meegenomen mes in de rug. Bij de aanval op [slachtoffer] maakte [verdachte] ook gebruik van de houten knuppel die zich reeds in de woning bevond. [slachtoffer] zakte in elkaar en er ontstond een grote plas bloed. Nadat de verdachten [slachtoffer] naar de bank hadden verplaatst, werden zij gestoord door een kennis van het slachtoffer, de heer [getuige] , die aanbelde. [medeverdachte 1] ging naar buiten deze [getuige] tegemoet, waardoor [medeverdachte 2] en [verdachte] samen met [slachtoffer] in de woning achterbleven. Zij probeerden [slachtoffer] stil te houden, maar [slachtoffer] bleef geluid maken en ‘afhouders’ met zijn voet geven. In reactie daarop sloeg [medeverdachte 2] drie keer met de metalen knuppel, waarvan twee keer op het hoofd van [slachtoffer] .
Verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben voorafgaand aan 1 november 2020 diverse telefoongesprekken gevoerd om de aanval op het slachtoffer onderling te plannen. Een telefoongesprek betreft het gesprek van 31 oktober 2020. Daarin spraken [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] onder andere over de onderlinge taakverdeling bij de geplande aanslag op het beoogde slachtoffer, het voorkomen van dadersporen door het aantrekken van een dubbele laag kleding en door na hun daad te douchen in de woning van het slachtoffer, de mee te nemen metalen knuppel en de wijze waarop met die knuppel de meeste schade kan worden toegebracht bij het slachtoffer.
4.3.2
Het primair ten laste gelegde
Het staat niet ter discussie dat verdachte betrokken is bij het op 1 november 2020 uitgeoefende geweld tegen [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). De vraag die voorligt, is of er sprake is van medeplegen van poging tot moord, zoals primair is ten laste gelegd.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen van poging tot moord, dient sprake te zijn van opzet op de dood van het slachtoffer. Daarnaast dient sprake te zijn van voorbedachte raad. De rechtbank zal zich voorts buigen over de vraag of er sprake is van medeplegen.
Opzet
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld met (al dan niet voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het bewijs voor (vol) opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt.
De rechtbank dient derhalve de vraag te beantwoorden of er voldoende bewijs is voor voorwaardelijk opzet, te weten of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. De beantwoording van die vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarnaast is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Door verdachte en zijn medeverdachten is welbewust en doelgericht fors geweld gebruikt tegen het slachtoffer, bestaande uit onder andere het meermalen met een mes in de rug steken en het meermalen krachtig en gericht met knuppels op het hoofd slaan. Het hoofd is één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam met vitale organen zoals de hersenen, waarbij in geval van toegepast geweld het gevolg niet zelden fataal blijkt te zijn. Het gebruik van slagwapens in de vorm van knuppels doet de kans op een fatale afloop aanzienlijk toenemen. Dat het toegepaste geweld naar zijn aard potentieel dodelijk is te noemen, blijkt ook uit het gegeven dat het slachtoffer in kritieke toestand op de intensive care heeft gelegen en daar vanwege het uitgebreide letsel een week in coma is gehouden en beademd. Het slachtoffer heeft de aanval ternauwernood overleefd. Daar komt bij dat in een gesprek voorafgaand aan de pleegdatum verdachte en zijn medeverdachten zelfs hebben gesproken over de wijze waarop zij het beste met de knuppel op het hoofd van het slachtoffer konden slaan om zo veel mogelijk schade toe te brengen. Verdachte heeft het slachtoffer ook daadwerkelijk op die afgesproken wijze op het hoofd geslagen. Het handelen van verdachte kan, naar het oordeel van de rechtbank, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood dat het niet anders kan dan dat hij met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet, concludeert de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voorbedachte raad.
Om tot een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” te komen, dient te worden vastgesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, betekent niet zonder meer dat sprake is van voorbedachte raad.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad, gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden, vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden om zwaarder gewicht toe te kennen aan contra-indicaties. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank was er sprake van een vooropgezet plan, waarbij afspraken zijn gemaakt omtrent de voorbereiding en uitvoering van het delict. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] voerden diverse telefoongesprekken om de aanval op het slachtoffer onderling te plannen. Eén van die telefoongesprekken betreft het gesprek van 24 oktober 2020, waarin [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij mensen moest regelen, omdat ‘deze man’ echt aangepakt moest worden, en dat zij het wel afmaakte wanneer die man klappen heeft gehad. In het telefoongesprek van 25 oktober 2020 heeft [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] gezegd dat zij aan het nadenken was over wat de beste manier is om het mes er in te jagen en dat ze dacht dat van achteren het beste was, omdat ‘hij’ het dan niet in de gaten heeft. Een ander telefoongesprek betreft het gesprek van 31 oktober 2020, waarin [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] onder andere spraken over de onderlinge taakverdeling, het aantrekken van een dubbele laag kleding en de mee te nemen metalen knuppel en de wijze waarop met die knuppel moest worden geslagen zodat de meeste schade kan worden toegebracht. Ook werd besproken om na afloop in de woning van het slachtoffer te douchen, om zo min mogelijk sporen achter te laten.
In de dagen voorafgaande aan de aanval was dus sprake van overleg en afspraken over de te gebruiken ‘smoes’ waarmee alle verdachten zonder argwaan van het slachtoffer de woning konden betreden, de onderlinge taakverdeling tijdens de aanval, de logistieke voorbereidingen nu een treinreis moest worden gepland, de aan te trekken kleding en de mee te nemen wapens (een mes en een metalen knuppel). Bovendien werd besproken op welke wijze met deze wapens de meeste schade kon worden toegebracht. Er is overeenkomstig het besproken plan gehandeld. Vanaf het moment dat de drie verdachten tijdens het telefoongesprek op 31 oktober 2020 hebben gesproken over het slaan met een knuppel op het hoofd en het steken met een mes in de rug van het slachtoffer, tot het moment waarop verdachte daadwerkelijk met een metalen knuppel op het hoofd van slachtoffer heeft geslagen en na een tussenpozen nogmaals met een knuppel op het slachtoffer heeft ingeslagen, is sprake geweest van een reeks momenten waarop beslissingen zijn genomen die gericht waren op de uitvoering van het plan om het slachtoffer te doden. Alle drie verdachten hebben zich gedurende deze reeks van momenten telkens kunnen beraden op het genomen of te nemen besluit en zij hebben de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Van contra-indicaties voor voorbedachten rade is de rechtbank in dit geval niet gebleken.
Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet, concludeert de rechtbank dat met voorbedachten rade is gepoogd om het slachtoffer van zijn leven te beroven.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Daarbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat verdachte een wezenlijke bijdrage dient te hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank is van oordeel dat uit de redengevende feiten en omstandigheden en hetgeen hierboven reeds is overwogen, blijkt van een gezamenlijk optreden en een nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van het delict. De rechtbank overweegt daartoe dat alle drie de verdachten hebben deelgenomen aan het telefoongesprek van 31 oktober 2020. Tijdens dat gesprek hebben de verdachten het gehad over de te nemen voorbereidingen voor het ten laste gelegde en de wijze waarop aan hun voorgenomen daden uitvoering dient te worden gegeven. Ten aanzien van hetgeen daaromtrent is besproken, hebben alle verdachten – derhalve ook verdachte – overeenstemming bereikt. In navolging van het telefoongesprek zijn de verdachten op 1 november 2020 gezamenlijk naar de woning van het slachtoffer gegaan en hebben daar gedurende enige tijd excessief geweld toegepast tegen het slachtoffer. Er is door verdachte een substantiële bijdrage aan dit geweld geleverd door onder andere meermalen met een knuppel op het slachtoffer in te slaan. Nadat de getuige [getuige] het handelen van de verdachten heeft verstoord, is verdachte samen met één van de medeverdachten op de vlucht geslagen.
Gelet op de afspraken die voorafgaand aan het delict zijn gemaakt, de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict, de wijze van uitvoering van het strafbare handelen en het samen inzetten van de vlucht, alsmede het zich niet terugtrekken of distantiëren, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is om medeplegen te kunnen bewijzen.
Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet, concludeert de rechtbank aldus dat sprake is van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks1 november 2020 te Enschede,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven
(meermalen
)met een mes
, althans een scherp/puntig voorwerp,in de rug
, althans in het lichaamvan die [slachtoffer] heeft gestoken en
/of (meermalen
) (met kracht
)met gebalde vuisten en
/ofeen houten knuppel en
/ofeen stalen knuppel
, althans een of meer hard(e) voorwerp(en),op/tegen het lichaam en
/ofhet hoofd van die [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: medeplegen van poging tot moord.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een door haar overgelegd schriftelijk requisitoir gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van twintig maanden en daarnaast oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota verzocht om het jeugdsanctierecht toe te passen en een PIJ-maatregel in combinatie met een kortdurende jeugddetentie op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
Op 1 november 2020 heeft verdachte zich samen met zijn medeverdachten naar de woning van het slachtoffer begeven met als smoes dat zij geïnteresseerd waren in het kopen van een televisie. Eenmaal in de woning hebben de verdachten het slachtoffer meerdere malen met knuppels en vuisten geslagen/gestompt en met een mes gestoken. Door een kennis die bij de woning aanbelde, hebben de verdachten hun handelen gestaakt en zijn zij gevlucht, het slachtoffer zwaargewond en hevig bloedend achterlatend. Het slachtoffer is na aankomst van de hulpdiensten met spoed naar de intensive care gebracht, waar hij vanwege het uitgebreide letsel een week in coma is gehouden en beademd. Het slachtoffer heeft het gebeuren ternauwernood overleefd, hetgeen niet aan verdachte en zijn medeverdachten is te danken.
De rechtbank rekent verdachte de koelbloedigheid waarmee hij het forse geweld heeft gepleegd en de laconieke wijze waarop hij daaraan voorafgaand over de voorgenomen daden heeft gesproken aan.
Als reden voor zijn deelname aan het excessieve geweld heeft verdachte louter verwezen naar zijn karige financiële omstandigheden en gezegd dat hij geld – daarmee bedoelend: het geld van het slachtoffer – nodig had. Ook de onverschilligheid waarmee verdachte kennelijk in staat is dergelijk geweld voor te bereiden en er aan deel te nemen, alleen om een ongewisse buit te verkrijgen, rekent de rechtbank verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 mei 2021 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van hetgeen over de persoon van verdachte is opgenomen in het Pro Justitia-rapport (triple onderzoek), gedateerd op 17 mei 2021 en opgesteld door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, T. Smits, GZ-psycholoog, en W. de Kruijf, forensisch milieuonderzoeker, en het reclasseringsrapport, gedateerd op 31 mei 2021 en opgesteld door A.M.F. Smellink.
Blijkens genoemd Pro Justitia-rapport is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, ADHD, een normoverschrijdend-gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarin zich antisociale en borderline trekken dreigen te ontwikkelen.
De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens zijn van structurele aard en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Er is een relatie tussen het ten laste gelegde en de beschreven scheefgroei in zijn ontwikkeling die als normoverschrijdende gedragsstoornis in lichte tot matige mate is beschreven, ADHD en zijn stoornis in middelengebruik. Ook zijn licht verstandelijke beperking speelde een rol. Verdachte begrijpt weliswaar de ontoelaatbaarheid van agressief gedrag, maar is beperkt bij machte de gevolgen voor de ander te overzien en liet zich bij het ten laste gelegde leiden door egocentrische behoeftes. Daarbij komt dat hij door zijn sociale emotionele onrijpheid bij de lichte verstandelijke beperking slechts beperkt in staat is geweest om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Vanuit zijn ADHD kwam daarbij zijn impulsieve handelen en het onvoldoende overwegen van zijn handelen. Hij heeft zich daarbij door zijn compaan laten beïnvloeden; zijn lacunaire gewetensfunctie en zwakke ik-ontwikkeling bij zijn normoverschrijdend-gedragsstoornis maakten dat verdachte, enigszins beperkt in zijn keuzevrijheid, ervoor koos met het plan mee te doen. De gedragsdeskundigen adviseren derhalve verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De gedragsdeskundigen schatten de kans op herhaling van geweldpleging in als hoog op middellange termijn. Er zijn zowel vanuit de pathologie van verdachte als het gebrek aan toezicht en structuur binnen zijn omgeving risicofactoren aan te wijzen. Er zijn nagenoeg geen beschermende factoren die de kans op recidive kunnen matigen.
Er is een positieve weging ten aanzien van de toepassing van het jeugdstrafrecht. De zelfredzaamheid van verdachte is beperkt, waardoor hij zijn eigen gedrag nauwelijks kan organiseren en hij afhankelijk is van anderen. Hij handelt zonder nadenken en verdachte komt jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Hij functioneert op verstandelijk beperkt niveau en kan de risico’s van zijn handelen nauwelijks inschatten. Daarnaast kan worden gesteld dat verdachte sterk afhankelijk is van toezicht en sturing door zijn omgeving. Hij behoeft nog een pedagogische aanpak en dat is ook mogelijk.
De gedragsdeskundigen adviseren een residentiële behandeling in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel vanwege het hoge recidiverisico en de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau. Bij verdachte is sprake van complexe problematiek die bijdraagt aan een hoog recidiverisico op geweld. De problematiek is lastig te behandelen gebleken doordat verdachte veel toezicht en een consequente bejegening behoeft en hij de neiging heeft zich hieraan te onttrekken. Alleen binnen een pedagogisch klimaat waarin aan zijn problematiek gewerkt wordt en zijn middelengebruik beheersbaar blijft, kan verdachte gestimuleerd worden op het gebied van de morele ontwikkeling, beïnvloedbaarheid en impulscontrole. Op deze manier kan zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in positieve zin beïnvloed worden. Daarnaast is het aanbieden van scholing in het belang van zijn ontwikkeling.
De reclassering heeft eveneens geadviseerd tot het toepassen van het jeugdstrafrecht en het opleggen van een PIJ-maatregel.
Het oordeel van de rechtbank
-
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor minderjarigen of dat voor volwassenen op de verdachte dient te worden toegepast.
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was verdachte achttien jaar oud. In dat geval is de hoofdregel dat het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan echter, indien de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van een jongvolwassene die ten tijde van het begaan van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaren doch nog niet die van drieëntwintig heeft bereikt volgens artikel 77c Sr, recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor minderjarigen.
De rechtbank acht in dit kader het volgende van belang.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, overweegt de rechtbank dat een feit als het onderhavige – een poging tot moord – per definitie een buitengewoon ernstig feit betreft, te meer gezien de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Een en ander zou aldus toepassing van het strafrecht voor volwassenen in beginsel rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat ook de persoonlijkheid van verdachte in ogenschouw dient te worden genomen. Te dien aanzien overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict achttien jaar en drie maanden oud was, maar dat verdachte – blijkens bovengenoemd Pro Justitia-rapport – jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Hij functioneert op verstandelijk beperkt niveau, kan de risico’s van zijn handelen nauwelijks inschatten en is in zijn zelfredzaamheid beperkt. Daarnaast is verdachte sterk afhankelijk van toezicht en sturing door zijn omgeving. Het voorgaande maakt dat de gedragsdeskundigen stellen dat verdachte nog een pedagogische aanpak behoeft. Met het oog daarop adviseren de gedragsdeskundigen een PIJ-maatregel op te leggen.
