ECLI:NL:RBOVE:2021:2345

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
08.116596.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door niet verlenen van voorrang

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man, die betrokken was bij een verkeersongeval op 25 augustus 2019 te Kloosterhaar. De man werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een motorrijder, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een personenauto geen voorrang had verleend aan de tegemoetkomende motorrijder tijdens het afslaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primaire tenlastelegging van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, omdat niet bewezen kon worden dat zijn rijgedrag aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig was. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door niet voorrang te verlenen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het verlaten van de plaats van het ongeval en rijden onder invloed van alcohol. De rechtbank legde een taakstraf op van in totaal 100 uur, waarvan 30 uur voor het subsidiaire feit en 70 uur voor de andere feiten, en een rijontzegging van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.116596.20 (P)
Datum vonnis: 10 juni 2021
Verstekvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
wonende in [adres 1] (Roemenië).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Osinga.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor iemand zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl een ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
feit 3:een personenauto heeft bestuurd onder invloed van alcohol.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1

hij op of omstreeks 25 augustus 2019 te Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Sibculo en/of gaande in de richting van de N343, daarmee rijdende op de
Dorpsstraat (N341),
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank, niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (Dorpsstraat (N341)) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg (Dorpsstraat (N341)) naar links heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of
in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd, namelijk vanaf die door hem verdachte, bereden rijstrook van die weg (Dorpsstraat (N341)), naar links gaand een inrit is opgereden of doende was die inrit op te rijden, waarbij hij, verdachte een op dezelfde weg tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere
motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten
gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl verdachte verkeerde in een toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 25 augustus 2019 te Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Sibculo en/of gaande in de richting van de N343, daarmee heeft gereden op de Dorpsstraat (N341) en
vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg (Dorpsstraat (N341)) naar links
heeft gestuurd en/of naar links is gegaan en/of in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd, namelijk vanaf die door hem verdachte, bereden
rijstrook van die weg (Dorpsstraat (N341)), naar links gaand een inrit is opgereden of doende was die inrit op te rijden, waarbij hij, verdachte een op dezelfde weg tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat dicht genaderd zijnde andere
motorrijtuig (motorfiets) en/of de bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets), ten
gevolge waarvan die bestuurder van dat andere motorrijtuig (motorfiets) ten val is gekomen
en/of
is verdachte gebotst tegen een ter hoogte van die inrit geparkeerd staand ander motorrijtuig
(bedrijfsauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2

dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg op/aan de Dorpsstraat (N341), op of omstreeks 25 augustus 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel en/of schade was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;

