ECLI:NL:RBOVE:2021:2358

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
21/634
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake bijzondere bijstand en niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Enschede

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De eiser had op 24 maart 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, welke aanvraag door verweerder was afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing en stelde op 15 april 2021 beroep in tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De rechtbank verzocht verweerder op 16 april 2021 om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen, maar verweerder reageerde hier niet op. Ook na een tweede verzoek op 17 mei 2021 bleef verweerder in gebreke.

Op 3 juni 2021 heeft de rechtbank verweerder per e-mail geïnformeerd over een comparitie die op 9 juni 2021 zou plaatsvinden, maar ook hierop heeft verweerder niet gereageerd en is niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vastgesteld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar van eiser en heeft een dwangsom vastgesteld van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden en dat de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 267,-, door verweerder moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat verweerder meer dan 42 dagen in gebreke is gebleven. De uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/634

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Eiser heeft op 15 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
De rechtbank heeft op 16 april 2021 verweerder verzocht binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen.
Omdat verweerder hierop niet heeft gereageerd heeft de rechtbank verweerder op 17 mei 2021 nogmaals verzocht de op de zaak betrekking hebbende stukken, binnen drie weken
na dagtekening van de brief, in te zenden. Verweerder heeft hierop wederom niet gereageerd en geen gedingstukken overgelegd.
Op 3 juni 2021 heeft de rechtbank per e-mail een brief (per abuis gedateerd 9 juni 2021)
naar verweerder verzonden. In deze brief is aangegeven dat de rechtbank op woensdag
9 juni 2021 om 9.25 uur in Zwolle een comparitie houdt om van verweerder inlichtingen
te krijgen. Verweerder heeft hierop niet gereageerd en is niet verschenen.
De rechtbank geeft toepassing aan artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 24 maart 2020 een besluit genomen op de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van een eerste verhuurnota en een waarborgsom.
2.
Tegen het besluit van 24 maart 2020 is op 9 april 2020 bezwaar gemaakt.
3. Met de brief van 8 december 2020 heeft de gemachtigde van eiser verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft met de brief van 9 december 2020 de ontvangst en registratie van de ingebrekestelling bevestigd.
4. Op 15 april 2021 is beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 9 april 2020 van eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:2, tweede lid, van de Awb).
7. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op 8 december 2020 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
8. De rechtbank stelt een dwangsom vast met toepassing van artikel 8:55c van de Awb.
Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. Gelet op artikel 4:17, eerste, tweede en derde lid van de Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag,
de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag.
De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder gelet op de ingebrekestelling van 8 december 2020 tot twee weken na die datum alsnog een besluit kon nemen. Dit betekent dat verweerder in verband met artikel 6:12, tweede lid van de Awb, tot uiterlijk 22 december 2020 had kunnen beslissen zonder een dwangsom te verbeuren. Omdat nadien meer dan 42 dagen zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verschuldigde dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,-.
9. Om te voorkomen dat de besluitvorming verdere vertraging oploopt, ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar van eiser.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. Het beroep is gegrond.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten \
die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5).
De rechtbank hanteert de wegingsfactor van 0,5 (“licht”) omdat het beroepschrift is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit en het beroep van eenvoudige aard is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van eiser;
-stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
-draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog het besluit op bezwaar bekend te maken;
-bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Knol, griffier, op
De uitspraak wordt de eerstvolgende donderdag hierna in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter

De griffier is verhinderd te tekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.