4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Werkgeverschap in de zin van de Arbowet
De Arbowetgeeft
in artikel 1, eerste lid, onder aeen definitie van werkgever die - ook ten tijde van het ongeval - als volgt luidt:
“1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°.
degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.”
Volgens
artikel 1, tweede lid, onder a, vande Arbowet wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder werkgever mede verstaan, voor zover van belang,
“degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een
ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten.”
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Sinds 2016 heeft verdachte werknemers van haar ingezet om (schoonmaak- en reinigings)werkzaamheden te verrichten bij [bedrijf 1] , een kartonfabrikant. Dit gebeurde ter uitvoering van opdrachten die verdachte van [bedrijf 1] had aangenomen voor hetzij een vaste vooraf overeengekomen vergoeding ter zake van vooral meeromvattende werkzaamheden, hetzij op regiebasis in geval van ad hoc-werkzaamheden waarbij de vergoeding voor de werkzaamheden achteraf werd gecalculeerd.
Alle werkzaamheden waarvoor verdachte opdracht kreeg, werden verricht op grond van een schoonmaakcontract (het regelement Veiligheid, Milieu & Hygiëne).Hierin zijn afspraken opgenomen tussen de opdrachtgever ( [bedrijf 1] ) met de opdrachtnemer (in dit geval verdachte) met betrekking tot het voldoen aan de wettelijke en andere eisen met betrekking tot veiligheid en gezondheid. Zo is onder meer vastgelegd dat de opdrachtnemer (in dit geval verdachte dus) persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking dient te stellen en erop toe dient te zien dat deze middelen worden gebruikt in overeenstemming met de hieraan gestelde eisen, en dat de opdrachtnemer, waar nodig, maatregelen dient te treffen voor een deugdelijke afscherming van gevaarlijke situaties en/of werkzaamheden.
[getuige 1] , voorman specialistische reiniging bij verdachte (hierna: [getuige 1] ), is vier of vijf keer op het dak van [bedrijf 1] geweest om een opdracht op te nemen en te kijken hoe de werkzaamheden daar veilig kunnen plaatsvinden. [getuige 1] heeft daarnaast toezicht gehouden middels werkplekinspecties. [getuige 1] gaf de werknemers de instructie dat zij de werkzaamheden niet moesten uitvoeren als zij het niet veilig vonden.
Voor de schoonmaakwerkzaamheden op het dak op 21 februari 2019 heeft [getuige 2] , werkvoorbereider en onderhoudsengineer bij [bedrijf 1] (hierna: [getuige 2] ), verdachte opdracht gegeven.[slachtoffer] was in vaste dienst bij de afdeling specialistische reiniging van verdachte.[getuige 2] is op 21 februari 2019 met [slachtoffer] meegelopen om hem op het dak de werkzaamheden te laten zien en heeft [slachtoffer] alleen verteld waar hij moest schoonmaken, maar niet hoe hij dit schoonmaakwerk moest uitvoeren, omdat hij vertrouwde op de kennis en kunde van de werknemers van verdachte die de werkzaamheden komen uitvoeren en daarvoor goed zijn opgeleid. [slachtoffer] kon zelf aangeven hoeveel tijd hij nodig had voor de klus.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat, anders dan de raadsman van verdachte heeft bepleit, niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] ter beschikking is gesteld aan [bedrijf 1] in de zin dat (nog slechts) [bedrijf 1] in het licht van de hiervoor aangehaalde bepalingen van de Arbowet als werkgever in het kader van die wet te gelden zou hebben.
Werkgever is degene ten opzichte van wie een ander verplicht is arbeid te verrichten. Als een onderneming gebruik maakt van een extern bedrijf voor de uitvoering van taken, is de opdrachtnemer (feitelijke werkgever) verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden. Als de opdrachtgever een doorslaggevende invloed heeft op de arbeid van de op de arbeidsplaats werkzame personen (instructies met betrekking tot de dagelijkse activiteiten: wat, hoe, wanneer) en de verstrekking van materiaal, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, is hij aan te merken als feitelijke werkgever. Er is dan sprake van een gezagsrelatie tussen opdrachtgever en de op de arbeidsplaats werkzame personen.
De werkzaamheden van [slachtoffer] waren geen onderdeel van het reguliere bedrijfsproces van [bedrijf 1] . [slachtoffer] verrichtte juist werkzaamheden die buiten de expertise van [bedrijf 1] vielen en die om die reden waren uitbesteed aan verdachte als een ter zake kundig bedrijf om de schoonmaakwerkzaamheden aan het dak uit te voeren op de wijze zoals dat volgens verdachte goed en deugdelijk zou kunnen plaatsvinden. Weliswaar diende [bedrijf 1] voor de werkzaamheden een ‘veilig werk vergunning’ af te geven, maar dat neemt niet weg dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid ter zake van bij [bedrijf 1] te verrichten werkzaamheden, mede gezien de maatregelen en voorzieningen die verdachte op basis van haar contractuele verhouding met [bedrijf 1] daartoe meer in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van (collectieve althans persoonlijke) beschermingsmiddelen diende te treffen, bij verdachte is blijven liggen. Feiten en omstandigheden die de conclusie kunnen dragen dat in verband met de werkzaamheden het gezag over [slachtoffer] als uitvoerend werknemer bij [bedrijf 1] is komen te liggen, zijn niet gebleken noch aannemelijk geworden.
Verdachte dient ten aanzien van de werkzaamheden aan [adres 2] te Coevorden daarom aangemerkt te worden als werkgever in de zin van artikel 1 onder a sub 1° van de Arbowet met betrekking tot [slachtoffer] die daar werkzaam was op 21 februari 2019.
Verplichtingen van de werkgever in de zin van de Arbowet
In
artikel 3, eerste lid, van de Arbowetis een zorgplicht opgenomen die de werkgever verplicht een beleid te voeren, waarin de werkgever de arbeid zodanig organiseert dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.
Artikel 5, eerste lid, van de Arbowetbepaalt dat bij het voeren van het arbeidsomstandigheden beleid de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vastlegt welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt.
Artikel 5, derde lid, van de Arbowetbepaalt dat een plan van aanpak deel uitmaakt van deze inventarisatie en evaluatie. In dit plan van aanpak wordt aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen en binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.
In
artikel 8 van de Arbowetis de inlichtingenplicht van de werkgever jegens de werknemers omtrent arbeidsmiddelen en beveiliging opgenomen, alsmede de plicht van de werkgever om toe te zien op het naleven van de in verband daarmee te geven instructies.
In
artikel 32 van de Arbowetis bepaald dat het de werkgever verboden is handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Vorenbedoelde plichten van de werkgever zijn in
artikel 3.16 van het Arbobesluitspecifiek uitgewerkt ten aanzien van valgevaar. Dit artikel luidt als volgt:
“1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3. Hekwerken en leuningen worden als doelmatig aangemerkt indien zij tenminste tot 1 meter boven het werkvlak beveiliging bieden tegen vallen, dan wel voldoen aan het voor vloerafscheiding bepaalde bij of krachtens het Bouwbesluit 2012.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
5. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.”
Artikel 3.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
De rechtbank stelt vast dat gewerkt werd op een dak, waarvan de hoogte in ieder geval hoger is dan 2,5 meter, waarop zich meerdere niet doorvalveilige lichtkoepels bevonden. Immers, in de RI&E van [bedrijf 1] uit februari 2014 van het pand aan [adres 2] te Coevorden is ten aanzien van dakvlak 6 aangegeven dat de lichtdoorlatende elementen moesten worden voorzien van een aanduiding “doorvalgevaar”.Door verbalisanten is op 21 februari 2019 geconstateerd dat op de plexiglazen lichtkoepels stickers waren aangebracht met de omschrijving ‘doorvalgevaar’ met een bijbehorend pictogram.[slachtoffer] moest het dak schoonmaken tot de rand van één van de lichtkoepels.Bovendien bestond er door het vuil op het dak een risico op uitglijden.Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank sprake van valgevaar in de zin van artikel 3.16 van het Arbobesluit.
