In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser had op 24 maart 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, welke aanvraag door verweerder was afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en stelde op 15 april 2021 beroep in tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank verzocht verweerder op 16 april 2021 om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, maar verweerder reageerde hier niet op. Ook na een tweede verzoek op 17 mei 2021 bleef verweerder in gebreke.
Op 3 juni 2021 heeft de rechtbank verweerder per e-mail geïnformeerd over een comparitie die op 9 juni 2021 zou plaatsvinden, maar ook hierop heeft verweerder niet gereageerd en is niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vastgesteld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar van eiser en heeft een dwangsom vastgesteld van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en dat de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 267,-, door verweerder moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat verweerder meer dan 42 dagen in gebreke is gebleven. De uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier.