ECLI:NL:RBOVE:2021:2346

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
08/993051-18 (FP) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen, valsheid in geschrifte en belastingfraude door verdachte en medeverdachten

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van witwassen, valsheid in geschrifte en belastingfraude. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De verdachte had auto's en geldbedragen in zijn bezit, waarvan hij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. Hij had geprobeerd de herkomst van deze bedragen te verbergen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder valse facturen en onjuiste belastingaangiften. De verdachte had samen met anderen handelingen verricht die als witwassen konden worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de witwaspraktijken, maar ook feitelijke leiding had gegeven aan de valsheid in geschrifte en belastingfraude door de rechtspersoon waarmee hij verbonden was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere blanco strafblad en de druk die hij van zijn familie had ervaren. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/993051-18 (FP) (P)
Datum vonnis: 10 juni 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan [adres 1] (Duitsland).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 februari 2021 en 27 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Hofstee en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 september 2018 samen met anderen of alleen zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen van € 120.000,00 en negen auto’s;
feit 2:in de periode van 22 april 2016 tot en met 19 oktober 2017 samen met anderen of alleen (primair) binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. feitelijke leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift, door twee valse facturen, een bankverklaring en een ontvangstbevestiging in de bedrijfsadministratie te (doen) boeken dan wel (subsidiair) dit feit in persoon heeft (mede)gepleegd;
feit 3:op 31 juli 2017 samen met anderen of alleen (primair) binnen [medeverdacht bedrijf] B.V. feitelijke leiding heeft gegeven aan het opzettelijk indienen van een onjuiste of onvolledige aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017, zodat te weinig belasting zou worden geheven dan wel (subsidiair) dit feit in persoon heeft (mede)gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 september 2018 in de gemeente Enschede en/of Almelo, althans (elders) in Nederland, en/of in Marokko,
(telkens) tezamen en in vereniging met één of meer rechtsperso(o)n(en) en/of
natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij (telkens) op één of meerdere tijdstip(pen) in genoemde periode,
120.000 euro (omgerekend 1.331.520,00 dirham), in elk geval enig geldbedrag, contant gestort bij de Attjariwafa Bank in Marokko (DOC-055, p. 581),
en/of één of meer voorwerp(en), te weten:
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 1] , en/of
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 2] , en/of
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 3] , en/of
- een Audi A1 Sportback met kenteken [kenteken 4] , en/of
- een Audi A1 Sportback met kenteken [kenteken 5] , en/of
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 6] , en/of
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 7] , en/of
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 8] , en/of
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 9] ,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
bovenomschreven geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
2
[medeverdacht bedrijf] B.V. op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 april 2016 tot en met 19 oktober 2017, althans in het/de ja(a)r(en) 2016 en/of 2017 in de gemeente Enschede en/of Almelo, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] B.V, zijnde die (bedrijfs)administratie een (samenstel van) geschrift(en), bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
door (telkens) de hierna onder a t/m d genoemde geschrift(en), althans één of meer van die genoemde geschrift(en), te weten:
a.
a) een factuur dd. 10 april 2017 van [bedrijf 1] (DOC-066, p. 649), en/of
b) een factuur dd. 14 mei 2017 van [bedrijf 2] (DOC-070, p. 672), en/of
c) een verklaring van de BMCE bank dd. 22 april 2016 (DOC-058, p. 590/ DOC-002, p. 467), en/of
d) een bevestiging van ontvangst van [makelaar] (DOC-048, p. 564)
in die bedrijfsadministratie te boeken en/of te doen boeken en/of op te nemen en/of te doen opnemen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk en/of in strijd met de waarheid was vermeld/weergegeven dat:
a.
a) het op die factuur genoemde bedrijf de op de factuur vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten en/of goederen had(den) verricht/geleverd, en/of
b) het op die factuur genoemde bedrijf de op de factuur vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten en/of goederen had(den) verricht/geleverd, en/of
c) de BMCE bank aan verdachte een hypothecaire lening zou hebben verstrekt ten bedrage van 1.700.000 dirham en/of
d) [makelaar] van verdachte het volledige bedrag van 2.700.000 dirham van de lening die aan hem, verdachte, was verstrekt op 30 juli 2016 heeft ontvangen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die (bedrijfs)administratie, als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met één of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
ALTHANS voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 april 2016 tot en met 19 oktober 2017, althans in het/de ja(a)r(en) 2016 en/of 2017 in de gemeente Enschede en/of Almelo, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer echtsperso(o)n(en) en/of natuurlijke per alleen,
de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] B.V, zijnde die (bedrijfs)administratie een (samenstel van) geschrift(en), bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
door (telkens) de hierna onder a t/m d genoemde geschrift(en), althans één of meer van die genoemde geschrift(en), te weten:
a.
a) een factuur dd. 10 april 2017 van [bedrijf 1] (DOC-066, p. 649), en/of
b) een factuur dd. 14 mei 2017 van [bedrijf 2] (DOC-070, p. 672), en/of
c) een verklaring van de BMCE bank dd. 22 april 2016 (DOC-058, p. 590/ DOC-002, p. 467), en/of
d) een bevestiging van ontvangst van [makelaar] (DOC-048, p. 564)
in die bedrijfsadministratie te boeken en/of te doen boeken en/of op te nemen en/of te doen opnemen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk en/of in strijd met
de waarheid was vermeld/weergegeven dat:
a.
a) het op die factuur genoemde bedrijf de op de factuur vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten en/of goederen had(den) verricht/geleverd, en/of
b) het op die factuur genoemde bedrijf de op de factuur vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten en/of goederen had(den) verricht/geleverd, en/of
c) de BMCE bank aan verdachte een hypothecaire lening zou hebben verstrekt ten bedrage van 1.700.000 dirham en/of
d) [makelaar] van verdachte het volledige bedrag van 2.700.000 dirham van de lening die aan hem, verdachte, was verstrekt op 30 juli 2016 heeft ontvangen,

zulks (telkens) met het oogmerk om die (bedrijfs)administratie, als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken;

3
[medeverdacht bedrijf] B.V. op of omstreeks 31 juli 2017 in de gemeente Enschede en/of Almelo en/of Apeldoorn, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer andere rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
opzettelijk bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van [medeverdacht bedrijf] B.V. over het tweede kwartaal van 2017 (DOC-069, p. 663), onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte, al dan niet samen met een of meer anderen, tot bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedraging(en);
ALTHANS voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 31 juli 2017 in de gemeente Enschede en/of Almelo en/of Apeldoorn, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer rechtspersonen en/of met één of meerdere natuurlijke personen, althans alleen,
opzettelijk bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van [medeverdacht bedrijf] B.V. over het tweede kwartaal van 2017 (DOC-069, p. 663), onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat een vermoeden van witwassen is vastgesteld en dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het startkapitaal van zijn onderneming volstrekt ongeloofwaardig is. [medeverdacht bedrijf] B.V is geen daadwerkelijke onderneming, maar is enkel opgericht om als schakel in een witwasconstructie te fungeren. Verdachte heeft met onverklaarbare geldleningen [medeverdacht bedrijf] gefinancierd, voertuigen gekocht en het bedrijfspand laten verbouwen. Dit betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Ten aanzien van feit 2 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de factuur van [bedrijf 1] valselijk is opgemaakt; de op de factuur gestelde werkzaamheden zijn slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Uit onderzoek komt naar voren dat [bedrijf 1] als katvanger is ingezet. De eigenaar van [bedrijf 2] heeft bevestigd dat de factuur niet klopt en dat deze enkel op verzoek van verdachte is opgesteld. Ook de verklaringen van de BMCE-bank en [makelaar] zijn valselijk opgemaakt.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de valselijk opgemaakte facturen zijn gebruikt ter onderbouwing van de teruggevraagde voorbelasting; de Belastingdienst heeft het belastingnadeel berekend op € 14.689,00.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat verdachte in het kader van het boekenonderzoek door de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf, kantoor Almelo, bij medeverdachte [medeverdacht bedrijf] B.V. een voldoende concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geldbedrag van € 120.000,00 en de auto’s, maar dat het verificatie c.q. falsificatie-onderzoek van het Openbaar Ministerie niet van dien aard is geweest dat de conclusie kan worden getrokken dat sprake is geweest van witwassen. Bovendien geldt dat het niet slagen van nader onderzoek, waaronder het onbeantwoorde rechtshulpverzoek aan Marokko, niet in het nadeel van verdachte kan strekken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman bepleit dat de valsheid van de documenten onvoldoende is aangetoond, dat de werkzaamheden op de factuur van [bedrijf 1] B.V. en [bedrijf 2] wel degelijk zijn uitgevoerd en dat de FIOD in het onderzoek steken heeft laten vallen. Nu er geen valse facturen zijn opgevoerd, is ook geen sprake van het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op grond van de hierna genoemde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 2 januari 2017 een eenmanszaak opgericht met de handelsnaam [medeverdacht bedrijf] . Deze eenmanszaak is op 3 april 2017 voortgezet in [medeverdacht bedrijf] B.V. (hierna: [medeverdacht bedrijf] ). [medeverdacht bedrijf] is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) en [bedrijf 3] B.V. is sinds 3 april 2017 enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon. Verdachte is sinds 3 april 2017 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] B.V. [2]
Naar aanleiding van een negatieve aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017 heeft de Belastingdienst op 19 oktober 2017 een boekenonderzoek ingesteld bij [medeverdacht bedrijf] . In dit onderzoek is ook gekeken naar de financiering van de start van de onderneming van het bedrijf. [3] Verdachte was bij dit boekenonderzoek aanwezig.
Verdachte heeft tijdens het boekenonderzoek tegenover belastingmedewerker [boekhouder] verklaard dat de financiering van de onderneming bestond uit twee leningen; een lening van 1.700.000 Marokkaanse Dirham, omgerekend ongeveer € 170.000,00, van de BMCE bank in Marokko en een lening van 2.700.000 Marokkaanse Dirham, omgerekend ongeveer
€ 270.000,00, van een familielid in Marokko. Verdachte heeft het bedrag in euro’s in één keer in contanten uit Marokko naar Nederland meegenomen. Al het geld is geïnvesteerd in de onderneming. Voor de leningen is geen zekerheid verstrekt en verdachte heeft niet voor de leningen getekend. [4]
Verdachte heeft de lening van de BMCE bank onderbouwd met een kopieverklaring van de BMCE bank, opgemaakt in de Franse taal, gedagtekend op 22 april 2016. [5]
Met betrekking tot de tweede lening heeft verdachte [boekhouder] een ontvangstbevestiging van makelaar [makelaar] verstrekt. [6]
Tijdens de doorzoeking op 6 september 2018 is in de woning van verdachte een overzicht bankgegevens van 5 januari 2018 aangetroffen, waaruit blijkt dat verdachte een bankrekening heeft op de Britse Maagdeneilanden. [7]
In de woning van verdachte is verder aangetroffen een stortingsbewijs [8] en een boekingsoverzicht [9] van de Attijariwafa bank in Marokko, waaruit blijkt dat er op 5 januari 2018 een bedrag van € 120.000,00, omgerekend 1.331.520,00 Marrokaanse Dirham, is gestort op een bankrekening van een niet-ingezeten Marokkaan, die is geïdentificeerd als [verdachte] .
In de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] heeft [boekhouder] huurovereenkomsten voor de autoverhuur met bijbehorende facturen aangetroffen, voorzien van een doorlopende nummering. Bij de controle ontbraken er in de nummering negen nummers. [10] Uit de huurovereenkomsten en bijbehorende facturen bleek dat de auto’s doorgaans voor een periode van een maand werden verhuurd. [11] De huur van de auto’s werd per kas (contant) betaald. [12]
Verder is geconstateerd dat [medeverdacht bedrijf] ten tijde van de controle op 19 oktober 2017 geen website had. [13]
Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [medeverdacht bedrijf] in maart 2018 de volgende tien voertuigen op naam had staan [14] :
Voertuig
Kenteken
Cataloguswaarde:
Mercedes Benz A180
[kenteken 1]
€ 34.662,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 2]
€ 34.662,00
Audi A1 Sportback
[kenteken 5]
€ 20.290,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 3]
€ 33.937,00
Audi A1 Sportback
[kenteken 4]
€ 20.290,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 10]
€ 34.662,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 11]
€ 34.662,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 7]
€ 34.662,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 8]
€ 34.662,00
Mercedes Benz A180
[kenteken 9]
€ 34.662,00
Verdachte heeft tegenover belastingmedewerker [boekhouder] verklaard dat alle auto’s bij hetzelfde autobedrijf in Duitsland zijn gekocht. [15] De kentekens zijn op 7 juli 2017 door de RDW op naam van [medeverdacht bedrijf] gesteld. [16]
Uit het informatiesysteem Fiscale Loongegevens blijkt dat verdachte in 2016
€ 53.759,00 en in 2017 € 27.511,00 looninkomsten genoot en dat hij tot en met 30 juni 2017 in loondienst was bij het Ministerie van Defensie. [17]
Verder is gebleken dat verdachte in 2016 één bankrekening had met een saldo van
€ 1.891,00 en dat na 2016 in Nederland geen bankrekeningen van verdachte bekend zijn. [18] Verdachte had op dat moment geen andere bekende bezittingen. [19]
Juridisch kader witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat vast komt te staan dat de goederen en het geldbedrag waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. [20]
De zittingsrechter dient bij de toetsing het volgende stappenplan te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Indien van dit laatste sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld of de goederen.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Toetsing door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek in de onderhavige zaak niet heeft geresulteerd in bewijs voor een direct aanwijsbare criminele herkomst van de ten laste gelegde auto’s en het geldbedrag van € 120.000,00. Gelet daarop dient het hiervoor besproken toetsingskader te worden toegepast.
