ECLI:NL:RBOVE:2021:2454

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
08/994582-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van een schoonmaakbedrijf voor arbeidsomstandigheden en de gevolgen van een dodelijk ongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een schoonmaakbedrijf dat verantwoordelijk werd gehouden voor de dodelijke val van een werknemer. De werknemer was op 21 februari 2019 aan het werk op een dak met niet doorvalveilige lichtkoepels, waar hij door een lichtkoepel viel en aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank oordeelde dat het schoonmaakbedrijf, als werkgever, niet voldeed aan de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het bedrijf werd veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,- en moest daarnaast schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen. De rechtbank concludeerde dat het bedrijf opzettelijk had nagelaten de nodige veiligheidsmaatregelen te treffen en de risico's van de werkzaamheden adequaat in kaart te brengen. Dit leidde tot een ernstige schending van de zorgplicht die op werkgevers rust, wat resulteerde in de fatale afloop voor de werknemer. De rechtbank benadrukte het belang van een goed veiligheidsbeleid en de noodzaak voor werkgevers om risico's te inventariseren en te mitigeren, vooral in situaties met verhoogd valgevaar. De uitspraak onderstreept de verantwoordelijkheid van werkgevers om de veiligheid van hun werknemers te waarborgen en de gevolgen van nalatigheid in dit opzicht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/994582-19 (P)
Datum vonnis: 17 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf] B.V.,
gevestigd in [adres 1]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 juni 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Buist en van hetgeen door de raadsman van verdachte T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden, en haar (gevolmachtigde) wettelijk vertegenwoordiger, de heer [naam] , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte handelingen heeft verricht of nagelaten in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar of ernstige gezondheidsschade voor één of meer werknemers van de B.V. ontstond of was te verwachten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
verdachte op of omstreeks 21 februari 2019, te Coevorden, als werkgever, in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet,
al dan niet opzettelijk
handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of de daarop rustende bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft verdachte toen daar op een dak (dakvlak 6) met meerdere niet doorvalveilige lichtkoepels van het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan [adres 2] aldaar, zijnde een arbeidsplaats, als bedoeld in artikel 1, lid 3 onder g van genoemde
door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van artikel 1 van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande uit het verrichten van
schoonmaakwerkzaamheden door het verwijderen van aanwezige papierpulp op dat
dak in de nabijheid van (een) niet doorvalveilige lichtkoepel(s), terwijl niet was/werd voldaan aan
(a) artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit
immers heeft verdachte bij het verrichten van arbeid door voornoemde [slachtoffer] ,te weten schoonmaakwerkzaamheden door die [slachtoffer] op dat dak op 5,4 meter hoogte, waarbij gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen en/of was sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, te weten de aanwezigheid van niet doorvalveilige lichtkoepels en/of was geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht en/of was het gevaar niet tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, althans, terwijl bovengenoemde voorzieningen niet of slechts ten dele konden worden aangebracht en/of terwijl het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebracht dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, waren ter voorkoming van dat gevaar niet voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht en/of werden niet doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel werden geen andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van die arbeid gaven,
nagelaten maatregelen te treffen om dat valgevaar te voorkomen;
en/of
(b) artikel 5 lid 1 en 3 Arbeidsomstandighedenwet
immers heeft verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een risico-inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke specifieke risico's schoonmaakwerkzaamheden op daken met niet doorvalveilige lichtkoepels voor werknemers van verdachte metzich meebrengen
en/of
heeft verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten tevens in een risico-inventarisatie en evaluatie een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen voor die voornoemde werknemers en/of de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers vast te leggen
en/of
heeft verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden
genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, deel uit te laten maken van een risico-inventarisatie en evaluatie;
en/of
(c) artikel 8 Arbeidsomstandighedenwet
immers heeft verdachte als werkgever nagelaten er voor te zorgen dat die [slachtoffer] en/of (een) andere werknemer(s) van verdachte doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken, aangezien verdachte geen voorlichting en onderricht heeft gegeven aan die [slachtoffer] en/of (een) andere werknemer(s) die betrekking heeft op de risico's van de werkzaamheden op daken met lichtkoepels en de te nemen maatregelen die de werknemers hiervoor kunnen of moeten nemen om dit risico te beperken dan wel zoveel als mogelijk te voorkomen.
en/ofheeft verdachte niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, aangezien door verdachte aan [slachtoffer] en/of (een) andere werknemer(s) van verdachte geen instructies zijn gegeven voor het nemen van doeltreffende maatregelen om een val door een lichtkoepel te voorkomen en/of aan [slachtoffer] en/of (een) andere werknemer(s) van verdachte geen specifieke instructies zijn gegeven hoe te handelen op daken met niet doorvalveilige lichtkoepels en/of in de [instructie] , Gezondheid en Milieu (VGM) instructie en/of de Last Minute Risk Analyse (LRMA) hierover geen instructies staan beschreven;terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] en/of van één of meer andere werknemers ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van het dossier het volgende vast. [1]
Op 21 februari 2019 was [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) werkzaam op het dak van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) aan [adres 2] te Coevorden om daar een grijze papierpulp op te ruimen. [2] Het betreffende dak (daknummer [nummer 1] ) is 5,4 meter hoog en voorzien van meerdere lichtkoepels van lichtdoorlatend plexiglas. [slachtoffer] is tijdens deze werkzaamheden door een lichtkoepel in het dak naar beneden gevallen en door twee medewerkers gevonden op de vloer van de fabriekshal. [3] Vervolgens is hij met zeer ernstige verwondingen naar het ziekenhuis gebracht. Op 5 maart 2019 is hij aan zijn verwondingen overleden. [4]
Aan verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat zij als werkgever onvoldoende maatregelen heeft getroffen om ervoor te zorgen dat [slachtoffer] veilig op het dak kon werken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe allereerst aangevoerd dat verdachte geen werkgever is in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet), omdat uit de situatie blijkt dat [bedrijf 1] bij de regieklus als feitelijke werkgever dient te worden aangemerkt.
De raadsman heeft vervolgens aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde concrete bepalingen van de Arbowet heeft overtreden. Ten aanzien van artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit) heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat sprake was van niet doorvalveilige lichtkoepels en dat de lichtkoepel geen risico vormde omdat deze niet hoefde te worden schoongemaakt. Verder was wel sprake van een voorziening om het gevaar tegen te gaan, te weten een markering in de vorm van een oranjekleurig dekzeil dat voorafgaande aan het ongeval over de koepel was gelegd en was afgezet met stenen. Andere voorzieningen, zoals aangelijnd werken, waren feitelijk niet mogelijk. Een vaste verankering op het dak om een lijn aan te bevestigen was niet op het dak aanwezig. Bovendien bestaat het risico dat de lijn blijft haken achter obstakels op het dak. Andere werkopties zijn niet aan de orde omdat het aantrekken van vuil op het dak niet via een hoogwerker, trap of steiger of een soortgelijk hulpmiddel kan worden uitgevoerd. Ten aanzien van artikel 5 van de Arbowet heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat de risico’s op werken bij lichtkoepels niet in de risico-inventarisatie en -evaluatie (hierna: RI&E) zijn beschreven, omdat het doorvalgevaar bij het werken op platte daken met lichtkoepels nooit is onderkend, ook niet in de schoonmaak- en glazenwassersbranche. Om die reden is er geen plan van aanpak met maatregelen in verband met het risico van doorvalgevaar bij het werken op platte daken met lichtkoepels in de RI&E opgenomen. Verder is het bij regiewerk ondoenlijk om steeds voor elke klus een RI&E te maken. Ten aanzien van artikel 8 van de Arbowet heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ook niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor het feit dat bij de voorlichting en instructies aan het werken bij lichtkoepels geen aandacht is besteed. Weliswaar staat vast dat voor dit specifieke werk geen instructies over risico’s zijn gegeven, maar dat kan verdachte niet worden verweten, omdat het risico nooit is onderkend.
Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – gelet op de specifieke context waaronder Wachtmeester werkzaam was ten tijde van het ongeval – het bewijs ontbreekt dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten dat levensgevaar kon optreden. Daarbij heeft de raadsman gesteld dat uit niets blijkt dat verdachte wetenschap had van een potentieel levensbedreigende situatie.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Werkgeverschap in de zin van de Arbowet
De Arbowet [5] geeft
in artikel 1, eerste lid, onder aeen definitie van werkgever die - ook ten tijde van het ongeval - als volgt luidt:
“1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°.
degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.”
Volgens
artikel 1, tweede lid, onder a, vande Arbowet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder werkgever mede verstaan, voor zover van belang,
“degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een
ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten.”
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Sinds 2016 heeft verdachte werknemers van haar ingezet om (schoonmaak- en reinigings)werkzaamheden te verrichten bij [bedrijf 1] , een kartonfabrikant. Dit gebeurde ter uitvoering van opdrachten die verdachte van [bedrijf 1] had aangenomen voor hetzij een vaste vooraf overeengekomen vergoeding ter zake van vooral meeromvattende werkzaamheden, hetzij op regiebasis in geval van ad hoc-werkzaamheden waarbij de vergoeding voor de werkzaamheden achteraf werd gecalculeerd.
Alle werkzaamheden waarvoor verdachte opdracht kreeg, werden verricht op grond van een schoonmaakcontract (het regelement Veiligheid, Milieu & Hygiëne). [6] Hierin zijn afspraken opgenomen tussen de opdrachtgever ( [bedrijf 1] ) met de opdrachtnemer (in dit geval verdachte) met betrekking tot het voldoen aan de wettelijke en andere eisen met betrekking tot veiligheid en gezondheid. Zo is onder meer vastgelegd dat de opdrachtnemer (in dit geval verdachte dus) persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking dient te stellen en erop toe dient te zien dat deze middelen worden gebruikt in overeenstemming met de hieraan gestelde eisen, en dat de opdrachtnemer, waar nodig, maatregelen dient te treffen voor een deugdelijke afscherming van gevaarlijke situaties en/of werkzaamheden. [7]
[getuige 1] , voorman specialistische reiniging bij verdachte (hierna: [getuige 1] ), is vier of vijf keer op het dak van [bedrijf 1] geweest om een opdracht op te nemen en te kijken hoe de werkzaamheden daar veilig kunnen plaatsvinden. [getuige 1] heeft daarnaast toezicht gehouden middels werkplekinspecties. [getuige 1] gaf de werknemers de instructie dat zij de werkzaamheden niet moesten uitvoeren als zij het niet veilig vonden. [8]
Voor de schoonmaakwerkzaamheden op het dak op 21 februari 2019 heeft [getuige 2] , werkvoorbereider en onderhoudsengineer bij [bedrijf 1] (hierna: [getuige 2] ), verdachte opdracht gegeven. [9] [slachtoffer] was in vaste dienst bij de afdeling specialistische reiniging van verdachte. [10] [getuige 2] is op 21 februari 2019 met [slachtoffer] meegelopen om hem op het dak de werkzaamheden te laten zien en heeft [slachtoffer] alleen verteld waar hij moest schoonmaken, maar niet hoe hij dit schoonmaakwerk moest uitvoeren, omdat hij vertrouwde op de kennis en kunde van de werknemers van verdachte die de werkzaamheden komen uitvoeren en daarvoor goed zijn opgeleid. [slachtoffer] kon zelf aangeven hoeveel tijd hij nodig had voor de klus. [11]
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat, anders dan de raadsman van verdachte heeft bepleit, niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] ter beschikking is gesteld aan [bedrijf 1] in de zin dat (nog slechts) [bedrijf 1] in het licht van de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Arbowet als werkgever in het kader van die wet te gelden zou hebben.
Werkgever is degene ten opzichte van wie een ander verplicht is arbeid te verrichten. Als een onderneming gebruik maakt van een extern bedrijf voor de uitvoering van taken, is de opdrachtnemer (feitelijke werkgever) verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden. Als de opdrachtgever een doorslaggevende invloed heeft op de arbeid van de op de arbeidsplaats werkzame personen (instructies met betrekking tot de dagelijkse activiteiten: wat, hoe, wanneer) en de verstrekking van materiaal, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, is hij aan te merken als feitelijke werkgever. Er is dan sprake van een gezagsrelatie tussen opdrachtgever en de op de arbeidsplaats werkzame personen.
De werkzaamheden van [slachtoffer] waren geen onderdeel van het reguliere bedrijfsproces van [bedrijf 1] . [slachtoffer] verrichtte juist werkzaamheden die buiten de expertise van [bedrijf 1] vielen en die om die reden waren uitbesteed aan verdachte als een ter zake kundig bedrijf om de schoonmaakwerkzaamheden aan het dak uit te voeren op de wijze zoals dat volgens verdachte goed en deugdelijk zou kunnen plaatsvinden. Weliswaar diende [bedrijf 1] voor de werkzaamheden een ‘veilig werk vergunning’ af te geven, maar dat neemt niet weg dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid ter zake van bij [bedrijf 1] te verrichten werkzaamheden, mede gezien de maatregelen en voorzieningen die verdachte op basis van haar contractuele verhouding met [bedrijf 1] daartoe meer in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van (collectieve althans persoonlijke) beschermingsmiddelen diende te treffen, bij verdachte is blijven liggen. Feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat in verband met de werkzaamheden het gezag over [slachtoffer] als uitvoerend werknemer bij [bedrijf 1] is komen te liggen, zijn niet gebleken noch aannemelijk geworden.
Verdachte dient ten aanzien van de werkzaamheden aan [adres 2] te Coevorden daarom aangemerkt te worden als werkgever in de zin van artikel 1 onder a sub 1° van de Arbowet met betrekking tot [slachtoffer] die daar werkzaam was op 21 februari 2019.
Verplichtingen van de werkgever in de zin van de Arbowet
In
artikel 3, eerste lid, van de Arbowetis een zorgplicht opgenomen die de werkgever verplicht een beleid te voeren, waarin de werkgever de arbeid zodanig organiseert dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowetbepaalt dat bij het voeren van het arbeidsomstandigheden beleid de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastlegt welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
Artikel 5, derde lid, van de Arbowetbepaalt dat een plan van aanpak deel uitmaakt van deze inventarisatie en evaluatie. In dit plan van aanpak wordt aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen en binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
In
artikel 8 van de Arbowetis de inlichtingenplicht van de werkgever jegens de werknemers omtrent arbeidsmiddelen en beveiliging opgenomen, alsmede de plicht van de werkgever om toe te zien op het naleven van de in verband daarmee te geven instructies.
In
artikel 32 van de Arbowetis bepaald dat het de werkgever verboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Vorenbedoelde plichten van de werkgever zijn in
artikel 3.16 van het Arbobesluitspecifiek uitgewerkt ten aanzien van valgevaar. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3. Hekwerken en leuningen worden als doelmatig aangemerkt indien zij tenminste tot 1 meter boven het werkvlak beveiliging bieden tegen vallen, dan wel voldoen aan het voor vloerafscheiding bepaalde bij of krachtens het Bouwbesluit 2012.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
5. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.”
Artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
De rechtbank stelt vast dat gewerkt werd op een dak, waarvan de hoogte in ieder geval hoger is dan 2,5 meter, waarop zich meerdere niet doorvalveilige lichtkoepels bevonden. Immers, in de RI&E van [bedrijf 1] uit februari 2014 van het pand aan [adres 2] te Coevorden is ten aanzien van dakvlak 6 aangegeven dat de lichtdoorlatende elementen moesten worden voorzien van een aanduiding “doorvalgevaar”. [12] Door verbalisanten is op 21 februari 2019 geconstateerd dat op de plexiglazen lichtkoepels stickers waren aangebracht met de omschrijving ‘doorvalgevaar’ met een bijbehorend pictogram. [13] [slachtoffer] moest het dak schoonmaken tot de rand van één van de lichtkoepels. [14] Bovendien bestond er door het vuil op het dak een risico op uitglijden. [15] Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van valgevaar in de zin van artikel 3.16 van het Arbobesluit.
Werkzaamheden met valgevaar mogen alleen worden uitgevoerd vanaf een veilige en ergonomisch verantwoorde steiger, stelling, bordes of werkvloer. Als dat niet mogelijk is, dan moet het meest geschikte arbeidsmiddel gekozen worden om het werk zo veilig mogelijk uit te voeren. In voormelde bepaling is uitdrukkelijk opgenomen dat collectieve beveiligingsmaatregelen voorrang verdienen boven individuele valbeveiliging.
Uit onderzoek door de inspectie SZW is gebleken dat [slachtoffer] zijn werkzaamheden op het dak verrichtte zonder dat er direct langs of rondom de niet doorvalveilige dakkoepel afscherming aanwezig was. [16] [getuige 2] heeft verklaard dat de lichtkoepels niet waren dichtgemaakt of omheind met een hek of iets dergelijks. [17] Er was dus geen sprake van een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer of van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Door de raadsman is aangevoerd dat over de koepel waar [slachtoffer] doorheen is gevallen een oranje dekzeil was aangebracht door [bedrijf 1] , omdat in deze koepel een scheur zou hebben gezeten. De rechtbank kan allereerst niet vaststellen dat dit dekzeil over de betreffende koepel was aangebracht, nu uit de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] niet blijkt dat zij kort na het ongeval een oranje dekzeil hebben opgemerkt en dit dekzeil evenmin is aangetroffen door de arbeidsinspectie. [18] Wat er ook zij van het feit dat deze maatregel niet zou zijn getroffen door verdachte, de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke maatregel onder de gegeven omstandigheden in het licht van de Arbowet en het Arbobesluit een onvoldoende mate van beveiliging ten aanzien van arbeid met valgevaar nabij een mogelijk beschadigde dakkoepel zou geven. Het dekzeil verborg dan juist de beschadigde dakkoepel, waardoor extra gevaar kon ontstaan.
Daarbij komt dat in het geval in verband met de uitvoering van werkzaamheden op grond van de Arbowet en het Arbobesluit collectieve althans persoonlijke beschermingsmaatregelen en -voorzieningen moeten worden getroffen, maar dit niet, dan wel – in het bijzonder bij ad hoc-werkzaamheden: niet tijdig – kan worden gerealiseerd, dit voor een werkgever geen geldig excuus is om de betreffende (ad hoc) werkzaamheden ondanks het ontbreken van dergelijke toereikende maatregelen of voorzieningen te laten uitvoeren en daarmee een of meer van haar werknemers aan (levens)gevaar bloot te stellen. Anders dan de raadsman stelt, waren ook maatregelen gericht op individuele valbeveiliging ter beperking van het gevaar en het risico van een val door een lichtkoepel mogelijk geweest. [getuige 2] heeft verklaard dat werknemers zich op het dak kunnen aanlijnen aan de ventilator of aan de poot van de trap. [19] Er zijn echter geen maatregelen gericht op individuele bescherming getroffen. Op de ‘veilig werk vergunning’ die voorafgaand door [bedrijf 1] is afgegeven, waren ‘werkplek beveiligen tegen valgevaar’ en ‘valbescherming/harnas’ niet aangekruist. [20] [slachtoffer] droeg tijdens zijn val geen veiligheidsharnas of -gordel of andere valbeveiliging. [21]
Artikel 5, eerste en derde lid, van de Arbowet
Veilig werken begint met een risicoanalyse van de werksituatie. In de zogenaamde RI&E dient vooraf schriftelijk vastgelegd te worden welke risico’s de arbeid voor werknemers met zich brengt. Dit is de verantwoordelijkheid van de werkgever.
Hoewel er wel een RI&E is opgesteld door VerzuimVitaal, is in deze RI&E nergens het risico van vallen door lichtkoepels geïnventariseerd. Het plan van aanpak opgenomen in deze RI&E en bestaande uit de kolommen "Te nemen maatregel", "Verantwoordelijke", Datum gereed" en "Afgerond" zijn in de hele RI&E niet ingevuld. [22]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij erg vertrouwde op maatregelen die [bedrijf 1] in de werkvergunning voorschrijft en ook vertrouwde op de kennis en kunde van de werknemer. Het ligt echter op de weg van de werkgever om vooraf een goed inzicht te verkrijgen in de risico’s die zich – mogelijk – bij de arbeid kunnen voordoen, deze in de RI&E op te nemen en een plan van aanpak inzake de te nemen maatregelen op te stellen en deze stukken, gezien het bepaalde in artikel 5, vierde lid, Arbowet aan te passen zo vaak als de opgedane ervaringen, de gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. De risico’s rond het werken bij lichtkoepels zijn in het geheel niet opgenomen in de RI&E, noch in het plan van aanpak. Evenmin is gebleken dat deze stukken op enig moment zijn aangepast, hoewel dat in ieder geval had behoren te gebeuren op het moment dat op lichtkoepels in het dak bij [bedrijf 1] waarschuwingsstickers in verband met doorvalgevaar waren aangebracht. Daarmee was immers sprake van een wijziging in de omstandigheden waaronder op de daken bij [bedrijf 1] gewerkt kon worden, op welke wijziging verdachte haar werknemers, die bij [bedrijf 1] zouden worden ingezet, dan adequaat had kunnen wijzen met daarbij de instructie om op het dak uitsluitend aangelijnd te werken. De veiligheid op een arbeidsplaats moet zijn gewaarborgd, ongeacht het handelen en de eigen verantwoordelijkheid van werknemers. Het is de plicht van de werkgever om hen van op de werkplaats aanwezige risico’s, zoals in dit geval het valgevaar, te vrijwaren.
Artikel 8 van de Arbowet
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte geen inschatting gemaakt van de risico’s van de te verrichten werkzaamheden nabij niet doorvalveilige lichtkoepels en heeft zij evenmin maatregelen genomen om deze risico’s te voorkomen of beperken.
[slachtoffer] is hierover dan ook niet doeltreffend ingelicht. Evenmin is toegezien op het naleven van instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperkingen van de risico’s van het werken nabij niet doorvalveilige lichtkoepels. [getuige 1] zag, als coördinator veiligheid en milieu, toe op het veilig werken en heeft verklaard dat de medewerkers een algemene veiligheidsinstructie ontvangen in de vorm van een Veiligheid, Gezondheid en Milieu (VGM) instructie en het behalen van een VCA-certificaat. [23] In de [instructie] , Gezondheid en Milieu (VGM) instructie en de Last Minute Risk Analyse (LMRA) staan geen instructies beschreven over het nemen van doeltreffende maatregelen om een val door een lichtkoepel te voorkomen en hoe te handelen op daken met niet doorvalveilige lichtkoepels. [24] De medewerkers zijn niet op de hoogte gebracht van specifieke veiligheidsrisico’s voor de werkzaamheden bij [bedrijf 1] of voor werkzaamheden nabij lichtkoepels waar doorheen gevallen kan worden. [25] Daarbij klemt dat, zoals hiervoor is overwogen, niet is gebleken dat verdachte de RI&E en het plan van aanpak heeft aangepast toen en in ieder geval op het moment dat op de lichtkoepels in het dak van de bedrijfspanden van [bedrijf 1] waarschuwingsstickers tegen valgevaar waren aangebracht. Daarmee heeft zij zichzelf in een positie geplaatst waar zij haar werknemers niet (meer) doeltreffend kon voorlichten over de gevaren die waren verbonden aan werkzaamheden op het dak bij [bedrijf 1] .