3

hij op of 25 augustus 2019 te Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 25 augustus 2019, omstreeks 20:38 uur vond een verkeersongeval plaats op de Dorpsstraat (N341) te Kloosterhaar.
Over de Dorpsstraat, komende vanuit de richting Sibculo, en gaande in de richting van de N343, reed vlak voor het ongeval:
-verdachte, bestuurder van een personenauto, merk Peugeot, met kenteken [kenteken 1] .
In de tegenovergestelde richting reden vlak voor het ongeval:
- [getuige] , bestuurder van een personenauto, met kenteken [kenteken 2] ;
- [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), bestuurder van een motorfiets, merk Suzuki, met kenteken [kenteken 3] .
Verdachte wilde ter hoogte van perceel [adres 2] linksaf slaan om een daar gelegen oprit in te rijden. Op het moment dat verdachte linksaf sloeg, naderde vanuit de tegenovergestelde richting [slachtoffer] op zijn motor. [slachtoffer] is komen te vallen en botste vervolgens samen met zijn motor tegen de auto van verdachte en daarna tegen een langs de Dorpsstraat geparkeerde Volkswagen Transporter. Hij heeft als gevolg van het ongeval onder andere gebroken ribben en een gebroken schouderblad, sleutelbeen en bovenbeen opgelopen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde en van het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gereden. Verdachte is afgeslagen naar links - een bijzondere verkeersverrichting - en had daarbij beter op het tegemoetkomend verkeer moeten letten. Hij heeft weliswaar gekeken en een auto uit de tegenovergestelde richting zien komen, maar de motor met daarop [slachtoffer] heeft hij niet opgemerkt. [slachtoffer] heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Bovendien is uit het ademalcoholonderzoek gebleken dat verdachte op dat moment onder invloed van alcohol verkeerde, wat de rijvaardigheid heeft beïnvloed.
Verder is verdachte weggelopen van de plaats van het ongeval. Hij is door de politie vervolgens in de woning aldaar aangetroffen. Verdachte had op de plaats van het ongeval moeten blijven om zijn gegevens kenbaar te maken en eventueel hulp te verlenen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair: schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Volgens het Verkeers Ongevallen Analyse-rapport (hierna: VOA) moet de oorzaak van het ongeval worden gezocht in rij- of beoordelingsfouten van de bestuurder van de auto (verdachte) en de motor ( [slachtoffer] ). De rechtbank betrekt deze conclusie in haar oordeel.
Volgens de VOA ontstond de aanrijding doordat verdachte met zijn auto afsloeg, terwijl hij de hem tegemoetkomende [slachtoffer] niet voor liet gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij met een lage snelheid richting de parkeerplaats achter het huis waar hij verbleef reed. Bij het nemen van de bocht naar de inrit bij zijn verblijfplaats, zag hij een auto uit de tegenovergestelde richting komen. Verdachte heeft verklaard geen motor te hebben gezien of gehoord. De motor knalde op een gegeven moment tegen zijn auto aan, dat was het eerste moment dat hij de motor zag.
Van het ongeval werd door een particuliere beveiligingscamera een opname gemaakt. Op de beelden is volgens de VOA te zien dat verdachte met een – onbekende – lage snelheid reed en dat hij de linker richting aanwijzer van de personenauto in werking had gesteld voordat hij afsloeg. Aan de hand van onderzoek aan de beelden heeft de VOA vastgesteld dat [slachtoffer] op zijn motor reed met een snelheid van ongeveer 69 kilometer per uur, terwijl ter plaatse een maximumsnelheid gold van 50 kilometer per uur. [slachtoffer] heeft zelf verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 70 kilometer per uur heeft gereden. Op de beelden is verder te zien dat [slachtoffer] ten val kwam voordat de botsing plaatsvond. Volgens de VOA was deze val zeer waarschijnlijk het gevolg van remmen met een blokkerend voorwiel.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij over de Dorpsstraat te Kloosterhaar in de richting van Sibculo reed en dat achter haar een motor reed. De motor haalde haar met hoge snelheid in. Uit de tegenovergestelde richting kwam een auto die wilde afslaan richting een perceel. De motorrijder remde, maar dit was veel te laat.
Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon van verdachte ten tijde van of vlak voor het ongeval niet werd gebruikt. Uit een ademalcoholonderzoek is verder gebleken dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde (455 µg/l) ten tijde van het ongeval.
Om tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te komen, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag geen factor is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft verklaard dat hij uit de tegenovergestelde richting (enkel) een auto zag komen voordat hij naar links afsloeg. De motorrijder heeft hij in het geheel niet gezien. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen vanaf welk moment verdachte [slachtoffer] , die met zijn motor een inhaalmanoeuvre maakte, heeft kunnen waarnemen en ook had moeten waarnemen. Uit het VOA-rapport blijkt evenmin op welk moment [slachtoffer] zijn inhaalmanoeuvre inzette en in hoeverre deze volledig was afgerond. Bovendien reed [slachtoffer] met een hogere snelheid dan daar was toegestaan. Concluderend is (dus) niet duidelijk hoe zichtbaar de motorrijder voor verdachte was. De door verdachte gepleegde verkeersovertreding (een bijzondere manoeuvre uitvoeren zonder het overige verkeer voor te laten gaan) is dan ook niet van zo’n aard en ernst, dan wel onder zodanige omstandigheden begaan, dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de vereiste zorgvuldigheid heeft gereden. De (enkele) omstandigheid dat verdachte onder invloed van alcohol heeft gereden, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal hem dus daarvan vrijspreken.
Feit 1 subsidiair: schuld in de zin van artikel 5 WVW
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor het verkeer op de weg in gevaar is gebracht of dat het verkeer is gehinderd. Het artikel stelt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan. Door linksaf te slaan in de richting van een inrit en daarbij het verkeer, in dit geval een hem tegemoetkomende motorrijder, niet voor te laten gaan zoals voorgeschreven in artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, heeft verdachte concreet gevaar veroorzaakt.
Feit 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten 2 en 3 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces verbaal ter terechtzitting van 27 mei 2021, inhoudende de waarneming van de voorzitter van de getoonde camerabeelden;
  • een geschrift, te weten een letselrapportage van 27 september 2019, opgemaakt door S.J.Th van Kuijk, forensisch arts, p. 101-102;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 85-91;
  • een geschrift, te weten een afdruk van het ademanalyseapparaat horende bij het proces-verbaal rijden onder invloed, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , p. 18.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
hij op 25 augustus 2019 te Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting Sibculo en gaande in de richting van de N343, daarmee heeft gereden op de Dorpsstraat (N341) en
vanaf de door hem, verdachte bereden rijstrook van die weg (Dorpsstraat (N341)) naar links
heeft gestuurd en in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
een bijzondere manoeuvre heeft uitgevoerd, namelijk vanaf die door hem verdachte, bereden
rijstrook van die weg (Dorpsstraat (N341)), naar links gaand doende was een inrit op te rijden, waarbij hij, verdachte een op dezelfde weg tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijnde bestuurder van een ander motorrijtuig (motorfiets) niet heeft laten voorgaan, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2
dat hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg op de Dorpsstraat (N341), op 25 augustus 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3
hij op of 25 augustus 2019 te Kloosterhaar in de gemeente Hardenberg, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikelen 5, 7 en 8 van de WVW. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2het misdrijf: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
feit 3
het misdrijf: overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en drie jaar ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
7.2
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft als autobestuurder gevaar op de weg veroorzaakt door bij het afslaan met zijn personenauto geen voorrang te verlenen aan een hem tegemoetkomende motorrijder. Deze motorrijder, [slachtoffer] , is als gevolg van de manoeuvre van verdachte ten val gekomen en heeft daardoor ernstig letsel opgelopen.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat verdachte van dit ongeval geen schuldverwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, is wel duidelijk dat het door verdachte veroorzaakte gevaar op de weg ernstige gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] , waaronder meerdere gebroken botten. Ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer] de gevolgen van het ongeval nog steeds ervaart. Verdachte heeft zich na het ongeval uit de voeten gemaakt en zich niet bekommerd om [slachtoffer] . Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan rijden onder invloed.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 april 2021, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, aan verdachte geen gevangenisstraf, maar een taakstraf opleggen, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Ook zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid van kortere duur opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank voor feit 1 subsidiair een taakstraf van 30 uren en voor de feiten 2 en 3 een taakstraf van 70 uren passend en geboden. Daarnaast acht de rechtbank voor de feiten 2 en 3 een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 176, 177 en 179 WVW en de artikelen 9, 22c en 22d, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 2het misdrijf: overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3
het misdrijf: overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 30 (dertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door
15 (vijftien) dagenhechtenis;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
Feit 2 en 3
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 70 (zeventig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door
35 (vijfendertig) dagenhechtenis;
Feit 2 en 3
-
ontzegtverdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
-
bepaaltdat de ontzegging voor een gedeelte
van 6 (zes) maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. Wolting, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s, zijn dit pagina’s uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019379102. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.