Vermoeden van witwassen
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte volgens zijn verklaring een aanzienlijk contant geldbedrag van totaal € 440.000,00, afkomstig uit twee verschillende geldleningen, van Marokko naar Nederland heeft vervoerd en daarmee de start van de onderneming, waaronder de aanschaf van de negen ten laste gelegde auto’s, heeft gefinancierd. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld en dat het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich meebrengt. Daarnaast is het opvallend dat verdachte het geld heeft geleend in Marokkaanse valuta, in Marokko heeft omgewisseld in euro’s, en het geldbedrag vervolgens met de auto naar Nederland heeft vervoerd, terwijl de BMCE Bank ook een vestiging in Nederland heeft waar het geld mogelijk had kunnen worden opgehaald. [21]
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij met zijn oom bij de bank in Marokko is geweest en dat de geldlening na een gesprekje met de bankdirecteur zo was geregeld, verdachte hoefde hiervoor niets te ondertekenen en er is geen zekerheid verstrekt. Dit is zeer opmerkelijk, mede gelet op de verklaring van de BMCE Bank waarin staat vermeld dat de lening een hypothecaire lening betreft. [22] Er is echter geen sprake van een onroerend goed dat in onderpand is gegeven.
Verder is het opvallend dat [medeverdacht bedrijf] haar auto’s langdurig, meestal langer dan een maand, verhuurde aan personen die niet over voldoende bekende inkomsten lijken te beschikken om de auto’s uit het (luxe) segment van [medeverdacht bedrijf] te kunnen betalen. [23] Uit de huurovereenkomsten en facturen blijkt bovendien dat de huur van de auto’s, anders dan bij reguliere autobedrijven, contant werd betaald. [24] Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt overigens dat alles bij [medeverdacht bedrijf] contant werd betaald; van de 100 transacties gingen er 99 contant. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat er wel een pinautomaat was, maar die niet was aangesloten. [25] Verder kwamen er maar weinig klanten (soms één persoon per week voor informatie) en werd er geen reclame voor het bedrijf gemaakt, aldus [getuige 1] . [26]
Daarnaast acht de rechtbank het ongebruikelijk dat een startend commercieel autoverhuurbedrijf met een tiental auto’s uit het duurdere segment (Mercedes en Audi) geen eigen website heeft.
Verder is het bijzonder dat verdachte volgens zijn verklaring niets weet van een rekening op de Britse Maagdeneilanden, terwijl in zijn woning een overzicht bankgegevens d.d. 5 januari 2018 is aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte een op zijn naam gestelde rekening op de Britse Maagdeneilanden heeft. Daar komt bij dat op dezelfde dag, 5 januari 2018, bij de Attjiariwafa Bank in Marokko een contante storting is gedaan door een persoon die zich heeft geïdentificeerd als verdachte. De omvang van dit gestorte bedrag staat niet in verhouding tot de inkomsten van verdachte.
Voorgaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen. Alsdan mag van verdachte volgens vaste rechtspraak worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor het startkapitaal, waarmee de negen ten laste gelegde auto’s zijn aangeschaft, alsmede voor het op de bankrekening van verdachte gestorte geldbedrag van € 120.000,00.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft tijdens het boekenonderzoek tegenover belastingmedewerker [boekhouder] verklaard dat hij de aankoop van de auto’s heeft betaald uit twee leningen; een lening van 1.700.000 Marokkaanse Dirham, omgerekend ongeveer € 170.000,00, van de BMCE bank in Marokko en een lening van 2.700.000 Marokkaanse Dirham, omgerekend ongeveer € 270.000,00, van een familielid in Marokko. Tussen het tijdstip van het afsluiten van de leningen zat volgens verdachte een periode van enkele maanden. Hierna heeft hij beide geldbedragen in euro’s in één keer meegenomen uit Marokko naar Nederland. Voor beide leningen is geen zekerheid verstrekt en verdachte heeft geen leningsovereenkomsten hoeven tekenen.
Verdachte is in het strafrechtelijk onderzoek nog vier keer door de FIOD gehoord, maar heeft op alle inhoudelijke vragen met betrekking tot de verdenking van witwassen zich op advies van zijn raadsman beroepen op zijn zwijgrecht.
Ter zitting heeft verdachte de verklaring die hij tegenover [boekhouder] heeft afgelegd, bevestigd. Voorts heeft hij verklaard dat hij deze gelden in de rechtspersoon [medeverdacht bedrijf] heeft ingebracht. Alle auto’s zijn in één keer gekocht om een flinke korting te verkrijgen. [27]
Ter zitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij zich niet meer precies kan herinneren wanneer de leningen zijn verstrekt en wanneer hij het geld met de auto van Marokko naar Nederland heeft vervoerd. Ook weet hij niet meer precies hoeveel het geleende bedrag in euro’s bedroeg en in welke coupures hij het naar Nederland heeft vervoerd. Verdachte beschikt evenmin over de geldwisselpapieren. Op welke wijze verdachte de inbreng van de gelden in de onderneming heeft gerealiseerd heeft hij evenmin toegelicht.
Met betrekking tot het gestorte geldbedrag van € 120.000,00 heeft hij verklaard dat hij nooit een contante storting heeft gedaan bij de Attjiariwafa Bank in Marokko. Verdachte kan evenmin verklaren waarom de kwitantie van deze storting bij hem thuis is aangetroffen. Verdachte heeft wel verklaard dat hij in de winter van 2018 meerdere keren naar Marokko is geweest. [28]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte met betrekking tot de herkomst van de financiering van de negen auto’s en het gestorte contante geldbedrag van € 120.000,00 het vermoeden van witwassen niet hebben ontzenuwd, omdat de verklaringen niet althans onvoldoende concreet, noch min of meer verifieerbaar zijn en overigens op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Er is sprake van twee onduidelijke geldleningen die niet door verdachte zijn ondertekend, waarvoor geen onderpand is gegeven en waarvan verdachte niet meer precies weet wanneer de leningen zijn verstrekt. Daarnaast weet verdachte weinig details met betrekking tot het vervoeren van dit aanzienlijke geldbedrag en beschikt hij evenmin over de geldwisselpapieren.
Uit de door verdachte verstrekte bankverklaring blijkt dat de lening bij de BCME bank op 15 november 2016 zou zijn verstrekt, terwijl de bankverklaring is gedateerd op 22 april 2016. De rechtbank acht dit erg ongeloofwaardig. Uit een vertaling van de inhoud van deze verklaring blijkt bovendien dat het gaat om een hypothecaire lening, terwijl verdachte heeft verklaard dat hij geen onderpand voor deze lening hoefde te geven en niet in het bezit is van een woning. [29] Daar komt bij dat is gebleken dat de verklaring van de BMCE bank sterke overeenkomsten vertoont met een verklaring van dezelfde bank uit een ander witwasonderzoek ter zake van een lening die is afgegeven op de naam van de (ex-)vriendin van de broer van verdachte. [30]
Verdachte heeft met betrekking tot de tweede lening een schuldbekentenis aangeleverd, waarover hij heeft verklaard dat het gaat om een lening van een vermogend familielid uit Marokko, terwijl uit de vertaling van dit (ongedateerde) stuk blijkt dat niet verdachte, maar [makelaar] het door hem aan verdachte op 30 juli 2016 geleende bedrag van 2.700.000 Marokkaanse Dirham volledig van verdachte heeft terugontvangen en dat verdachte daarvoor volledige en finale kwijting wordt verleend. [31] Dit strookt niet met de verklaring van verdachte, te meer nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat deze lening in Marokko nog niet is afbetaald. [32]
Dit alles brengt mee dat het Openbaar Ministerie geen nader onderzoek hoefde te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van de financiering van de auto’s, omdat deze verklaringen op voorhand zo onwaarschijnlijk zijn, dat deze niet geverifieerd hoeven te worden. De rechtbank weegt hierbij mee dat zij de indruk heeft gekregen dat verdachte niet of nauwelijks aandacht heeft besteed aan de financiering van zijn onderneming, nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de geldleningen geen bedrijfsplan heeft opgesteld, maar pas begin 2017, na de verstrekking van de geldleningen, een globale berekening heeft gemaakt met betrekking tot het benodigde startkapitaal. [33]
De verklaringen van verdachte bieden aldus onvoldoende tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen. Dit geldt eveneens voor de herkomst van het gestorte contante geldbedrag van € 120.000,00 bij de Attjiariwafa Bank in Marokko, waarvoor verdachte in het geheel geen verklaring heeft kunnen geven.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door de Whats-Appgesprekken uit het dossier, waaruit blijkt dat verdachte [medeverdacht bedrijf] op naam heeft staan voor zijn broer en diens partner en dat [naam 1] en [naam 2] , familieleden van verdachte, bemoeienis hadden met [medeverdacht bedrijf] . [34] In de chatgesprekken komt naar voren dat verdachte ‘gewoon moet doen met de papieren wat er gezegd wordt’ en dat ‘het geld niet van verdachte is’ en ‘hij daar niks over mag beslissen’. Ook blijkt dat [naam 1] afspraken maakt met de makelaar, notarissen en de KvK en dat zij de papieren van de Mercedesgarage heeft gekregen en deze niet aan verdachte wil geven. [35] In een gesprek op 1 april 2017 zegt [naam 3] dat verdachte alle papieren wil hebben, ook van de lening en de tegenlening. [36] Op 16 mei 2017 geeft [naam 1] aan dat zij een bericht doorstuurt van [naam 4] , waarin staat dat verdachte vanaf nu niets meer mag doen zonder zijn toestemming. [37] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn broer door anderen ook wel wordt aangesproken met de naam ‘ [naam 4] ’. [38]
De rechtbank stelt vast dat deze gesprekken erop duiden dat [medeverdacht bedrijf] geen daadwerkelijke onderneming was, maar is opgericht om als schakel te fungeren in een witwasconstructie. Dit beeld vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] , waaruit blijkt dat overdag eigenlijk niets in het bedrijf gebeurde. [39] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij weinig beweging zag in het bedrijf, dat de ramen van het pand waren dichtgeplakt en dat het contact met betrekking tot de huur van het bedrijfspand liep via [naam 1] en dat zij bepaalde wat er moest gebeuren. [40]
Op grond van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de negen ten laste gelegde auto’s en het geldbedrag van € 120.000,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de Whats-Appgesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte dit samen heeft gedaan met anderen, namelijk de familieleden die bemoeienis hadden met [medeverdacht bedrijf] . Of verdachte dit feit heeft medegepleegd met de rechtspersoon [medeverdacht bedrijf] zal na de bespreking van de feiten twee en drie worden beoordeeld.
Tussenconclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van
€ 120.000,00 en negen auto’s tezamen en in vereniging met anderen heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag en deze voertuigen – onmiddellijk of middellijk - van enig misdrijf afkomstig waren.
Ten aanzien van feit 2 en 3
Verdachte wordt onder de feiten 2 en 3 verweten feitelijke leiding te hebben gegeven aan het plegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting door [medeverdacht bedrijf] . Bij de beantwoording van de vraag of een verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen. Als die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat verdachte aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Tijdens het boekenonderzoek op 19 oktober 2017 bij [medeverdacht bedrijf] heeft belastingmedewerker [boekhouder] een aantal opvallende documenten en facturen in de bedrijfsadministratie aangetroffen. Deze zijn onder feit 2 als vier gedachtentreepjes opgenomen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de beoordeling van deze documenten in een andere volgorde bespreken.
De verklaring van de BMCE-bank van 22 april 2016
In het witwasonderzoek naar verdachte heeft hij een verklaring van de BMCE bank overgelegd waarmee hij de legale herkomst van zijn gelden wilde verklaren. [41]
Uit het onderzoek van de FIOD is gebleken dat deze verklaring grote overeenkomsten vertoont met een BMCE bankverklaring die in een ander strafrechtelijk onderzoek, genaamd ‘Jabli’ is aangetroffen. [42] Dit is een onderzoek naar [naam 3] , de (ex-)vriendin van de broer van verdachte. Deze verklaringen zijn zowel door verdachte als [naam 3] gebruikt ter onderbouwing van in Nederland gedane grote, contante uitgaven. Uit onderzoek is gebleken dat de lay-out en tekstinhoud van beide verklaringen volledig overeenkomen, op de datum, de personalia, het geleende geldbedrag en het rekeningnummer na. Zelfs de datum van verstrekking van de lening, namelijk 15 november 2016, is gelijk. Daarnaast is de ondertekening, bestaande uit een stempel en handtekening, exact gelijk. [43] Beide verklaringen zijn niet door de geldlener ondertekend.
Een onderliggende leningsovereenkomst heeft verdachte niet kunnen overleggen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat dat verklaring van de BMCE bank vals dan wel vervalst is.
Een bevestiging van ontvangst van een geldbedrag van [makelaar]
Deze overeenkomst betreft het tweede document waarmee verdachte de aard en de herkomst van het startkapitaal van [medeverdacht bedrijf] heeft proberen te onderbouwen. [44]
Verdachte heeft met betrekking tot dit document tegenover [boekhouder] verklaard dat het gaat om een geldlening van [makelaar] aan verdachte. Dit strookt niet met de inhoud van het document. Immers blijkt uit de vertaling van het document dat [makelaar] verklaart dat hij het volledige bedrag van 2.700.000 Marrokaanse Dirham van de lening die aan verdachte was verstrekt op 30 juli 2016 heeft ontvangen
. [45] Ook komt dit niet overeen met de verklaring van verdachte, nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de lening van het familielid in Marokko nog niet heeft terugbetaald. [46]
De FIOD heeft daarnaast geconstateerd dat aan het einde van de laatste zin twee keer een punt staat. Dit is opvallend omdat dezelfde “typefout” is te zien in twee vergelijkbare documenten die zijn aangetroffen in de woning van verdachte én in het onderzoek naar de broer van verdachte en zijn (ex-)vriendin [naam 3] [47] . Deze twee documenten betreffen eveneens een bevestiging van ontvangst van een geldbedrag, maar dan afkomstig van [naam 5] . De stukken hebben dezelfde tekstuele inhoud, echter wijkt de handtekening van [naam 5] op beide stukken sterk van elkaar af. [48]
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank bewezen dat de bevestiging van ontvangst van [makelaar] vals is.
De factuur van [bedrijf 2] van 14 mei 2017
In de boekhouding van [medeverdacht bedrijf] is ook een factuur van [bedrijf 2] van 14 mei 2017 met factuurnummer [nummer 1] aangetroffen. [49] Het betreft een factuur voor het installeren van beveiligingscamera’s voor een bedrag van € 8.687,30. Deze factuur is gebruikt ter onderbouwing van de door [medeverdacht bedrijf] teruggevraagde voorbelasting.
Daarnaast is een factuur van [bedrijf 2] van 25 oktober 2017 met factuurnummer [nummer 2] aangetroffen. Deze factuur betreft de installatie van een camerabewakings-systeem voor een bedrag van € 3.400,00. [50]
Op 27 februari 2019 heeft [naam 6] , de boekhouder van [bedrijf 2] , tegenover de FIOD verklaard dat hij geen kopie van de facturen had, maar dat hij wel kon kijken in de aangifte van [bedrijf 2] of het BTW bedrag in de aangifte was opgenomen. [naam 6] gaf aan dat de factuur met factuurnummer [nummer 1] niet was meegenomen in de aangifte tweede kwartaal 2017, maar ook niet in het derde of vierde kwartaal van 2017. Daarnaast verklaarde hij dat [bedrijf 2] de facturen altijd per bank liet betalen en dat er nooit contante betalingen werden gedaan. De factuur met factuurnummer [nummer 2] was daarentegen wel in de aangifte van [bedrijf 2] verwerkt. [51]
Op 4 maart 2019 heeft [getuige 3] , de eigenaar van [bedrijf 2] , in een telefonisch gesprek met een medewerker van de FIOD verklaard dat de factuur met factuurnummer [nummer 1] niet juist is en dat hij deze factuur op verzoek van verdachte heeft opgemaakt, omdat verdachte de BTW wilde aftrekken. Verbalisant [verbalisant] van de FIOD heeft deze verklaring vervolgens weergegeven in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal. [52]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de factuur met factuurnummer [nummer 1] contant heeft betaald. [53]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de hiervoor genoemde factuur van [bedrijf 2] vals is. De omstandigheid dat volgens verdachte in het bedrijfspand wel degelijk beveiligingscamera’s zijn geïnstalleerd, doet hier niet aan af, nu deze werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank zijn verantwoord op de tweede factuur die ook in de boekhouding van [medeverdacht bedrijf] is opgenomen. Uit het voorgaande blijkt dat er dubbel gefactureerd is voor dezelfde werkzaamheden, waarbij de eerste factuur met nummer [nummer 1] valselijk is opgemaakt en is gebruikt door [medeverdacht bedrijf] voor een teruggaaf van de voorbelasting.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige [getuige 3]
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 met betrekking tot de factuur van 14 mei 2017 van [bedrijf 2] zou komen, heeft de raadsman ter terechtzitting het verzoek gedaan om de heer [getuige 3] , eigenaar van [bedrijf 2] , als getuige te doen horen, omdat [getuige 3] louter telefonisch door de FIOD is gehoord en daarbij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Ter illustratie heeft de raadsman een schriftelijke verklaring van [getuige 3] gedateerd 26 mei 2021 overgelegd waarin [getuige 3] verklaard dat ‘hij als eigenaar van [bedrijf 2] aangeeft dat we de camerabeveiligingssysteem bij [medeverdacht bedrijf] uitgeleverd hebben.’ [getuige 3] heeft dit ook voor de deur van zijn boekhouder aan de twee medewerkers van de FIOD verteld. Hij kan zich niet herinneren dat hij een telefonische verklaring heeft afgelegd.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van het verzoek van de raadsman het noodzaakcriterium als toetsingskader heeft te gelden, nu de raadsman het voorwaardelijk verzoek pas ter terechtzitting heeft gedaan.
Aan verdachte wordt verweten dat de factuur van 14 mei 2017, nummer [nummer 1] , vals is. [getuige 3] heeft tegenover de FIOD verklaard dat die factuur niet juist is en dat hij deze op verzoek van verdachte heeft opgemaakt omdat verdachte de btw wilde aftrekken. De schriftelijke verklaring van [getuige 3] van 26 mei 2021 dat [bedrijf 2] een camerabeveiligingssysteem heeft uitgeleverd, is daarmee niet in tegenspraak. Die werkzaamheden zijn in rekening gebracht bij de factuur van 25 oktober 2017, nummer [nummer 2] , die – in tegenstelling tot de factuur van 14 mei 2017 – wel in de aangifte van [bedrijf 2] is gebruikt. Dit wordt ondersteund door het ambtsedig proces-verbaal van 5 maart 2019 (AMB-009) waarin is gerelateerd dat de boekhouder van [bedrijf 2] heeft verklaard dat enkel de tweede factuur (met nummer [nummer 2] ) in de aangifte van [bedrijf 2] is gebruikt, terwijl uit de boekhouding van [medeverdacht bedrijf] B.V. juist blijkt dat de 1e factuur (met nummer [nummer 1] ) door [medeverdacht bedrijf] is gebruikt voor de teruggaaf btw. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.
De factuur van [bedrijf 1] B.V.
Deze factuur ziet op de verbouwing van het bedrijfspand van [medeverdacht bedrijf] aan [adres 2] in Enschede. [54] Het gaat om een factuur met een totaalbedrag van € 84.637,00. [boekhouder] vond deze factuur erg opmerkelijk, aangezien [medeverdacht bedrijf] slechts huurder van het pand is en het opvallend is dat er door een huurder voor zo’n groot bedrag is verbouwd. [55] Daarnaast viel hem op dat de factuur geen factuurnummer had. [56]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet meer precies weet wie de verbouwing heeft gedaan en met wie hij hierover contact heeft gehad. De verbouwing is uitgevoerd door een bedrijf waarvan de naam begint met ‘ [bedrijf 1] ’. De factuur van € 84.637,00 heeft hij contant betaald. [57]
Getuige [getuige 2] , de verhuurder van het pand, heeft verklaard dat verdachte bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft verteld dat hij wat verbouwingen wilde uitvoeren. Wanneer [getuige 2] de offerte van [bedrijf 1] ziet, verklaart hij dat deze factuur ‘voor geen meter klopt’. Volgens [getuige 2] kan dit bedrag nooit kloppen en zijn de werkzaamheden maar gedeeltelijk uitgevoerd; de werkzaamheden die betrekking hebben op het laminaat, de elektra en de keukeninbouw zijn gedaan, de andere werkzaamheden zijn niet uitgevoerd. [58] Verdachte heeft hem destijds een begroting van [bedrijf 4] opgestuurd, die de verbouwing zou gaan uitvoeren. [59] De offerte van [bedrijf 1] is zeven keer duurder dan de offerte die hem is toegestuurd. Volgens [getuige 2] is de verbouwing voor weinig geld uitgevoerd en waren de medewerkers geen Nederlanders. [getuige 2] denkt dat de verbouwing aan het pand zwart is gedaan door de aannemer. [60]
De foto’s die tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand zijn gemaakt, zijn door de FIOD vergeleken met de foto’s uit het opleveringsrapport. [61] Hierop is te zien dat er geen sprake is van een verbouwing, zoals die op de factuur van [bedrijf 1] staat vermeld. [62]
Uit onderzoek naar de bankgegevens die op de factuur staat vermeld, blijkt voorts dat de desbetreffende factuur niet betaald is vanaf de bankrekening van [medeverdacht bedrijf] ( [rekeningnummer 1] ) dan wel vanaf de bankrekening [bedrijf 3] B.V. ( [rekeningnummer 2] ). [63] In de aangifte van [bedrijf 1] is de omzet verkregen via de factuur gericht aan [medeverdacht bedrijf] ook niet terug te vinden. [64]
Uit de bestanden van de Belastingdienst komt naar voren dat de Belastingdienst [bedrijf 1] B.V. als vermoedelijke katvanger aanmerkt en de onderneming heeft weggeschreven onder het segment “Fraude EOS". [65]
Uit de WhatsApp-gesprekken in het dossier blijkt overigens dat [naam 1] de verbouwing van [medeverdacht bedrijf] regelt met de aannemer ( [naam 7] ), dat ‘de aannemer niet wit werkt en er daarom liever geen mensen voor de deur staan’ en dat ‘er een factuur moet komen voor in de boekhouding van [medeverdacht bedrijf] ’. [66]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de factuur van [bedrijf 1] vals is.
Onjuiste aangifte omzetbelasting (feit 3)
Op 31 juli 2017 ontving de Belastingdienst de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017 van [medeverdacht bedrijf] . [67] [bedrijf 5] B.V. heeft namens [medeverdacht bedrijf] een bedrag van € 59.872,00 aan voorbelasting teruggevraagd. Uit het rapport van de Belastingdienst van 29 juni 2018 blijkt dat verdachte alle documenten van [medeverdacht bedrijf] periodiek aanleverde bij zijn adviseur, [naam 8] , die vervolgens de aangeleverde bescheiden verwerkte en de aangiften omzetbelasting verzorgde. [68]
De hiervoor besproken factuur van [bedrijf 1] is gebruikt ter onderbouwing van de teruggevraagde voorbelasting en is in de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] opgenomen. [69] Op basis van deze factuur is het grootste bedrag aan omzetbelasting geclaimd. De factuur bedraagt € 84.637,00, inclusief € 14.689,00 omzetbelasting. Verdachte kon [boekhouder] geen contactgegevens van het bedrijf verstrekken. De voorbelasting gegrond op deze factuur is daarom niet geaccepteerd. [70]
Naast de factuur van [bedrijf 1] is ook de hiervoor genoemde factuur van [bedrijf 2] van 14 mei 2017 gebruikt ter onderbouwing van de teruggevraagde voorbelasting. [71]
De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat zowel de factuur van [bedrijf 1] , als de factuur van [bedrijf 2] vals zijn. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat namens [medeverdacht bedrijf] een onjuiste aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017 is gedaan.
Tussenconclusie
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, stelt de rechtbank vast dat in de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] twee valse facturen, een valse bankverklaring en een valse ontvangstbevestiging zijn opgenomen en dat op basis van valse facturen een onjuiste aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017 is gedaan.
Juridische toerekening feiten 1, 2 en 3 aan [medeverdacht bedrijf] B.V.
Op grond van artikel 51 Sr kunnen strafbare feiten worden begaan door een rechtspersoon. Hiertoe is van belang of de verboden gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Het antwoord op deze vraag hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan sprake zijn wanneer zich een of meer van de hierna volgende omstandigheden zich voordoen: [72]
het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
De rechtspersoon heeft auto’s op naam staan die noodzakelijk zijn voor haar bedrijfsuitoefening. Deze auto’s zijn gefinancierd met gelden waarvan de herkomst onduidelijk is. De (valse of vervalste) documenten die de herkomst van de gelden zouden moeten verklaren zijn verwerkt in de bedrijfsadministratie. Een concrete, min of meer verifieerbare en een niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring ontbreekt, zowel aan de zijde van de rechtspersoon als aan de zijde van verdachte.
De rechtbank constateert voorts dat het doen inboeken en opnemen van valse stukken en het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting, zoals hiervoor uiteengezet, gedragingen zijn die hebben plaatsgevonden binnen de sfeer van de rechtspersoon. Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte, formeel (middellijk) bestuurder en werkzaam voor de rechtspersoon, de vervalste documenten en facturen in de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] heeft doen opnemen en inboeken. Ook past het opnemen van documenten en facturen ten behoeve van de bedrijfsadministratie binnen de normale bedrijfsvoering van [medeverdacht bedrijf] en die gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest. Immers kon de rechtspersoon op basis van deze valse documenten haar startkapitaal verantwoorden en op basis van de valse facturen meer belasting terugvragen dan waar zij recht op had.
Ten slotte blijkt uit het dossier dat de gehele bedrijfsvoering van [medeverdacht bedrijf] was ingericht om te fungeren als schakel in een witwasconstructie, en dus ook dat deze fraude door [medeverdacht bedrijf] werd aanvaard.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verboden gedragingen de rechtspersoon kunnen worden toegerekend. De ten laste gelegde feiten zijn dus door [medeverdacht bedrijf] gepleegd en [medeverdacht bedrijf] is daarvoor strafbaar.
Feitelijk leidinggeven / medeplegen
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of kan worden bewezen dat de verdachte aan de gedragingen onder twee en drie feitelijke leiding heeft gegeven.
[medeverdacht bedrijf] is de normadressaat: zij is de belastingplichtige en de valse facturen en documenten zijn in haar bedrijfsadministratie opgenomen. De verdachte was vanaf 3 april 2017 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] B.V. en via die laatste rechtspersoon indirect formeel bestuurder van [medeverdacht bedrijf] . Verdachte was degene die ten behoeve van [medeverdacht bedrijf] documenten en facturen in de bedrijfsadministratie liet inboeken en heeft zijn adviseur de opdracht gegeven om de omzetbelasting voor [medeverdacht bedrijf] te verzorgen. Dit terwijl hij wist dat in de administratie valse documenten en facturen waren opgenomen. Verdachte heeft dus opzet gehad op de valsheid in geschrift en het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting door [medeverdacht bedrijf] . Een aantal documenten is ook bij hem in de woning aangetroffen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen verricht door [medeverdacht bedrijf] , zoals hiervoor ten aanzien van de feiten 2 en 3 uiteengezet.
Ten aanzien van de het onder feit 1 tenlastegelegde medeplegen van witwassen overweegt de rechtbank als volgt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de storting van
€ 120.000,- volgt dat verdachte daarbij alleen heeft gehandeld.
Met betrekking tot de auto’s is dat anders. Zoals hiervoor is overwogen, wordt in WhatsApp-verkeer in januari 2017 gesproken over de mogelijkheid om in Duitsland auto’s met korting aan te schaffen. De bedoeling van deze aanschaf was, althans in de presentatie naar derden, dat zij zouden worden geëxploiteerd in een autoverhuurbedrijf. Daarvoor zijn in januari 2017 ook onderhandelingen over de huur van een bedrijfsruimte op gang gekomen. Uit de WhatsApp-gesprekken en de verklaring van de verhuurder van de bedrijfsruimte blijkt dat verdachte in de onderhandelingen wat betreft zowel de aanschaf van de auto’s als de huur van de bedrijfsruimte actief werd bijgestaan en gefaciliteerd door met name [naam 1] . De onderhandelingen hebben erin geresulteerd dat medeverdachte [medeverdacht bedrijf] B.V. met ingang van 1 juni 2017 een huurovereenkomst heeft gesloten voor de bedrijfsruimte aan [adres 2] in Enschede, waarbij deze bedrijfsruimte met het oog op het realiseren van aanpassingen al in januari 2017, derhalve ruimschoots voordat [medeverdacht bedrijf] werd opgericht, aan verdachte in gebruik is gegeven. Dat bedrijf is blijkens de inschrijving met ingang van 2 januari 2017 gestart als eenmanszaak van verdachte. Omdat het niet mogelijk is een auto in Nederland op naam te stellen van een natuurlijke persoon die niet in Nederland woonachtig is, was het noodzakelijk om de onderneming in een Nederlandse vennootschap onder te brengen zodat het kenteken van die auto’s op naam van die vennootschap konden worden gesteld, zoals ook verdachte ter zitting heeft verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is ter zake van de auto’s daarmee sprake van een gerichte nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en derden bij de aanschaf van deze auto’s, alsook met medeverdachte [medeverdacht bedrijf] B.V.: actief bijgestaan door derden koopt verdachte de auto’s in de periode waarin hij [medeverdacht bedrijf] als eenmanszaak drijft en brengt hij die eenmanszaak in verband met tenaamstellingsperikelen van de kentekens van die auto per datum van oprichting van medeverdachte [medeverdacht bedrijf] B.V. in die vennootschap in. Ook bij die oprichting werd verdachte blijkens de WhatsApp-berichten actief bijgestaan en gefaciliteerd door in ieder geval [naam 1] . Nu verdachte bij de oprichting van [medeverdacht bedrijf] B.V. enig directeur en aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V. was die op haar beurt enig directeur en aandeelhouder van [medeverdacht bedrijf] B.V. was, heeft die inbreng niet anders kunnen plaatsvinden, dan doordat verdachte bij die oprichting enerzijds handelend voor zichzelf zijn eenmanszaak inbrengt en anderzijds, handelend als enig (middellijk) directeur van [medeverdacht bedrijf] B.V., die inbreng namens [medeverdacht bedrijf] B.V. aanneemt. Naar het oordeel van de rechtbank is onder de omstandigheden van dit geval daarom sprake van een situatie waarin verdachte de auto’s tezamen en in vereniging met anderen heeft witgewassen.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde gedragingen van [medeverdacht bedrijf] B.V., dat hij de onder 1 ten laste gelegde gedraging ten aanzien van het daar genoemde geldbedrag alleen heeft gepleegd en dat hij die gedraging met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde auto’s heeft medegepleegd met [medeverdacht bedrijf] alsmede met natuurlijke personen.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de bewezenverklaring van feit 1 splitsen aangezien verdachte tezamen en in vereniging met anderen de betreffende auto’s heeft witgewassen en hij met betrekking tot de contante storting van een geldbedrag van € 120.000,00 alleen heeft gehandeld.
Partiële vrijspraken
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, zodat zij verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier eveneens onvoldoende aanknopingspunten biedt dat verdachte het geldbedrag en de ten laste gelegde auto’s al voor 1 januari 2017 heeft verworven en voorhanden gehad.
Blijkens het WhatsApp-verkeer wordt in januari 2017 gesproken over de mogelijkheid om in Duitsland auto’s met korting aan te schaffen. De bedoeling van deze aanschaf was, althans in de presentatie naar derden, dat zij zouden worden geëxploiteerd in een autoverhuurbedrijf dat met ingang van 2 januari 2017 is gestart als eenmanszaak van verdachte en welke onderneming vanaf de oprichting van de medeverdachte [medeverdacht bedrijf] B.V. op 3 april 2017 in die vennootschap is voortgezet. Mede gelet op de omstandigheid dat een auto in Nederland niet kan worden gesteld ten name van een in Duitsland woonachtige persoon dan wel gevestigde rechtspersoon, de auto’s op 7 juli 2017 op naam zijn gesteld van de medeverdachte en de omstandigheid dat de auto’s volgens de verklaring van verdachte ter zitting op 7 juli 2017 al wel in de bedrijfsruimte van medeverdachte stonden, is de rechtbank van oordeel dat de auto’s niet voor januari 2017 zijn verworven. Gelet hierop en omdat de storting van € 120.000,- heeft plaatsgevonden op 5 januari 2018 zal de rechtbank de bewezen verklaarde periode daarom beperken van 1 januari 2017 tot en met 6 januari 2018.
Kennelijke verschrijving
In de tenlastelegging staat onder het zesde gedachtestreepje een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 6] genoemd. Uit de Houder- en voertuig-informatie van [medeverdacht bedrijf] blijkt dat het bedrijf niet een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 6] in haar bezit heeft, maar wel eenzelfde auto met kenteken [kenteken 10] . [73] Gelet op het voorgaande beschouwt de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 januari 2018 in Nederland en/of Marokko 120.000 euro (omgerekend 1.331.520,00 dirham) contant heeft gestort bij de Attjariwafa Bank in Marokko, heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 januari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een rechtspersoon en natuurlijke personen
voorwerpen, te weten:
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 1] , en
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 2] , en
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 3] , en
- een Audi A1 Sportback met kenteken [kenteken 4] , en
- een Audi A1 Sportback met kenteken [kenteken 5] , en
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 10] , en
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 7] , en
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 8] , en
- een Mercedes Benz A180 met kenteken [kenteken 9] ,
heeft verworven en voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2 primair
[medeverdacht bedrijf] B.V. in de periode van 1 januari 2017 tot en met 19 oktober 2017 in Nederland,
de bedrijfsadministratie van [medeverdacht bedrijf] B.V, zijnde die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft doen opmaken,
door telkens de hierna onder a t/m d genoemde geschriften, te weten:
a.
a) een factuur dd. 10 april 2017 van [bedrijf 1] , en
b) een factuur dd. 14 mei 2017 van [bedrijf 2] , en
c) een verklaring van de BMCE bank dd. 22 april 2016, en
d) een bevestiging van ontvangst van [makelaar]
in die bedrijfsadministratie te doen boeken en te doen opnemen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk en in strijd met de waarheid was vermeld/weergegeven dat:
a.
a) het op die factuur genoemde bedrijf de op de factuur vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten en/of goederen hadden verricht/geleverd, en
b) het op die factuur genoemde bedrijf de op de factuur vermelde/weergegeven werkzaamheden en/of diensten en/of goederen hadden verricht/geleverd, en
c) de BMCE bank aan verdachte een hypothecaire lening zou hebben verstrekt ten bedrage van 1.700.000 dirham en
d) [makelaar] van verdachte het volledige bedrag van 2.700.000 dirham van de lening die aan hem, verdachte, was verstrekt op 30 juli 2016 heeft ontvangen,
zulks telkens met het oogmerk om die bedrijfsadministratie als echt en onvervalst te gebruiken,
zulks terwijl hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedragingen;
3 primair
[medeverdacht bedrijf] B.V. op 31 juli 2017 in Nederland,
opzettelijk bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting ten name van [medeverdacht bedrijf] B.V. over het tweede kwartaal van 2017 onjuist en/of onvolledig heeft laten doen,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
zulks terwijl hij, verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan boven omschreven verboden gedragingen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47, 51, 225, 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 68 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
witwassen,
en
het misdrijf:
medeplegen van witwassen;
feit 2 primair
het misdrijf:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, waaraan hij feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, waaraan hij feitelijke leiding heeft gegeven.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde feiten. Mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, dan heeft hij bepleit dat rekening dient te worden gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn blanco documentatie en de schending van de redelijke termijn. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de omstandigheid dat het faillissement van [medeverdacht bedrijf] B.V en eventuele bijkomende straffen tegen deze rechtspersoon verdachte ook in persoon zullen treffen.
Hij heeft verzocht om aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de maximale taakstraf van 240 uren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich van 1 januari 2017 tot en met 6 januari 2018 schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 120.000,00 en met anderen van negen auto’s en. Verdachte heeft de auto’s (als medepleger) en het geldbedrag verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze middellijk of onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. Door zijn handelen heeft verdachte kennelijk de criminele herkomst van het bedrag van de storting en het bedrag dat was gemoeid met de aanschaf van de auto’s aan het zicht van justitie willen onttrekken. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Verdachte heeft zich daarnaast als feitelijke leidinggevende van [medeverdacht bedrijf] B.V. schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door valse facturen, een valse bankverklaring en een valse ontvangstbevestiging in de bedrijfsadministratie van de rechtspersoon te laten inboeken. Hiermee heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan belastingfraude door op 31 juli 2017 feitelijke leiding te geven aan het opzettelijk onjuiste aangifte omzetbelasting laten doen door [medeverdacht bedrijf] B.V. De goede werking van het belastingsysteem staat of valt met de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van aangiften. Daarvan heeft verdachte misbruik gemaakt. Door zijn handelen heeft verdachte de Belastingdienst benadeeld voor een bedrag van € 14.689,00. Hoewel dit niet het bedrag is dat door de Belastingdienst aan [medeverdacht bedrijf] B.V. is uitgekeerd, is dit gelet op het dossier het bedrag dat verdachte met de onjuiste aangifte beoogd heeft door [medeverdacht bedrijf] B.V. te laten ontvangen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 7 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte – in ieder geval in Nederland – niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd is. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de omstandigheid dat verdachte zich tot de bewezenverklaarde feiten als trauma-verpleegkundige bij Defensie verdienstelijk heeft gemaakt voor de maatschappij en tot de start van [medeverdacht bedrijf] niet bij politie en justitie in beeld is geweest, ziet de rechtbank evenwel aanleiding om tot een andere en lagere strafoplegging te komen, dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank weegt hierbij mee dat zij op grond van het dossier de indruk heeft gekregen dat verdachte zich kennelijk niet heeft kunnen onttrekken aan de druk die vanuit zijn familie op hem is uitgeoefend.
De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op het feit dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op de dag van de inverzekeringstelling, te weten 6 september 2018. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren, dat verdachte in beginsel de afronding van zijn proces met een eindvonnis op (uiterlijk) 6 september 2020 had mogen verwachten. Dit vonnis is echter gewezen op 10 juni 2021, ruim tien maanden na het verstrijken van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ter zitting geen verklaring heeft gegeven voor termijnoverschrijding van de vastgestelde duur. De rechtbank zal ook rekening houdende met deze overschrijding in plaats van een gevangenisstraf een (forse) taakstraf opleggen.
De rechtbank acht daarnaast de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, niet alleen vanwege eventueel herhalingsgevaar, maar ook om uitdrukking te geven aan de ernst van de feiten.
Alles overwegende, rekening houdend met het tijdsverloop in deze zaak, acht de rechtbank derhalve passend en geboden een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf voor de maximale duur van 240 uur.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beslaglijst overgelegd. Deze is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de (bedrijfs)administratie van verdachte dient te worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde (bedrijfs)administratie van verdachte vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van deze administratie de feiten zijn begaan en de vervalste documenten van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
witwassen,
en
het misdrijf:
medeplegen van witwassen;
feit 2 primair
het misdrijf:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, waaraan hij feitelijke leiding heeft gegeven, meermalen gepleegd;
feit 3 primair
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, waaraan hij feitelijke leiding heeft gegeven;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart
onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen
(bedrijfs)administratie van verdachte,zoals vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Manuel, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van het onderzoek van de Belastingdienst/FIOD, met dossiernummer 62784. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.AMB-001, pagina 185-186.
3.AMB-001, pagina 184.
4.G-001-01, pagina 453.
5.DOC-002, pagina 467 en DOC0-034 (vertaling), pagina 545.
6.DOC-048, pagina 564.
7.DOC-051, pagina 567 en DOC-054 (vertaling), pagina 575.
8.DOC-055, pagina 581 en DOC-064 (vertaling), pagina 643.
9.DOC-056, pagina 582 en DOC-065 (vertaling), pagina 646.
10.G-001-01, pagina 454, DOC-016 t/m 32, pagina 508-540.
11.AMB-001, pagina 184.
12.AMB-001, pagina 187 en DOC-036 t/m DOC-048, pagina 550-560.
13.DOC-067, pagina 653.
14.AMB-001, pagina 186-187 en DOC-007 en DOC-008, pagina 477-490.
15.G-001-01, pagina 453.
16.DOC-007, pagina 477-488.
17.AMB-001, pagina 184-185 en DOC-004, pagina 471-472.
18.DOC-004, pagina 473-474.
19.AMB-001, pagina 184.
20.Hof Amsterdam 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.
21.Algemeen dossier, pagina 11.
22.DOC-034, pagina’s 545-546.
23.AMB-001, pagina 187, DOC-016 t/m DOC-032, pagina 508-540, DOC-09 t/m DOC-015, pagina 491-507.
24.AMB-001, pagina 187 en DOC-036 t/m DOC-048, pagina 550-560.
25.G-002-01, pagina 456.
26.G-002-01, pagina 456 en 457.
27.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
28.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
29.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
30.AMB-001, pagina 184 en 185 en DOC-003, pagina 469.
31.DOC-002 (vertaling), pagina 548.
32.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
33.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
34.AMB-006, pagina 204 e.v.
35.AMV-006, pagina 205 en 206.
36.AMB-006, pagina 259.
37.AMB-006, pagina 268.
38.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
39.G-002-01, pagina 457.
40.G-003-01, pagina 460-462.
41.DOC-02, pagina 467.
42.DOC-003, pagina 469.
43.AMB-008, pagina 302-303.
44.DOC-048, pagina 564.
45.DOC-002 (vertaling), pagina 548.
46.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
47.OPV-ZD2, pagina 38-39.
48.DOC-049, pagina 565, DOC-053, pagina 574 en DOC-057, pagina 584.
49.DOC-070, pagina 672.
50.DOC-071, pagina 673.
51.AMB-009, pagina 306.
52.AMB-009, pagina 306.
53.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
54.DOC-001, pagina 466 en DOC-066, pagina 649.
55.OPV-ZD2, pagina 35.
56.OPV-ZD3, pagina 50.
57.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2021.
58.G-003-01, pagina 460-463.
59.DOC-061, pagina 617.
60.G-003-01, pagina 462.
61.DOC-062, pagina 629 e.v.
62.OPV-ZD2, pagina 42.
63.OPV-ZD3, pagina 50.
64.OPV-ZD3, pagina 50.
65.OPV-ZD3, pagina 50.
66.ABB-006, pagina 205-206 en vanaf pagina 233.
67.DOC-069, pagina 659-665.
68.DOC-067, pagina 653.
69.DOC-001, pagina 466.
70.DOC-067, pagina 654.
71.DOC-070, pagina 672.
72.HR 25 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.
73.DOC-007, pagina 482.