ECLI:NL:RBOVE:2021:2385

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
08.245839.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit met tbs-maatregel na geweldsincident tussen vrienden

Op 14 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte had op 28 september 2020 in Zwolle zijn vriend ernstig mishandeld door hem met een vuurwapen en met zijn vuisten te slaan, wat leidde tot zware verwondingen bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met opzet handelde en dat er sprake was van een poging tot doodslag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden en tbs met dwangverpleging geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar voor de samenleving vormde, gezien zijn gewelddadige verleden en de ernst van de feiten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de mishandeling aanzienlijke schade had geleden. De rechtbank benadrukte de impact van het geweld op de rechtsorde en de noodzaak om de verdachte te behandelen om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.245839.20 (P)
Datum vonnis: 14 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven te [adres 1] ,
thans verblijvende in P.I. Arnhem te Arnhem.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Laarhoven en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. I. Baardman, advocaat te Amsterdam, alsmede door mr. P.W.M. Soekhai, advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na aanpassing omschrijving tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van 31 mei 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair:op 28 september 2020 in Zwolle heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: op 28 september 2020 in Zwolle [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
feit 2:in de periode van 28 september 2020 en 29 september 2020 in Zwolle een pistool met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de (gewijzigde) tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 28 september 2020 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet (met kracht)
- meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op en/of in de
richting van het hoofd en/of het lichaam van de [slachtoffer] heeft
geschoten en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd,
heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen en/of (een)
voorwerp(en), op/tegen het gezicht, althans het hoofd en/of het
lichaam, heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam, heeft geslagen
en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of
- zichzelf, met het volle gewicht van zijn, verdachtes, lichaam,
meermalen, althans eenmaal, op het lichaam van die [slachtoffer]
geworpen en/of laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 september 2020 in gemeente Zwolle
aan [slachtoffer] opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of gebroken
neus en/of gebroken ribben en/of gebroken sleutelbeen en/of klaplong
en/of hersenletsel, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd,
te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen en/of (een)
voorwerp(en), op/tegen het gezicht, althans het hoofd, en/of het
lichaam, te slaan en/of te stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal, op/tegen het lichaam, te slaan en/of te
stompen en/of trappen en/of te schoppen geslagen en/of
- zichzelf, met het volle gewicht van zijn, verdachtes, lichaam,
meermalen, althans eenmaal, op het lichaam van die [slachtoffer] te
werpen en/of laten vallen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 28
september 2020 tot en met 29 september 2020 te Zwolle een of meer
wapens van categorie III, te weten een pistool (fnh Pistole Model1 27
Kal.7.65, semiautomatisch vuist vuurwapen, zowel single- als double
action met serienummer 177701), en/of daarbij behorende munitie van
categorie III, te weten drie, althans een aantal,
kogelpatronen/volmantelpatronen (van het kaliber 7.65. met
opschriften GECO 7.75 Browning), voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Zij concludeert op basis van de beschikbare bewijsmiddelen dat verdachte aangever de woning heeft ingeslagen en vervolgens meerdere malen met een vuurwapen en met zijn vuisten met veel kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen. Op grond van de letselrapportage en aanvullende verklaring ter terechtzitting van forensisch arts W. Duijst blijkt dat er dusdanig letsel bij aangever is ontstaan dat medisch ingrijpen noodzakelijk was. Door met kracht meerdere malen te slaan op het hoofd en lichaam heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het overlijden van aangever. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, namelijk dat hij op aangever is gevallen, waardoor het letsel is ontstaan, acht de officier van justitie niet aannemelijk.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie voor het bewijs verwezen naar de verklaring van verdachte dat hij met het vuurwapen de woning is uitgegaan en het proces-verbaal van categorisering.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft hij wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs vrijspraak bepleit. Naast de aangifte en de aanvullende verklaringen van aangever daarop (die niet consequent en consistent zijn) bevindt zich in het procesdossier geen enkel concreet bewijsmiddel waaruit blijkt dat de verdachte opzettelijk gepoogd heeft om aangever van het leven te beroven dan wel zwaar te mishandelen. Daarbij heeft de raadsman opgemerkt dat uit de letselrapportage van W. Duijst blijkt dat er slechts een klein percentage kans was op het overlijden van aangever.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan op 7 oktober 2020 en bij de politie op 8 december 2020 aanvullend het volgende verklaard:
…` Ik heb u in een eerder stadium al zoveel mogelijk verteld wat er gebeurd is. Ik
bedoel daarbij mijn mishandeling in mijn woning aan de [adres 2] .
(…)
Ik zag dat [verdachte] (…) mij begon te slaan met zijn vuisten. Dit deed hij met kracht en de klappen deden mij pijn.(…). [verdachte] kwam achter mij aan en bleef mij hard slaan en stompen. Hij ging als een dolle te keer. Ik weet niet hoe vaak hij mij sloeg maar op een gegeven moment ben ik buiten westen geraakt (…). Hij heeft mij met de onderkant van dat pistool een aantal malen geslagen op mijn hoofd.’ [2]
Getuige [getuige] (buurvrouw van aangever) heeft bij de politie onder meer als volgt verklaard:
…`
Op maandag 28 september 2020 omstreeks 20:00 uur begon bij mijn buren aan de
[adres 2] het lawaai.(…) Rond 22:00 uur diezelfde avond (…). (…) Ik zag dat de kale man de buurman naar binnen sloeg. Ik zag namelijk dat de kale man met een vuist een slaande beweging maakte. Ik kon niet zien waar hij de buurman raakte. Ik hoorde direct hierop een diepe kreun van mijn buurman.’ [3]
De Forensisch Geneeskundige Letselverklaring, van [slachtoffer] , opgemaakt door
dr. W.L.J.M. Duijst, op 8 oktober 2020, houdt het volgende in:
Letselbeschrijving
Hoofd
Het gehele gelaat is gezwollen, links meer dan rechts. (…)
Rondom het rechter oog is een scherp begrensde zwelling en blauw-roodverkleuring te zien, die verloopt van het bovenooglid tot circa 3 cm onder het oog. (…)
Voor het rechter oor is een matig scherp begrensde zwelling en blauwverkleuring van de huid zichtbaar vanaf de haargrens tot aan de onderkaak en met een breedte van circa 2,5cm. (…)
De rechter oorschelp is zowel aan de voor- als de achterzijde blauw verkleurd. (…)
Achter het rechter oor is een slecht begrensde ovale blauwverkleuring zichtbaar van circa 4x2cm. (…)
De gehele linkerzijde van het gelaat is gezwollen en blauw verkleurd vanaf de haargrens tot aan de rand van de onderkaak. (…)
Voor het linker oor bevindt zich een gehechte wond met een lengte van circa 1cm. (…)
De linker oorschelp is blauw verkleurd aan de voor- en achterzijde. (…)
Hals
9.
Rechts in de hals is een viertal blauw-roodverkleuringen van de huid zichtbaar, gerangschikt langs de lijnen van de hals. De verkleuringen zijn ovaal en wisselend van grootte, variërend van circa 1,2x0,5cm tot 1,5x1,2 cm. (…)
Romp
10.
Op de borst, onder het rechter en linker sleutelbeen, en op de rechter schouderkap is een groot aantal blauw-roodverkleuringen zichtbaar. Onder het rechter sleutelbeen beslaan de verkleuringen een rond gebied met een doorsnede van circa 6cm. Onder het linker sleutelbeen beslaan de verkleuringen een rond gebied met een doorsnede van circa 5 cm. Op de rechter schouderkap beslaan de verkleuringen de gehele schouderkap. De verkleuringen zijn wisselend van grootte en vorm. (…)
10.
Links in de flank bevindt zich een drain. (…)
10.
Op de rechter bovenzijde van de rug doorlopend naar de rechter schouder is een aantal ronde blauwverkleuringen met een wisselende doorsnede van circa 0,2 cm tot 2cm. (…)
10.
Op de rechter onderzijde van de rug is in een gebied van circa 15x7 cm een groot aantal blauwverkleuringen van de huid zichtbaar. De blauwverkleuringen zijn wisselend van vorm en grootte. (…)
Armen
14.
Op de rechter bovenarm is een in een gebied van circa 5x2cm een groot aantal blauw-roodverkleuringen van de huid zichtbaar (…)
14.
Op de buigzijde van de rechter onderarm is een ovale blauwverkleuring van de huid zichtbaar van circa 2,5x3,5 cm. (…)
14.
Op de rechter duim is een tweetal scherp begrensde, ronde huiddoorbrekingen zichtbaar van circa 0,3x0,3 cm. (…)
14.
Op de linker bovenarm is in een gebied van circa 9x4cm een groot aantal ronde blauwverkleuringen van de huid met een doorsnede van circa 0,5cm zichtbaar. (…)
14.
Op de linker onderarm is een rechthoekige blauwverkleuring van de huid zichtbaar van circa 6x3cm. (…)
Benen
19.
Op de rechter knie is een tweetal ronde blauwverkleuringen met een doorsnede van circa 1,5 cm zichtbaar. (…)
Soort verwondingen
De letsels 1, 2, 3 & 6 zijn zwellingen. Een zwelling is een onderhuidse ophoping van vocht of bloed. Zwelling kan optreden als gevolg van beschadiging van het weefsel onder de huid en kan ontstaan door inwerking van stomp uitwendig geweld zoals slaan, schoppen of stoten.
De letsels 2, 3, 4, 5, 6 , 8, 10, 12, 13, 14, 15, 17, 18 & 19 zijn bloeduitstortingen. Bloeduitstortingen ontstaan door de inwerking van stomp uitwendig geweld zoals slaan, schoppen, samendrukken of stoten. De verschillende vormen ontstaan door diverse malen impact en verschillende mate van kracht die wordt uitgeoefend. [4]
De aanvullende Forensisch Geneeskundige Letselverklaring, van [slachtoffer] , opgemaakt door dr. W.L.J.M. Duijst, op 8 oktober 2020, houdt het volgende in:
Uit de medische informatie blijkt dat er sprake was van de volgende letsels:
  • Breuken van ribben 4 t/m 6 & 12 rechts
  • Breuken van ribben 7 t/m 12 links
  • Een klaplong links waarvoor een thoraxdrain is geplaatst. Breuken van de dwarsuitsteeksels van de tweede tot en met vierde lendenwervel.
  • Lucht in het mediastinum
  • Een breuk in de onderkaak
  • Wonden in het gelaat waarvoor plaatsing van een hechting
  • Uitgebreide bloeduitstortingen op borst, armen en rug
  • Geen aanwijzingen voor schedel-hersenletsel
  • Geen aanwijzingen voor bloedingen in de buik [5]
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut op 22 februari 2021 uitgevoerde onderzoek aan het vuurwapen blijkt dat er op de patroonhouder met daaromheen transparante tape
meerdere bloedsporen zijn aangetroffen. Een bloedspoor op een hoekje van de tape is
bemonsterd. In deze bemonstering AANB4373NL#01 is een relatief grote hoeveelheid DNA
aangetroffen, waarbij is geconcludeerd dat dit meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [slachtoffer] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige, niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwante persoon. [6]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten en spreekt verdachte van dit onderdeel vrij.
Uit de aangifte en de letselrapportage van W.L.J.M. Duijst volgt dat [slachtoffer] onder meer meerdere ribfracturen, een kaakfractuur, een klaplong aan de linkerkant en fracturen aan drie wervels en wonden aan het gelaat had.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer] op 28 september 2020 in Zwolle meerdere malen met kracht met een vuurwapen en met zijn vuisten tegen/op het hoofd en het lichaam heeft geslagen. Dat [slachtoffer] ook met het vuurwapen is geslagen leidt de rechtbank af uit de aangifte van [slachtoffer] en het door het NFI aangetroffen bloed op de tape op de patroonhouder van het vuurwapen.
Door verdachte is verklaard dat hij het vuurwapen van [slachtoffer] afhandig heeft proberen te maken, hem daarom met zijn rechtervuist heeft geslagen en dat dit resulteerde in een vechtpartij waarbij verdachte in de worsteling op [slachtoffer] is gevallen. Dr. Duijst heeft in haar Forensisch medische letselrapportage van 22 maart 2021 hieromtrent gerapporteerd dat de aangetroffen bloeduitstortingen op de borst en de rug een patroon vertonen. Dat patroon bestaat uit gegroepeerde bloeduitstortingen afgewisseld met huid zonder zichtbare huidverkleuring. De bloeduitstortingen en de wijze waarop deze gegroepeerd zijn, is waarschijnlijker bij toepassing van geweld op [slachtoffer] , dan bij een accidentele toedracht, zoals een val van een persoon van ongeveer 100 kg op aangever. Ter terechtzitting heeft dr. Duijst toegelicht dat de ribbreuken boven in de romp en de fracturen aan wervels aan de onderzijde van de romp duiden op meerdere impacten. Deze letsels kunnen slecht het gevolg zijn van een val op aangever, aldus dr. Duijst. De verklaring van verdachte dat de verwondingen bij een enkele klap in/tegen het gezicht/hoofd en een ongelukkige val zouden zijn ontstaan, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door te handelen zoals hiervoor omschreven, zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met vol opzet heeft gehandeld en overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte als een dolle te keer is gegaan en maar bleef slaan, totdat aangever buiten westen is geraakt. Het herhaaldelijk, met kracht met een vuurwapen en met de vuisten op iemands hoofd inslaan – op zo’n kwetsbaar onderdeel van het lichaam – in combinatie met de gerichtheid van de diverse klappen op het lichaam, waarbij iemand ten gevolge van die klappen het bewustzijn is verloren, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de wil van verdachte daarop was gericht.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht het voorhanden hebben van een pistool en munitie op 28 september 2020 in Zwolle wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de raadsman voor dit feit geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal onderzoek wapen, inhoudende beschrijving inbeslaggenomen vuurwapen; [7]
- de ter terechtzitting van 31 mei 2021 afgelegde verklaring van verdachte, dat hij het vuurwapen op 28 september 2020 uit de woning aan de [adres 2] heeft meegenomen. [8]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primairhij op 28 september 2020 in Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met kracht- meermalen, op/tegen het gezicht/het hoofd,heeft geslagen en gestompt en- meermalen, met een vuurwapen op/ tegen het gezicht/ het hoofd en hetlichaam, heeft geslagen en gestompt en- meermalen, tegen het lichaam, heeft geslagenen gestompt,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 september 2020 te Zwolle een wapen van categorie III, te weten een pistool (fnh Pistole Model1 27 Kal.7.65, semiautomatisch vuist vuurwapen, zowel single- als doubleaction met serienummer 177701), en daarbij behorende munitie vancategorie III, te weten drie kogelpatronen en (van het kaliber 7.65. metopschriften GECO 7.75 Browning), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Noodweer
5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat aangever de deur opende met een vuurwapen in zijn hand, waarna verdachte hem naar binnen duwde. Verdachte heeft aangever vervolgens tevergeefs gevraagd het wapen weg te leggen. Hierop werd de situatie dreigend: aangever, volstrekt in de war en onberekenbaar, zwaaide gevaarlijk met het wapen. Hierdoor vreesde verdachte voor zijn leven en kon hij niet anders dan proberen aangever het wapen afhandig te maken. Dit resulteerde in een vechtpartij waarbij verdachte aangever in zijn gezicht heeft geslagen en aangever zichzelf en verdachte om ver heeft getrokken waardoor verdachte boven op aangever is gevallen. Door aangever in het gezicht te slaan heeft verdachte proportioneel gehandeld.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het beroep op noodweer verworpen dient te worden, nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een noodzakelijke verdediging van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt het door verdachte geschetste scenario waarin hij aanbelde bij [slachtoffer] , [slachtoffer] opendeed met een vuurwapen in zijn handen, waarop verdachte hem naar binnen duwde en zich vervolgens in de woonkamer heeft moeten beschermen tegen [slachtoffer] , geen enkele steun in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Het beroep op noodweer faalt derhalve.
De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De bewezenverklaarde feiten leveren op:
feit 1
het misdrijf:
poging tot doodslag
feit 2
Eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Noodweerexces
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces niet slagen.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
- een ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs-maatregel met dwangverpleging) en
- een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat een tbs-maatregel een te vergaande maatregel is gelet op de (summiere) uitkomsten van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum naar de geestvermogens van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
7.3
De gronden voor een straf en maatregel
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een verboden doorgeladen vuurwapen. Daarbij heeft hij aangever in diens woning, op brute wijze toegetakeld door met een vuurwapen en met zijn vuisten meermalen met kracht op hem in te slaan. Daarbij heeft verdachte aangever in kritieke toestand aan zijn lot over gelaten en heeft hij de politie op het verkeerde spoor willen zetten toen zij naar aanleiding van een melding ter plaatse kwamen. Enkel dankzij het alerte handelen van een buurtbewoner en de politie is de aangever met spoed overgebracht naar het ziekenhuis. Aldaar bleek hij dusdanig letsel te hebben opgelopen, dat medisch ingrijpen noodzakelijk was.
Verdachte heeft door zijn handelen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Naast fysiek letsel heeft verdachte hem ook psychisch leed bezorgd. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat hij iedere dag opnieuw wordt geconfronteerd met de gevolgen – zoals ernstige fysieke pijn en nachtmerries – van verdachtes handelen. Dat dit alles heeft plaatsgevonden in zijn eigen woning en is veroorzaakt door een vriend, maakt dat dit extra traumatisch is.
Door het onderhavige feit is niet alleen aangever ernstig geschokt, maar ook de rechtsorde. Onderhavig feit is immers niet het eerste voorbeeld van geweld waarbij iemand, al dan niet in huiselijke sfeer, zomaar wordt neergeslagen. Dergelijke acties veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie van 22 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan het onderhavige feit driemaal eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Recent is hij nog veroordeeld voor mishandeling. Voor dit feit is hem op 16 oktober 2020 een gevangenisstraf opgelegd van
3 maanden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage van het NIFP (locatie: Pieter Baan Centrum) van 18 mei 2021, opgesteld door M. Fluit, psychiater en G.M. Jansen, GZ-psycholoog (hierna: PBC-rapport). In het PBC-rapport staat dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Desalniettemin is het voor de deskundigen mogelijk gebleken tot enkele diagnostische overwegingen te komen. Zo zijn er voldoende aanwijzingen om de diagnose ADHD met een overwegend hyperactief-impulsief beeld te stellen en is het duidelijk, dat er vanaf jonge leeftijd sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken. Daarnaast is sinds lange tijd sprake van middelenproblematiek, namelijk ten aanzien van cannabis-, alcohol-, speed-, en cocaïnegebruik. Onder gereguleerde omstandigheden is deze in (gedwongen) remissie. Verdachte heeft in het verleden in verband met zijn verslavingen meerdere klinische en ambulante behandelingen gevolgd, maar veelal haakte hij af en verviel hij in middelengebruik. Voornoemde stoornissen haken complex op elkaar in en versterken elkaar. De persoonlijkheidsstoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Onduidelijk is echter gebleven of er toen ook sprake was van middelengebruik.
Reclassering Nederland heeft zich in een rapport van 26 mei 2021 op het standpunt gesteld dat zij vanwege de weigerachtige opstelling van verdachte om mee te werken aan onderzoeken enkel een risicotaxatie heeft kunnen opstellen. Gelet op zijn procesopstelling en delictsverleden schat zij het recidiverisico in als zijnde hoog voor geweldsrecidive. Bij bewezenverklaring adviseert zij dan ook tot het opleggen van een tbs met dwangverpleging en bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verzoekt zij tevens een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Straf- en maatregeloplegging
Tbs maatregel:
De vraag die de rechtbank voorligt is of een tbs-maatregel met dwangverpleging aangewezen is. De verdachte, bij wie tijdens het begaan van het feit (i) een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan ter beschikking worden gesteld indien sprake is van (ii) een misdrijf genoemd in artikel 37a, lid 1, onder 1 Sr en (iii) de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
I: Gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens:
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum menen dat gezien het chronische beloop van de lang bestaande hierboven beschreven problematiek ten tijde van het begaan van het feit bij verdachte sprake was van de persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale kenmerken als ook de ADHD. Daarnaast hebben zij gesteld dat in het verleden ten minste sprake was van een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en amfetamine. Het is echter onduidelijk gebleven of sprake was van middelengebruik ten tijde van het ten laste gelegde. Hoewel daarvoor uit het strafdossier verschillende aanwijzingen naar voren komen, kon dit niet worden vastgesteld, omdat verdachte dit ontkent en hij na zijn aanhouding heeft geweigerd mee te werken aan middelenonderzoek. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat op basis van het PBC-rapport - en eerdere diagnoses - kan worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen geachte feiten, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
II: Een misdrijf genoemd in artikel 37a lid 1, onder 1 Sr:
De door verdachte gepleegde poging tot doodslag (onder 1 primair bewezen) is een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
III: De veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen eist de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de volgende feiten en omstandigheden. Allereerst heeft verdachte een groot delictsverleden op het gebied van fysiek geweld. Daarnaast heeft het incident plaatsgevonden in de relationele sfeer. Verdachte heeft op die bewuste dag zijn vriend meermalen met een vuurwapen en vuisten hard geslagen op het hoofd en lichaam waardoor hij buiten westen is geraakt. Een dergelijke uitbarsting van woede in de relationele sfeer, waarbij verdachte bij aangever in huis verbleef, en het gegeven dat verdachte in het verleden hulverleningstrajecten meerdere malen vroegtijdig heeft afgebroken, vormen naar het oordeel van de rechtbank een potentieel gevaar. De rechtbank beziet dit alles tegen de achtergrond van de bewuste weigering van verdachte mee te werken aan het persoonlijkheidsonderzoek, waardoor het beeld van hem tot voorgaande vaststellingen beperkt is gebleven. De rechtbank acht het, gelet op de aard en de ernst van het bewezen geachte feit en hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, uit veiligheidsoogpunt niet verantwoord verdachte, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd - waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren -, in de maatschappij te laten terugkeren. In het licht hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging tot doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven gaan.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr:
Aangezien de maatregel van terbeschikkingstelling pas beëindigd zal worden als het recidivegevaar tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen, acht de rechtbank oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht niet opportuun.
Gevangenisstraf:
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de ernst van de strafbare feiten en de persoon van verdachte, acht de rechtbank ook het opleggen van een gevangenisstraf, conform de eis van de officier van justitie, aangewezen. De rechtbank heeft daarbij de landelijk geldende oriëntatiepunten LOVS ter zake van de Wet Wapens en Munitie in acht genomen en voor de poging doodslag aansluiting gezocht bij de strafoplegging in vergelijkbare strafzaken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 13.195,06 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Tevens wordt de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiële schade van € 695,06 bestaat uit de volgende posten:
- eigen bijdrage zorgverzekering € 361,70;
- daggeldvergoeding voor de ziekenhuisopname € 330,00;
- reiskosten € 3,36.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 12.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toegewezen kan worden met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerderd met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering vanwege het late indienen van de vordering, de omvang en de complexiteit daarvan. Subsidiair heeft hij met betrekking tot de gevorderde immateriële schade verzocht aansluiting te zoeken bij soortgelijke zaken en het gevorderde bedrag te matigen. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en daarom toewijsbaar.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij is meerdere malen door verdachte met een vuurwapen en met vuisten tegen het hoofd en het lichaam geslagen. De benadeelde partij heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. Gezien de omstandigheden, de ernst van de feiten, de psychische gevolgen en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen acht de rechtbank de vordering wat betreft de immateriële schade deels toewijsbaar.
Gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag ziet de rechtbank echter aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen en stelt zij de schade op dit moment vast op € 10.000,00. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige de benadeelde partij in diens vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 10.695,06 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 juni 2021, zijnde de dag van de uitspraak, tot de dag van volledige betaling.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen verklaarde feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op 9, 36f, 37a, 37b, 55, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2
Eendaadse samenloop
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege
wordt
verpleegd;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 10.695,06 bestaande uit een vergoeding van € 695,06 voor materiële schade en een
vergoeding van € 10.000,00 voor immateriële schade;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van het toegewezen bedrag, te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het primair bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 10.695,06 (tienduizendzeshonderdvijfennegentig euro en zes eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 214 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. J. de Ruiter en mr. D.E. Schaap rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Verhagen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, district IJsselland met nummer PL0600-2020419605 (onderzoek: Koningsvis). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.pagina 55, 3e, 4e en 5e alinea.
3.pagina 104, 3e alinea.
4.pagina’s 57 – 59.
5.Pagina 70.
6.Pagina’s 195 – 202.
7.pagina 212.
8.Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2021.