1. Het proces-verbaal opgesteld door verbalisant [verbalisant 2] (p. 5), inhoudende:

Op zondag 25 augustus 2019, omstreeks 20.38 uur, vond er op de N341 (Dorpsstraat) te
Kloosterhaar, gelegen in de gemeente Hardenberg een verkeersongeval plaats tussen een
personenauto, merk Peugeot, type 206, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , kleur zwart, een
tweewielige motorfiets, merk Suzuki, [kenteken 4] , voorzien van het kenteken [kenteken 3] en een geparkeerde bestelauto, merk Volkswagen, Type Transporter, voorzien van het kenteken
[kenteken 5] .
Ten gevolge van deze aanrijding is de motorijder zeer ernstig gewond geraakt.
De bestuurder van de personenauto reed over de N341/Dorpsstraat komende uit de richting
van Sibculo en gaande in de richting N343. Ter hoogte van perceel [adres 2] wilde
deze bestuurder, gezien zijn rijrichting links afslaan om een aldaar gelegen oprit in te
rijden. Deze oprit was gelegen achter de aldaar geparkeerd staande bestelauto.
Op het moment dat de bestuurder met de door hem bestuurde personenauto links afsloeg en
zich dwars op het voor hem tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook bevond, naderde
vanuit tegenovergestelde richting de motorrijder. Er ontstond tussen beide voertuigen een
aanrijding.
Van dit ongeval zijn beelden van een veiligheidscamera vastgelegd.
Op deze beelden is te zien dat terstond na de aanrijding het gehele lichaam van de
motorrijder zich onder de geparkeerd staande bestelauto bevond met uitzondering van de
onderbenen.
Op de bedoelde beelden is te zien dat de bestuurder naar het slachtoffer/motorrijder
onder de bestelauto kijkt en vervolgens doorloopt naar de oprit en uit beeld verdwijnt.
2. Het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, opgemaakt door verbalisanten[verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (pagina 119-140), inhoudende:
Op basis van de aangetroffen sporen en de afgelegde verklaringen, komen wij
tot de volgende conclusie: wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wij-
ten was aan een technische, infrastructurele of andere niet-menselijke bijzonderheid,
doch moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfouten van de bestuurders van
beide voertuigen.
De aanrijding ontstond doordat de bestuurder van de personenauto afsloeg terwijl hij de
hem tegemoetkomende motorrijder niet voor liet gaan.

3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] (pagina 72-73), inhoudende:

Op zondag 25 augustus 2019 omstreeks 20.40 uur reed ik in mijn personenauto voorzien
van het kenteken [kenteken 2] over der Dorpsstraat te Kloosterhaar, komende uit de
richting van Tubbergen en gaande in de richting van Sibculo. Ik zag dat achter
mij een motor reed. Ik zag dat deze mij met hoge snelheid inhaalde.
Ik zag dat voor mij een donker autootje uit tegengesteld richting kwam en dat deze af wilde slaan naar een perceel. Ik zag dat de motor vaart bleef houden maar de auto sloeg af. Ik
zag dat de motorrijder remde, maar dit was veel te laat.

4. Het proces-verbaal van verdachte, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (pagina 85-91), inhoudende:

V: In welke auto reed U/ Kent u het merk, type en/of kenteken?
A: Een Peugeot 206 het kenteken weet ik niet.
A: Ik ging met een lage snelheid om richting de parkeerplaats te rijden achter het
huis.
De motor reed waarschijnlijk achter de auto. Ik had de motor niet gezien en toen reed
de motor tegen mijn auto aan.
Op een gegeven moment knalde de motor tegen de
auto aan. Ik vermoed dat de motor achter de auto reed.
V: Wanneer zag u voor het eerst de motor?
A: Toen die tegen mij aan knalde.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019379102. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.