In het kader van de afweging voor het toe te passen sanctiestelsel wegen de laatstgenoemde omstandigheden ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte voor de rechtbank zwaarder. Het staat buiten kijf dat verdachte een bijzonder gewelddadig misdrijf heeft begaan. Hij blijft echter ook een jongvolwassen jongen met zeer complexe problematiek, waarbij langdurige behandeling nodig zal zijn voordat sprake kan zijn van een terugkeer in de maatschappij. Hoewel de ernst van het feit in beginsel grond zouden kunnen zijn om het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval, gelet op de persoon van verdachte, zoals hierboven uiteengezet, het strafrecht voor jeugdigen moet worden toegepast en toepassing dient te worden gegeven aan artikel 77c Sr.
De rechtbank hanteert het jeugdstrafrecht als sanctiestelsel.
-
De op te leggen straf en/of maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen, wat maakt dat de rechtbank zich zal aansluiten bij het advies, inhoudende dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond waardoor dit hem in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank sluit zich voorts aan bij de conclusie van de gedragsdeskundigen over de noodzaak van een stevig kader in de vorm van een onvoorwaardelijke maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) om behandeling van verdachte mogelijk te maken en het recidiverisico terug te dringen.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde poging tot moord een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 77s, eerste lid, onder a, Sr, waarvoor oplegging van de PIJ-maatregel mogelijk is. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel. De PIJ-maatregel is bovendien in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal deze maatregel aldus opleggen.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 6:6:31 Sv, is verlening van deze maatregel mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit veroordeling tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie – naast oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel – rechtvaardigt. Daarbij houdt de rechtbank in matigende zin rekening met de ernst en de complexiteit van de problematiek van verdachte, het gegeven dat het delict niet is voltooid en de invloed die zijn medeverdachten hebben gehad bij het begaan van het strafbare feit, nu verdachte niet op eigen initiatief tot het ten laste gelegde was gekomen, als zijn medeverdachten hem hier niet bij hadden betrokken.
Alles overziend, acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. E.M. Keulen, advocaat te Enschede) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft de oorspronkelijke vordering ter terechtzitting van 3 juni 2021 gewijzigd, in die zin dat de benadeelde partij een post genaamd ‘Factuur Domijn’ van € 4.691,74 heeft ingetrokken.
De benadeelde partij heeft aldus gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 53.752,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade van in totaal € 13.752,29 bestaat uit de volgende posten:
  • Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding € 2.310,--
  • Eigen risico € 386,50
  • Tandarts € 744,02
  • Reiskosten € 524,16
  • Eindafrekening Domijn € 5.687,61
  • Kleding € 150,--
  • Gestolen geld € 180,--
  • Verhuiskosten € 2.000,--
  • Toekomstige zorgkosten € 1.770,--
Daarnaast is aan immateriële schade een bedrag van € 40.000,-- gevorderd.
De benadeelde partij heeft voorts ter terechtzitting van 3 juni 2021 verzocht om haar niet ontvankelijk te verklaren in de post ‘Toekomstige zorgkosten’ van € 1.770,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen. De officier van justitie heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren: primair vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding en subsidiair omdat er aanleiding bestaat de schade enkel voor rekening van medeverdachte [medeverdachte 1] te laten komen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren voor zover het de volgende posten betreft: ‘Reiskosten’ en ‘Eindafrekening Domijn’. De raadsman heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid met betrekking tot de post ‘Kleding’. Ten aanzien van de post ‘Verhuiskosten’ heeft de raadsman verzocht deze niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel te matigen. De raadsman heeft verzocht de post ‘Toekomstige zorgkosten’ niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsman heeft zich voor het overige – dus voor de posten: ‘Ziekenhuis- en revalidatiedaggeld’, ‘Eigen risico’, ‘Tandarts’ en ‘Geld’ – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen.
De raadsman heeft met betrekking tot het totaalbedrag aan toe te wijzen schadevergoeding verzocht een verdeling aan te brengen op basis van het aandeel dat iedere verdachte heeft gehad.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
- Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding, eigen risico, tandarts, reiskosten, kleding en gestolen geld
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De opgevoerde schadepost reiskosten is betwist, doch voldoende onderbouwd en aannemelijk. De gevorderde posten (i) eigen risico € 386,50, (ii) tandarts € 744,02, (iii) kleding € 150,-- en (iv) gestolen geld € 180,-- zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 4.294,68, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- Eindafrekening Domijn
De onder deze post opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Nu deze woning op last van de gemeente wegens drugshandel voor drie maanden is afgesloten, is niet eenvoudig vast te stellen of er sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij in de gemaakte kosten onder deze schadepost. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden in deze post niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- Verhuiskosten en toekomstige zorgkosten
De onder deze posten opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen, leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden in deze posten niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vorderingen in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- Immateriële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is betwist, doch deels voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 15.000,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal in deze post voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vaststelling van dit deel van de schade leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure. De benadeelde partij kan de vordering voor dit deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Conclusie
Op basis van hetgeen hiervoor is uiteengezet komt de rechtbank tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 19.294,68.
De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in het overige deel van de vordering, te weten een bedrag van € 34.457,61.
- Hoofdelijkheid/verdeling
Verdachte en medeverdachten hebben als groep onrechtmatig schade toegebracht aan [slachtoffer] en zijn daarom onder meer op grond van artikel 6:166 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Op grond van lid 2 van voornoemd artikel, dienen zij in beginsel onderling voor gelijke delen in deze schadevergoeding bij te dragen, tenzij de billijkheid door de omstandigheden van het geval een andere verdeling vordert.
Naar het oordeel van de rechtbank geven de feiten en (persoonlijke) omstandigheden van verdachte reden om naar billijkheid een andere interne verdeling vast te stellen. Daarbij wijst de rechtbank meer in het bijzonder op de initiërende en opruiende rol van medeverdachte [medeverdachte 1] bij het delict, waarbij zij haar (ouderlijk) overwicht en de loyaliteit en kwetsbaarheid van de andere, jonge verdachten misbruikte. De rechtbank is van oordeel dat dit als volgt tot uiting moet worden gebracht in de rechtsverhouding tussen verdachten onderling waar het de schadevergoeding betreft.
Verdachte en de medeverdachten zijn jegens het slachtoffer [slachtoffer] ieder hoofdelijk tot vergoeding van de gehele schade gehouden. In hun onderlinge verhoudingen begrenst de rechtbank de regresmogelijkheden ten aanzien van verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] tot een maximum van € 5.000,-- per persoon. Dat betekent dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] niet door hun medeverdachte(n) kunnen worden aangesproken op een bijdrage aan de schadevergoeding voor zover dat een bedrag van € 5000,-- overstijgt.
8.5
De wettelijke rente
Voor zover de rechtbank de vordering tot schadevergoeding heeft toegewezen, zal de rechtbank daarbij tevens de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum waarop het schade toebrengende feit heeft plaatsgevonden, te weten 1 november 2020.
8.6
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank ziet aanleiding om de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr op te leggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. Gelet op de overwegingen ten aanzien van de hoofdelijkheid/verdeling van de schadevergoeding, zal de rechtbank de maatregel beperken tot een bedrag van € 5.000,--.
De rechtbank bepaalt op grond van artikel 36f lid 5 Sr dat de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:4:20 Sv kan worden opgelegd op 0 dagen wordt gesteld.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 47, 77i, 77s en 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: medeplegen van poging tot moord;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- legt de verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] : van een bedrag van € 19.294,68 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020), voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- bepaalt dat verdachte in zijn onderlinge rechtsverhouding tot zijn medeverdachten in het kader van deze schadevergoeding uit hoofde van regres aangesproken kan worden tot een bedrag van maximaal € 5.000,--;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
0 dagenkan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. drs. A.M. van Diggele, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir en D.A.C. Brockötter, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
Mr. drs. A.M. van Diggele is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van onderzoek Zwaan20 (ON2R020102) van Districtsrecherche Twente, van 31 maart 2021. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , van 1 november 2020, pagina 25, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op zondag 1 november 2020 omstreeks 15:00 uur was ik belast met een (noodhulp)surveillancedienst in Enschede. Omstreeks 15:25 uur kregen wij van het operationeel centrum de opdracht te gaan naar de [adres 2] . Aldaar was een persoon neergestoken. Tevens zag ik dat de man in een plas bloed lag en zelf ook hevig bloedde. Ik zag dat [slachtoffer] op zijn rechterzij leunde en zag een drietal wonden in de rug van [slachtoffer] . Ik zag dat het hoofd van [slachtoffer] ook onder het bloed zat en dat er een grote wond in zijn achterhoofd zat.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , van 12 november 2020, pagina’s 165, 166, 168, 170 t/m 175, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op de in beslag genomen mobiele telefoon van verdachte [medeverdachte 1] werden een aantal call-gesprekken aangetroffen. Het betreft een uitgaand gesprek van 31 oktober 2020.
V: [medeverdachte 1] . M: [medeverdachte 2] . [bijnaam] : de rechtbank begrijpt: [verdachte] .
V: Ik heb [slachtoffer] gewoon die ploertendoder laten zien.
V: Ik begon gewoon een heel verhaal over ik heb nog wel een lijstje van mensen die ik te pakken ga nemen. Hij weet niet eens dat hij ‘gebost’ gaat worden vanavond met dit ding.
M: Hij weet niet eens dat hij op de lijst staat.
V: Wie gaat die knuppel pakken?
M: Ik weet het niet, maar... Ik denk dat de knuppel voor mij een beetje onhandig is.
V: Ja?
M: Ja, maar het eerste wat ik wil doen, is die man gewoon drie, vier stoten geven, wil ik hem naar achteren duwen...
V: Ja, maar als je hem van achteren slaat met die knuppel dan zo, BAATS op zijn hoofd.
M: (ntv) ik dan gewoon naar binnen ren, ik geef zo eerst een paar stoten, dan raakt hij in shock, dan duw ik hem naar achter, valt hij op de grond, ren ik de huiskamer in, dan komen die andere twee achter mij aan met de knuppel.
V: Ja, maar jij, nee, jij komt binnenrennen, je pakt die man van achteren snap je? Kun je hem beter met dat ding op zijn hoofd rammen.
M: Hm, dat kan ook.
M: (ntv) knuppel die man een paar keer kankerhard op z’n hoofd, ren ik de huiskamer in, dan drop ik die knuppel op de bank en dan ga ik verder.
V: Ja. Maar als je mis slaat, dan kan het heel erg uit de hand lopen hè. Maar dan moet ik, dan ga ik hem gewoon prikken.
M: (ntv) best wel een groot hoofd. Als ik hem in zijn nek raak, is ook niet zo erg.
V: Nee, hij moet inderdaad gewoon een kankerharde klap hebben, gewoon in één keer.
M: Ja, maar als ik hem hard raak. Ik raak hem dan, ik mis zijn hoofd en ik ram hem in z’n nek, dan valt hij nog steeds kankerhard op de grond.
V: Ja.
V: Wie van jullie heeft de meeste kracht?
V: Ok. Ik heb het voorbereidende werk al gedaan.
M: Wat heb je allemaal gedaan dan?
V: Ik heb hem toch laten dat ik vanavond nog langskom. Dus het is ook geen verrassing, hij is ook niet op zijn hoede.
V: Hé, ik heb dat mes gewoon, om te proberen toch? Ik dacht oh, laat ik maar kijken of het door geweven stof heen gaat, alles toch? En ik… (O: begint te gniffelen) ik zet dat mes tegen mijn bank, in één keer… In één keer, ik zit er al helemaal doorheen.
M: Ik moet ook nog kijken voor een broek die ik kan (klinkt als:) wegmieteren. En ik heb de tijdstippen ook al uitgerekend ongeveer. Om 16:00 uur zijn we met z’n allen op centraal, spreken we op centraal af. Dan gaan we met z’n allen, gaan we met z’n drieën, naar Duivendrecht. Dat is ongeveer 25 minuten met de metro.
M: Dan moet je daar nog een kwartiertje wachten, en daar komt dan de trein naar Enschede.
M: Dat is ongeveer twee uur rijden.
M: En dan zijn we op Enschede centraal en dan pakken we daar de bus naar jouw huis.
M: Dan kom ik in een spijkerbroek naar jou, trek ik daar gewoon mijn joggingbroek aan, dan doe... weer een spijkerbroek aan, en dan gaan we weg.
V: Trek gewoon die joggingboek daar al aan toch, die ‘tori’ (fon.) moet gelijk gebeuren hè, als jullie aankomen, we gaan hier naartoe, ik ga ook gelijk appen van, ik kom eraan.
M: Dan kom ik gewoon in joggingbroek naar daar.
V: Juist, en nadat we de ene shit gedaan hebben, trek je ja, je gaat je wassen daar, je trekt gewoon andere kleren aan, klaar.
M: Neem ik die joggingbroek wel weer mee.
(O: Vervolgens klinkt een kiestoon, waarna iemand opneemt. De stem van een man is te horen. De man wordt door [medeverdachte 2] ‘ [bijnaam] ’ genoemd).
[bijnaam] : Gewoon rennen, vriend.
M: Juist niet rennen, broer.
V: Nee, je moet juist gewoon relaxed terug.
M: Ja, hé [bijnaam] , we gaan het zo doen, je moet een tweede paar kleren meenemen.
M: We gaan
straightnaar die man z’n osso...
V Ja, het gaat vies worden, ja.
M: We fixen het en dan gaan we naar mijn ma’s osso, gaan we douchen, andere kleren aantrekken...
V: Nee, nee, nee, nee, nee! Je moet daar douchen...
M: Oh.
V: Dat fokking bloed moet daar blijven, snap je?
M: Oh maar… (ntv) toch DNA-sporen?
V: Nee! Dat spoel je toch weg! Maar als er bloed ligt van hém, dan ligt dat gewoon in zijn eigen osso. Als ze dat bij mij vinden, dan hebben ze gelijk die link.
M: Hé [bijnaam] ... zorg dat je rond 16:00 uur op centraal bent, dan pakken we daar de metro naar Duivendrecht en daar pakken we de directe trein naar Enschede.
[bijnaam] : Is goed, man.
M: Hier mam, [verdachte] zegt zelf ook al, laat hem met die knuppel naar binnen komen.
V: Hè?
M: [verdachte] zegt zelf ook, met die knuppel, dat hij met die knuppel binnen gaat komen.
V: Ja, ja je moet gelijk gaan maaien.
[bijnaam] : Ja ... (ntv) met die knuppel dan. Ik sloop hem helemaal de kanker in.
[bijnaam] : (ntv) die de knuppel echt wil hebben.
M: Ja. Nu ga je de knuppel zeker weten meenemen. Is goed, ga jij gewoon voorop, dan knuppel je die man kankerhard op zijn hoofd en ik kom er achteraan.
[bijnaam] : Ja, is goed.
V: En weet je wat goed is aan een knuppel? Je houdt afstand.
M: Ja, daarom!
[bijnaam] : Ja.
V: Dan heeft hij niet de kans om terug te meppen, snap je?
V: Want er zit ook nog een touw aan hè, je kunt het gewoon om je pols doen.
V: Ja, mocht hij uit je handen glippen, dan laat je het ook niet vallen toch, dan blijft het gewoon hangen aan je pols.
[bijnaam] : In plaats van dat je hem gewoon slaat, kun je het ook gewoon kankerhard naar zijn hoofd slingeren.
M: Ik geef je één tip. Sla van boven naar beneden, niet van links naar rechts.
V: Ja, op de bovenkant van zijn hoofd, dat is…
V: ...zacht vlees.
M: Meeste schade en je hebt de grootste kans van raken.
V: Dat is heel hard, want dit is gewoon staal. Deze knuppel is van staal.
V: Maar het mooie is, er zit ook een zaklamp op, en als je er drie keer aan knippert, dan gaat het zo hard achter elkaar flashen, dat degene waar je het op richt, die wordt helemaal gedesoriënteerd.
[bijnaam] : En daarna mag [medeverdachte 2] hem helemaal de kanker in slaan.
3.
Het schriftelijk bescheid, te weten een Letselrapportage Forensische Geneeskundige van GGD Twente, opgemaakt door drs. A.J. Schrooyen, forensisch arts, van 3 november 2020, pagina’s 295 t/m 297, inclusief bijlage, pagina’s 299 t/m 330, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Naam: [slachtoffer] . Geboortedatum: [geboortedatum 2] . Datum letselonderzoek: 3 november 2020. Datum incident: 1 november 2020. Diagnose: uitgebreid schedel-hersenletsel, uitgebreid aangezichtsletsel, diepe steekverwondingen op de rug. Het volgende wordt door mij waargenomen tijdens het letselonderzoek: ligt op de intensive care en wordt in slaap gehouden en beademd in verband met het uitgebreide letsel. Ik neem waar dat de achterzijde van het hoofd en het aangezicht niet in proportie zijn. De achterzijde van de schedel is zeer plat en de huid is gezwollen. Hij wordt beademd en zijn vitale functies worden gemonitord. Inwendig letsel: bloeding in de long bij de milt, kleine bloeding in de hersenen met lucht. Rug: op de rug drie scherprandige onderbrekingen van de huid. Steekwond. Hoofd: de boven- en onderoogleden van beide ogen zijn gezwollen. De huid is paars/blauw gekleurd. Bloeduitstorting. Hoofd: de huid op de achterzijde van het hoofd wordt bijeen gehouden door chirurgische krammen. De krammen bevinden zich centraal en links op het hoofd. Een gele verkleuring van onderhuids vetweefsel is zichtbaar. Scheurwond.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 13 november 2020, pagina’s 562, 563, 565 t/m 568 en 570, zakelijk weergegeven, als verklaring van deze medeverdachte:
V: Wat is jouw rol hierin geweest?
A: Mijn rol is: ik ben in gevecht geweest met meneer.
V: Hoe ben jij met hem in gevecht geweest?
A: Onder andere op de vuist, dat is het grootste deel.
V: En wat is het kleinste deel?
A: Ik heb meneer ook een paar keer geslagen met de knuppel.
V: Waar heb je hem geslagen met je vuist?
A: Op zijn gezicht.
V: Waar op zijn gezicht?
A: Ik heb hem op zijn gezicht geslagen en hoofdzakelijk op zijn hoofd. Ik heb hem ook geslagen met een knuppel.
V: Waar heb jij hem geslagen met de knuppel?
A: Op de bovenkant van zijn hoofd.
V: Hoe vaak heb jij hem geslagen op zijn hoofd?
A: Ongeveer drie of vier keer.
V: Is dat goed slaan, echt met kracht?
A: Ik heb geprobeerd hard te slaan, maar hij heeft het grootste gedeelte opgevangen met zijn handen, omdat hij deze op zijn hoofd had.
V: Wat was de reden dat jullie deze meneer zo zijn gaan mishandelen?
A: De reden voor mij was dat ik te horen kreeg dat hij pedofiel zou zijn en dat mijn broertje daar mogelijk slachtoffer van zou worden. Daar was ik het niet mee eens.
V: Bedoel je dat jij jou ook bevond bij de flat aan de [locatie] , die zondag 1 november omstreeks 15:00 uur?
A: Zeker.
O: Dit uitgewerkte gesprek, proces-verbaal nummer 60, laten wij jou nog een keer zien. Nummer 60, die wordt als bijlage 2 bij dit proces-verbaal gevoegd.
V: Wat kun jij jou van dit gesprek herinneren?
A: Dat gesprek was toen ik nog thuis was. Dat is van 31 oktober.
V: Wie bedoel je met ‘ze’? Even voor de duidelijkheid.
A: Mijn moeder.
V: Wie wordt er met [bijnaam] bedoeld?
A: [bijnaam] .
V: Ja, [bijnaam] .
A: Dat is [verdachte] .
V: Wat was dan de rolverdeling?
A: Mijn moeder zou als eerste naar binnen gaan, van tevoren, want zij kent [slachtoffer] . [slachtoffer] zou haar het huis in laten. Ik was met [verdachte] beneden. Daarna zouden we naar binnen gaan en aanbellen voor een televisie die te koop stond. We zouden aanbellen en naar binnen gaan, en wanneer meneer afgeleid zou zijn, dan zouden we gaan inslaan op die man.
V: Wie zou als eerste gaan slaan?
A: [verdachte] .
V: Waar zou hij mee slaan?
A: Met een knuppel.
V: Jouw moeder is naar binnen. Jij en [verdachte] komen eraan. Wat hebben jullie voor wapens bij je?
A: Ik had alleen twee aanstekers bij me. Een rode Volmar aansteker en een grijze Bic aansteker. Die zou ik tussen mijn handen doen om mijn knokkels aan te spannen, waardoor ik beter zou kunnen slaan. [verdachte] zou de ploertendoder meenemen en daar de eerste klap mee uitdelen. Ik zou met mijn vuisten die man verder slaan.
V: Wat gebeurt er verder binnen? Vanaf het begin? Jullie bellen aan, wie doet de deur open?
A: Mijn moeder. Ze deed de deur open, wij gingen naar boven en wij lopen rustig naar binnen en we maakten een praatje met [slachtoffer] in zijn huiskamer. Daar hebben we zeker vijf minuten gestaan, rustig praten met die man over de televisie, grapjes maken om hem zich comfortabel te laten voelen. Vervolgens vroegen we aan die meneer of hij kon laten zien hoe die televisie werkte, dus dat deed hij en toen hij omgedraaid was, trok [verdachte] de knuppel en sloeg hij hem op zijn hoofd. Dus toen zette ik de aanstekers tussen mijn vingers en dat was het moment dat ik op hem begon in te slaan, waardoor hij beetje bij beetje richting de keuken werd gedreven, waar mijn moeder stond.
A: Zij kwam in de deuropening staan en toen hadden wij meneer al zo vaak geslagen dat hij duizelig werd. Hij ging door zijn knieën, waardoor hij half op de grond lag. Meneer lag ineens in een hele grote plas bloed. Dus meneer is toen naar de bank verplaatst. Meneer [slachtoffer] maakte allerlei geluiden. Ik en [verdachte] gingen naar hem toe en zeiden op dringende toon dat hij geen geluid moest maken. Ik heb de deur open getrokken en we hebben toen zo snel mogelijk de flat verlaten en wilden toen zo snel mogelijk naar het station.
O: Forensisch is er veel onderzoek gedaan in de woning, ook naar het letsel van [slachtoffer] . Wij zien dat [slachtoffer] met twee soorten knuppels is geslagen. Eén heb jij benoemd: de ploertendoder. Waarmee is [slachtoffer] nog meer geslagen?
A: Een houten knuppel.
V: Hoe kwam je daar aan?
A: Die lag in het huis van [slachtoffer] . Wij hebben maar één knuppel meegenomen.
V: Wie heeft met die houten knuppel geslagen?
A: [verdachte] .
V: Dus [verdachte] heeft met die ploertendoder én de houten knuppel geslagen?
A: Ja. Ik ben een stukje vergeten uit het verhaal. Dat is, nadat meneer op de bank ging zitten, dat wij aan het kloten waren wat we gingen doen en de buurman belde aan. Toen ik zei dat [slachtoffer] zijn mond moest houden, omdat hij geluid maakte, was hij zo duizelig en onwel, dat hij mij niet goed kon begrijpen en actie ondernemen. Ik werd daar boos over. Toen gaf ik hem één klap en toen begon meneer afhouders te geven met zijn voet.
V: Waar sloeg je hem mee?
A: Eerst met mijn hand, als een soort corrigerende tik. Toen gaf hij mij een paar afhouders. Daarna draaide ik me om en gaf hij me weer een afhouder. Ik pakte toen die metalen knuppel, die ploertendoder die naast hem op de bank lag. Dat is het moment dat ik hem drie keer sloeg met die knuppel. Ik sloeg hem twee keer daarmee op zijn hoofd en één keer op zijn hand, want hij verdedigde zichzelf.
V: Hoe hard sloeg je met die knuppel?
A: Het was wel met kracht.
V: Waar had je die extra kleding?
A: Ik had alles al aan.
V: Dus twee paar kleding over elkaar?
A: Ja. Buiten deed ik de tweede laag kleding uit. Dat is dus die zwarte broek die je kon zien op de camerabeelden en die zwarte jas.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 2 februari 2021, pagina 706, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
V: [verdachte] , tijdens de mishandeling van [slachtoffer] , welke wapens heb jij gebruikt tijdens de mishandeling van [slachtoffer] ?
A: Ik heb de knuppel gebruikt. De metalen knuppel. Het is een zaklamp, hij is zwart.
V: Hebben nog meer mensen deze knuppel gebruikt?
A: [medeverdachte 2] . Toen er paniek was, toen er iemand aan de deur was. Toen was het slachtoffer bij de bank, voor de bank. Hij hield zijn mond niet. Toen heeft [medeverdachte 2] die zwarte knuppel gepakt en sloeg [slachtoffer] op zijn hoofd.
V: Welke wapens heeft [medeverdachte 1] gebruikt?
A: Ik heb gezien dat zij die man heeft gestoken, met een mes. Het was gewoon een zilveren mes, die je in de keuken gebruikt.
Opmerking advocaat: [medeverdachte 1] praatte over iets wat je met een touwtje aan je pols vast kunt houden.
A: Dat is inderdaad de knuppel, met een zaklamp. Die [medeverdachte 2] en ik hebben gebruikt.