Werkzaamheden met valgevaar mogen alleen worden uitgevoerd vanaf een veilige en ergonomisch verantwoorde steiger, stelling, bordes of werkvloer. Als dat niet mogelijk is, dan moet het meest geschikte arbeidsmiddel gekozen worden om het werk zo veilig mogelijk uit te voeren. In voormelde bepaling is uitdrukkelijk opgenomen dat collectieve beveiligingsmaatregelen voorrang verdienen boven individuele valbeveiliging.
Uit onderzoek door de inspectie SZW is gebleken dat [slachtoffer] zijn werkzaamheden op het dak verrichtte zonder dat er direct langs of rondom de niet doorvalveilige dakkoepel afscherming aanwezig was.[getuige 2] heeft verklaard dat de lichtkoepels niet waren dichtgemaakt of omheind met een hek of iets dergelijks.Er was dus geen sprake van een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer of van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
Door de raadsman is aangevoerd dat over de koepel waar [slachtoffer] doorheen is gevallen een oranje dekzeil was aangebracht door [bedrijf 1] , omdat in deze koepel een scheur zou hebben gezeten. De rechtbank kan allereerst niet vaststellen dat dit dekzeil over de betreffende koepel was aangebracht, nu uit de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] niet blijkt dat zij kort na het ongeval een oranje dekzeil hebben opgemerkt en dit dekzeil evenmin is aangetroffen door de arbeidsinspectie.Wat er ook zij van het feit dat deze maatregel niet zou zijn getroffen door verdachte, de rechtbank is van oordeel dat een dergelijke maatregel onder de gegeven omstandigheden in het licht van de Arbowet en het Arbobesluit een onvoldoende mate van beveiliging ten aanzien van arbeid met valgevaar nabij een mogelijk beschadigde dakkoepel zou geven. Het dekzeil verborg dan juist de beschadigde dakkoepel, waardoor extra gevaar kon ontstaan.
Daarbij komt dat in het geval in verband met de uitvoering van werkzaamheden op grond van de Arbowet en het Arbobesluit collectieve althans persoonlijke beschermingsmaatregelen en -voorzieningen moeten worden getroffen, maar dit niet, dan wel – in het bijzonder bij ad hoc-werkzaamheden: niet tijdig – kan worden gerealiseerd, dit voor een werkgever geen geldig excuus is om de betreffende (ad hoc) werkzaamheden ondanks het ontbreken van dergelijke toereikende maatregelen of voorzieningen te laten uitvoeren en daarmee een of meer van haar werknemers aan (levens)gevaar bloot te stellen. Anders dan de raadsman stelt, waren ook maatregelen gericht op individuele valbeveiliging ter beperking van het gevaar en het risico van een val door een lichtkoepel mogelijk geweest. [getuige 2] heeft verklaard dat werknemers zich op het dak kunnen aanlijnen aan de ventilator of aan de poot van de trap.Er zijn echter geen maatregelen gericht op individuele bescherming getroffen. Op de ‘veilig werk vergunning’ die voorafgaand door [bedrijf 1] is afgegeven, waren ‘werkplek beveiligen tegen valgevaar’ en ‘valbescherming/harnas’ niet aangekruist.[slachtoffer] droeg tijdens zijn val geen veiligheidsharnas of -gordel of andere valbeveiliging.
Artikel 5, eerste en derde lid, van de Arbowet
Veilig werken begint met een risicoanalyse van de werksituatie. In de zogenaamde RI&E dient vooraf schriftelijk vastgelegd te worden welke risico’s de arbeid voor werknemers met zich brengt. Dit is de verantwoordelijkheid van de werkgever.
Hoewel er wel een RI&E is opgesteld door VerzuimVitaal, is in deze RI&E nergens het risico van vallen door lichtkoepels geïnventariseerd. Het plan van aanpak opgenomen in deze RI&E en bestaande uit de kolommen "Te nemen maatregel", "Verantwoordelijke", Datum gereed" en "Afgerond" zijn in de hele RI&E niet ingevuld.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij erg vertrouwde op maatregelen die [bedrijf 1] in de werkvergunning voorschrijft en ook vertrouwde op de kennis en kunde van de werknemer. Het ligt echter op de weg van de werkgever om vooraf een goed inzicht te verkrijgen in de risico’s die zich – mogelijk – bij de arbeid kunnen voordoen, deze in de RI&E op te nemen en een plan van aanpak inzake de te nemen maatregelen op te stellen en deze stukken, gezien het bepaalde in artikel 5, vierde lid, Arbowet aan te passen zo vaak als de opgedane ervaringen, de gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven. De risico’s rond het werken bij lichtkoepels zijn in het geheel niet opgenomen in de RI&E, noch in het plan van aanpak. Evenmin is gebleken dat deze stukken op enig moment zijn aangepast, hoewel dat in ieder geval had behoren te gebeuren op het moment dat op lichtkoepels in het dak bij [bedrijf 1] waarschuwingsstickers in verband met doorvalgevaar waren aangebracht. Daarmee was immers sprake van een wijziging in de omstandigheden waaronder op de daken bij [bedrijf 1] gewerkt kon worden, op welke wijziging verdachte haar werknemers, die bij [bedrijf 1] zouden worden ingezet, dan adequaat had kunnen wijzen met daarbij de instructie om op het dak uitsluitend aangelijnd te werken. De veiligheid op een arbeidsplaats moet zijn gewaarborgd, ongeacht het handelen en de eigen verantwoordelijkheid van werknemers. Het is de plicht van de werkgever om hen van op de werkplaats aanwezige risico’s, zoals in dit geval het valgevaar, te vrijwaren.
Artikel 8 van de Arbowet
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft verdachte geen inschatting gemaakt van de risico’s van de te verrichten werkzaamheden nabij niet doorvalveilige lichtkoepels en heeft zij evenmin maatregelen genomen om deze risico’s te voorkomen of beperken.
[slachtoffer] is hierover dan ook niet doeltreffend ingelicht. Evenmin is toegezien op het naleven van instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperkingen van de risico’s van het werken nabij niet doorvalveilige lichtkoepels. [getuige 1] zag, als coördinator veiligheid en milieu, toe op het veilig werken en heeft verklaard dat de medewerkers een algemene veiligheidsinstructie ontvangen in de vorm van een Veiligheid, Gezondheid en Milieu (VGM) instructie en het behalen van een VCA-certificaat.In de [instructie] , Gezondheid en Milieu (VGM) instructie en de Last Minute Risk Analyse (LMRA) staan geen instructies beschreven over het nemen van doeltreffende maatregelen om een val door een lichtkoepel te voorkomen en hoe te handelen op daken met niet doorvalveilige lichtkoepels.De medewerkers zijn niet op de hoogte gebracht van specifieke veiligheidsrisico’s voor de werkzaamheden bij [bedrijf 1] of voor werkzaamheden nabij lichtkoepels waar doorheen gevallen kan worden.Daarbij klemt dat, zoals hiervoor is overwogen, niet is gebleken dat verdachte de RI&E en het plan van aanpak heeft aangepast toen en in ieder geval op het moment dat op de lichtkoepels in het dak van de bedrijfspanden van [bedrijf 1] waarschuwingsstickers tegen valgevaar waren aangebracht. Daarmee heeft zij zichzelf in een positie geplaatst waar zij haar werknemers niet (meer) doeltreffend kon voorlichten over de gevaren die waren verbonden aan werkzaamheden op het dak bij [bedrijf 1] .
Wetenschap bij verdachte
Namens verdachte is aangevoerd dat de risico-inventarisatie en -analyse en de voorlichting over deze specifieke risico’s ontbreekt, omdat het gevaar van het werken nabij niet doorvalveilige lichtkoepels niet is onderkend. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het ontbreken van een omschrijving van de risico’s op werken bij lichtkoepels in de RI&E en het ontbreken van de vereiste voorlichting.
[getuige 1] was binnen het bedrijf verantwoordelijk voor het inventariseren van de arbeidsomstandigheden en veiligheidsrisico’s op de werkplek en heeft als opzichter werkplekinspecties verricht op het dak van [bedrijf 1] .[getuige 1] moet daarbij de lichtkoepels met een duidelijke signalering van doorvalgevaar hebben gezien, wat aanleiding had moeten zijn om de RI&E en het plan van aanpak te actualiseren. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat [slachtoffer] in zijn beleving voor zijn werkzaamheden niet dicht bij de lichtkoepel hoefde te komen en dat hij de looproute moest volgen.Hieruit leidt de rechtbank af dat hij zich bewust was van het gevaar van het werken nabij de lichtkoepels. Bovendien waren de risico’s bij de werknemers bekend en zij waarschuwden elkaar hiervoor onderling.Gelet op het voorgaande moet [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank de aanwezigheid van het gevaar van werken nabij de lichtkoepels redelijkerwijs hebben onderkend, omdat dit gevaar in dit geval – los van de vraag of de koepel waar [slachtoffer] doorheen is gevallen al dan niet beschadigd en/of afgedekt was – evident aanwezig was. Dat hiervan geen melding is gemaakt in de branche RI&E doet daar niet aan af. Doordat de hoogte tussen het dak en de onderliggende vloer 5,4 meter was, leverde dat valgevaar tevens levensgevaar op.
Opzet en toerekening aan verdachte (een rechtspersoon)
Blijkens het voorgaande heeft verdachte op een aantal punten niet voldaan aan haar zorgplicht die volgt uit de in de tenlastelegging genoemde regelgeving. Verdachte heeft nagelaten om – kort gezegd – de risico’s ten aanzien van het werken nabij de lichtkoepels op het dak in de schriftelijke RI&E te inventariseren, de ingevolge artikel 3.16 van het Arbo-besluit voorgeschreven voorzorgsmaatregelen te nemen en [slachtoffer] daarover doelmatig in te lichten en hierop toe te zien, terwijl zij redelijkerwijs moest weten dat daardoor levensgevaar ontstond en ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers te verwachten was. De vraag is of zij dit met opzet heeft gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat het opzet niet gericht hoeft te zijn op het niet naleven van een wettelijke verplichting. Het opzet hoeft alleen gericht te zijn geweest op de gedraging, in dit geval een nalaten. Verdachte, een relatief groot bedrijf met meerdere vestigingen en 1.000 werknemers, werkzaam in een branche waar regelmatig op hoogtes wordt gewerkt, wordt bekend geacht met de op haar rustende verplichting tot het naleven van de op haar rustende zorgplichten uit hoofde van de Arbowet en het Arbobesluit.
In deze zaak ligt in het nalaten van verdachte de benodigde maatregelen te treffen en zodoende de op haar rustende zorgplicht na te leven, het opzet op de gedraging besloten en wist verdachte of moest verdachte redelijkerwijs weten dat als gevolg van dat nalaten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het levensgevaar voor werknemers heeft zich verwezenlijkt door de val van [slachtoffer] door de lichtkoepel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat aan de voorwaarden voor toerekening van verdachte is voldaan. De rechtspersoon is als geadresseerde van de norm aan te merken en gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan geconcludeerd worden dat de verboden gedragingen redelijkerwijs aan verdachte kunnen worden toegerekend.De toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijk gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon.
De rechtbank overweegt dat de gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] was werkzaam ten behoeve van verdachte en die werkzaamheden zijn verdachte tevens dienstig geweest. Verdachte heeft het handelen van [slachtoffer] (schoonmaken op een plat dak met doorvalgevaar zonder collectieve althans individuele beschermingsmiddelen) aanvaard door onvoldoende maatregelen te treffen en onvoldoende in haar zorgplichten te voorzien, terwijl het in haar macht lag om dit wel te doen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde in de opzettelijke variant bewezen hetgeen aan verdachte kan worden toegerekend.