Wetenschap bij verdachte
Namens verdachte is aangevoerd dat de risico-inventarisatie en -analyse en de voorlichting over deze specifieke risico’s ontbreekt, omdat het gevaar van het werken nabij niet doorvalveilige lichtkoepels niet is onderkend. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het ontbreken van een omschrijving van de risico’s op werken bij lichtkoepels in de RI&E en het ontbreken van de vereiste voorlichting.
[getuige 1] was binnen het bedrijf verantwoordelijk voor het inventariseren van de arbeidsomstandigheden en veiligheidsrisico’s op de werkplek en heeft als opzichter werkplekinspecties verricht op het dak van [bedrijf 1] . [26] [getuige 1] moet daarbij de lichtkoepels met een duidelijke signalering van doorvalgevaar hebben gezien, wat aanleiding had moeten zijn om de RI&E en het plan van aanpak te actualiseren. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] in zijn beleving voor zijn werkzaamheden niet dicht bij de lichtkoepel hoefde te komen en dat hij de looproute moest volgen. [27] Hieruit leidt de rechtbank af dat hij zich bewust was van het gevaar van het werken nabij de lichtkoepels. Bovendien waren de risico’s bij de werknemers bekend en zij waarschuwden elkaar hiervoor onderling. [28] Gelet op het voorgaande moet [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank de aanwezigheid van het gevaar van werken nabij de lichtkoepels redelijkerwijs hebben onderkend, omdat dit gevaar in dit geval – los van de vraag of de koepel waar [slachtoffer] doorheen is gevallen al dan niet beschadigd en/of afgedekt was – evident aanwezig was. Dat hiervan geen melding is gemaakt in de branche RI&E doet daar niet aan af. Doordat de hoogte tussen het dak en de onderliggende vloer 5,4 meter was, leverde dat valgevaar tevens levensgevaar op.
Opzet en toerekening aan verdachte (een rechtspersoon)
Blijkens het voorgaande heeft verdachte op een aantal punten niet voldaan aan haar zorgplicht die volgt uit de in de tenlastelegging genoemde regelgeving. Verdachte heeft nagelaten om – kort gezegd – de risico’s ten aanzien van het werken nabij de lichtkoepels op het dak in de schriftelijke RI&E te inventariseren, de ingevolge artikel 3.16 van het Arbo-besluit voorgeschreven voorzorgsmaatregelen te nemen en [slachtoffer] daarover doelmatig in te lichten en hierop toe te zien, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar ontstond en ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten was. De vraag is of zij dit met opzet heeft gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat het opzet niet gericht hoeft te zijn op het niet naleven van een wettelijke verplichting. Het opzet hoeft alleen gericht te zijn geweest op de gedraging, in dit geval een nalaten. Verdachte, een relatief groot bedrijf met meerdere vestigingen en 1.000 werknemers, werkzaam in een branche waar regelmatig op hoogtes wordt gewerkt, wordt bekend geacht met de op haar rustende verplichting tot het naleven van de op haar rustende zorgplichten uit hoofde van de Arbowet en het Arbobesluit.
In deze zaak ligt in het nalaten van verdachte de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven, het opzet op de gedraging besloten en wist verdachte of moest verdachte redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het levensgevaar voor werknemers heeft zich verwezenlijkt door de val van [slachtoffer] door de lichtkoepel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de voorwaarden voor toerekening van verdachte is voldaan. De rechtspersoon is als geadresseerde van de norm aan te merken en gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend. [29] De toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijk gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] was werkzaam ten behoeve van verdachte en die werkzaamheden zijn verdachte tevens dienstig geweest. Verdachte heeft het handelen van [slachtoffer] (schoonmaken op een plat dak met doorvalgevaar zonder collectieve althans individuele beschermingsmiddelen) aanvaard door onvoldoende maatregelen te treffen en onvoldoende in haar zorgplichten te voorzien, terwijl het in haar macht lag om dit wel te doen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde in de opzettelijke variant bewezen hetgeen aan verdachte kan worden toegerekend.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 21 februari 2019, te Coevorden, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk handelingen heeft nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop rustende bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit,
immers heeft verdachte toen daar op een dak (dakvlak 6) met meerdere niet doorvalveilige lichtkoepels van het bedrijf [bedrijf 1] B.V., gevestigd aan [adres 2] aldaar, zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, lid 3 onder g van genoemde wet,
door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van artikel 1 van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande uit het verrichten van
schoonmaakwerkzaamheden door het verwijderen van aanwezige papierpulp op dat
dak in de nabijheid van niet doorvalveilige lichtkoepels, terwijl niet was/werd voldaan aan
(a) artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit
immers heeft verdachte bij het verrichten van arbeid door voornoemde [slachtoffer] ,te weten schoonmaakwerkzaamheden door die [slachtoffer] op dat dak op 5,4 meter hoogte, waarbij gevaar bestond om 2,5 meter of meer te vallen en sprake was van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, te weten de aanwezigheid van niet doorvalveilige lichtkoepels en geen veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer was aangebracht en het gevaar niet was tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen, althans, terwijl bovengenoemde voorzieningen niet of slechts ten dele konden worden aangebracht en/of terwijl het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebracht dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, waren ter voorkoming van dat gevaar niet voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht en werden niet doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel werden geen andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van die arbeid gaven, nagelaten maatregelen te treffen om dat valgevaar te voorkomen;
en
(b) artikel 5 lid 1 en 3 Arbeidsomstandighedenwet
immers heeft verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting schriftelijk in een risico-inventarisatie en evaluatie vast te leggen welke specifieke risico's schoonmaakwerkzaamheden op daken met niet doorvalveilige lichtkoepels voor werknemers van verdachte met zich brengen en heeft verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten tevens in een risico-inventarisatie en evaluatie een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen voor die voornoemde werknemers en/of de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers vast te leggen en heeft verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, deel uit te laten maken van een risico-inventarisatie en evaluatie;
en
(c) artikel 8 Arbeidsomstandighedenwet
immers heeft verdachte als werkgever nagelaten er voor te zorgen dat die [slachtoffer] doeltreffend werd ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken, aangezien verdachte geen voorlichting en onderricht heeft gegeven aan die [slachtoffer] die betrekking heeft op de risico's van de werkzaamheden op daken met lichtkoepels en de te nemen maatregelen die de werknemers hiervoor kunnen of moeten nemen om dit risico te beperken dan wel zoveel als mogelijk te voorkomen,
en heeft verdachte niet toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, aangezien door verdachte aan [slachtoffer] geen instructies zijn gegeven voor het nemen van doeltreffende maatregelen om een val door een lichtkoepel te voorkomen en
zijn aan [slachtoffer] geen specifieke instructies gegeven hoe te handelen op daken met niet doorvalveilige lichtkoepels en in de [instructie] , Gezondheid en Milieu (VGM) instructie en de Last Minute Risk Analyse (LMRA) hierover geen instructies staan beschreven;terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging voorkomen, zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 32 van de Arbowet en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete ten bedrage van € 100.000,--, waarvan € 30.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en het maatschappelijk functioneren van verdachte en haar draagkracht zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft de Arbowet overtreden en heeft zich niet gehouden aan de in het Arbobesluit opgenomen bepalingen omtrent de veiligheid van haar werknemers. Verdachte heeft de op haar rustende zorgplicht verzaakt. Daardoor is een werknemer van verdachte bij de uitvoering van zijn werkzaamheden ernstig gewond geraakt en aan zijn verwondingen overleden. Dit heeft veel leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Niet alleen het slachtoffer, maar ook andere werknemers van verdachte werkten met regelmaat op de locatie van het ongeval rondom lichtkoepels en zijn daarmee in gevaar gebracht. De Arbowet en bijbehorende regelgeving beogen dit soort ongevallen op de werkvloer te voorkomen. Daartoe worden werkgevers verplicht een adequaat veiligheidsbeleid te voeren en concrete maatregelen te nemen. Het veiligheidsbeleid van verdachte is tekortgeschoten. Het kenbare risico van gevaar voor haar werknemers is niet voldoende onderkend. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de verdachte, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 juni 2021, in het verleden niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit. Ook is op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk dat de verdachte in het algemeen de vereiste aandacht besteedt aan aspecten van veiligheid op de werkplek. Verder weegt de rechtbank ten positieve mee dat verdachte blijkens het onderzoek op de terechtzitting er zorg voor heeft gedragen dat de risico’s van het werken nabij lichtkoepels landelijk in de branche onder de aandacht is gebracht. Onder deze omstandigheden komt de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, waarbij de rechtbank geen aanleiding ziet voor een voorwaardelijk deel.
Al het voorgaande in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 50.000,-- passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde 1]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 740,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, vanwege het volgen van twee behandelingen in de basis GGZ die niet door de zorgverzekering zijn vergoed.
[benadeelde 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een nader te bepalen bedrag van in totaal minimaal € 100.000,-- voor alle naasten van het slachtoffer
gezamenlijk vanwege affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat verder geen vorderingen benadeelde partij zijn ingediend en [benadeelde 2] niet uitdrukkelijk is gemachtigd om namens andere familieleden een vordering in te dienen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering, omdat verdachte geheel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij , omdat zij kosten heeft gemaakt aan medische verzorging. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd, niet betwist en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 740,52, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, te weten 12 september 2020.
[benadeelde 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij . De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
Op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek is verdachte verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan degene die ten tijde van de gebeurtenis ouder van de overledene is. Vergoeding van affectieschade is een vorm van smartengeld voor naasten: het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, maar in leed dat men ondervindt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Hierbij moet zoveel mogelijk vermeden worden dat de vaststelling van de vergoeding van affectieschade leidt tot langdurige en pijnlijke discussies over de intensiteit van het leed. Weliswaar laat het leed waar het hier om gaat zich niet met geld herstellen, maar dat doet er niet aan af dat de omvang van de vergoeding de aard van het geleden nadeel op enige wijze mag reflecteren. De wet bevat dan ook categorieën rechthebbenden waarbij rekening wordt gehouden met de meest van belang zijnde individuele omstandigheden, maar welke ook zodanig gedefinieerd zijn dat er geen discussie mogelijk is over de vraag binnen welke categorie iemand valt en op welk bedrag hij dan recht heeft.
In het Besluit vergoeding affectieschade is dit bedrag voor een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind vastgesteld op € 17.500,-- als iemand is overleden door een misdrijf. Door de verzekering is aan de benadeelde partij € 15.000,-- toegekend. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het meerdere acht de rechtbank de vordering, gelet op het voorgaande, ongegrond. De rechtbank zal de vordering voor dat deel afwijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 23 en 51 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 32, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 50.000,-- (zegge: vijftigduizend euro);
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]: van een bedrag van
€ 740,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 740,52,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 september 2019 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]: van een bedrag van
€ 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 ten behoeve van de benadeelde;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- wijst af de vordering voor zover deze het toegewezen bedrag te boven gaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van den Ham-Pool, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2021.
Buiten staat
Mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Inspectie SZW, afdeling Arbeidsomstandigheden, met nummer 1903141. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 maart 2019 (G-03-01), dossierpagina 64;
3.Het proces-verbaal vorderen en verkrijgen inzage in bescheiden en gegevens van 8 mei 2019, dossierpagina 103;
4.Een geschrift, te weten een schouwverslag van GGD IJsselland van 5 maart 2019 (DOC-017), dossierpagina 267-268.
5.Wanneer in dit vonnis bepalingen uit de Arbowet en het Arbobesluit worden aangehaald of daarnaar wordt verwezen, wordt uitgegaan van de tekst van die bepalingen die op 21 februari 2019 gold.
6.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
7.Reglement Veiligheid, Milieu & Hygiëne bestemd voor opdrachtnemers van [bedrijf 1] B.V. (DOC-06) van 1 september 2016, dossierpagina’s 189, 191-192, 194-195.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 19 maart 2019 (G-06-01), dossierpagina’s 82-84, 86.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 maart 2019 (G-03-01), dossierpagina 64.
10.Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst tussen [verdacht bedrijf] B.V. en dhr. [slachtoffer] (DOC-16-01) van 11 oktober 2018, dossierpagina 262-263;
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 5 april 2019 (G-03-02), dossierpagina 69.
12.Een geschrift, te weten een Risico-inventarisatie & -evaluatie – object [bedrijf 2] te Coevorden (DOC-01-01), pagina’s 1 en 22, bijlage bij het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2021 (AMB-08-01).
13.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende waarnemingen van de locatie van het ongeval op 21 februari 2019 (AMB-01-01), met bijlage, dossierpagina’s 93, 205, 208;
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 5 april 2019 (G-03-02), dossierpagina 69.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 maart 2019 (G-03-01), dossierpagina 64;
16.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende waarnemingen van de locatie van het ongeval op 21 februari 2019 (AMB-01-01), dossierpagina 93.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 maart 2019 (G-03-01), dossierpagina 65.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 14 maart 2019 (G-01-01), dossierpagina 57-59;
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 14 maart 2019 (G-03-01), dossierpagina 65-66.
20.Een geschrift, te weten een veiligwerkvergunning nummer [nummer 2] (DOC-01), dossierpagina 107.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 14 maart 2019 (G-02-01), dossierpagina 61.
22.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte;
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 19 maart 2019 (G-06-01), dossierpagina’s 82, 87.
24.Het proces-verbaal zaaksdossier I, dossierpagina’s 30, 35.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 19 maart 2019 (G-06-01), dossierpagina’s 84, 86.
26.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 juni 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
27.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 19 maart 2019 (G-06-01), dossierpagina 86.
28.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] van 15 maart 2019 (G-04-01), dossierpagina 75
29.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.