ECLI:NL:RBOVE:2021:2344

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
08/298418-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar zorgmachtiging in strafzaak van verdachte met psychische problemen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 juni 2021 een tussenvonnis gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 mei 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een 47-jarige man met een complexe psychiatrische geschiedenis, niet volledig is geweest. De verdachte, die in 1974 is geboren en momenteel verblijft in de PI Zwolle, heeft een zorgmachtiging gehad die op 26 oktober 2020 door de Rechtbank Oost-Brabant is afgegeven, maar deze is op 23 november 2020 stopgezet na zijn aanhouding.

De rechtbank heeft de officier van justitie verzocht om een onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het afgeven van een nieuwe zorgmachtiging. Dit verzoek is gedaan omdat de verdediging heeft gepleit voor een zorgmachtiging, ondersteund door recente bevindingen van behandelaren die betrokken zijn bij de verdachte. De rechtbank heeft opgemerkt dat de geneesheer-directeur van GGZ-instelling Mediant, die de verplichte zorg heeft beëindigd, deze beslissing heeft genomen zonder actuele medische informatie over de verdachte, wat de rechtbank zorgwekkend acht.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en heeft de officier van justitie gevraagd om een onderzoek conform de Wet Forensische Zorg in te stellen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het onderzoek zal worden hervat binnen acht weken, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw zullen worden opgeroepen voor de volgende zitting. Dit tussenvonnis benadrukt de noodzaak van passende zorg voor de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en andere psychische problemen, en de complexiteit van zijn situatie in het licht van de strafzaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/298418-20 (P)
Datum vonnis: 10 juni 2021
Tussenvonnis in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de PI Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
27 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Ruessink en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. D. Greven, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.Overwegingen

Tijdens de beraadslaging in raadkamer is gebleken dat het onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet volledig is geweest. Ter toelichting van deze vaststelling overweegt de rechtbank het volgende.
Feitelijke gang van zaken tot en met de behandeling ter terechtzitting op 27 mei 2021
De Rechtbank Oost-Brabant heeft op 26 oktober 2020 een zorgmachtiging afgegeven ten aanzien van verdachte, voor de periode tot en met 26 april 2021. De verplichte zorg is vier weken later, op 23 november 2020, gestopt nadat verdachte terzake van de onderhavige strafzaak was aangehouden en in verzekering gesteld.
Op 26 januari 2021 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een bevel op grond van artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering afgegeven. Deze beslissing is onder meer gebaseerd op een consultverslag van K.N. Broek, psychiater van het NIFP Noord-Oost Nederland d.d. 22 december 2020. In dit verslag heeft de psychiater een korte samenvatting van de voorgeschiedenis van verdachte opgenomen, inhoudende dat verdachte in februari 2019 gediagnosticeerd is met schizofrenie, een afhankelijkheid van cocaïne en antisociale trekken. Mogelijk is ook sprake van een licht verstandelijke beperking, maar daarvoor is nader onderzoek nodig. Verder heeft verdachte een omvangrijk strafblad en heeft hij in juni 2020 personeel van FPA Zuidlaren bedreigd, nadat hij een paar dagen daarvoor was gestopt met zijn medicatie. Verdachte heeft geweigerd om met de psychiater in gesprek te gaan.
De verdediging heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De raadkamer van de rechtbank heeft op 17 maart 2021 het beroep gegrond verklaard en de beslissing van de rechter-commissaris vernietigd. De raadkamer heeft daartoe overwogen dat een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte in voldoende mate op een andere wijze kan plaatsvinden dan door observatie in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting tot klinische observatie bestemd. Verdachte heeft al vanaf 2005 tot en met 2019 in verband met de bij hem aanwezige psychiatrische problematiek in verschillende inrichtingen verbleven en hij ontving al langere tijd ter zake van die problematiek de zorg van Mediant. Aldus was naar het oordeel van de rechtbank voldoende informatie aanwezig omtrent de psychische toestand van verdachte, waarbij onder meer verwezen werd naar de door de raadsvrouw overgelegde stukken met betrekking tot de zorgmachtiging d.d. 26 oktober 2020.
Op 7 april 2021 heeft A.A. Verlinde, geneesheer-directeur van GGZ-instelling Mediant te Enschede, op verzoek van de zorgverantwoordelijke W.G. Lesscher, schriftelijk besloten tot beëindiging van de verplichte zorg aan verdachte op grond van artikel 8:18 van de Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (Wvggz). De geneesheer-directeur heeft deze beslissing genomen zónder zich door middel van een medische verklaring van een psychiater op de hoogte te stellen van de actuele gezondheidstoestand van verdachte, aangezien verdachte in een penitentiaire inrichting verblijft. De reden voor de beëindiging van de verplichte zorg is dat volgens de geneesheer-directeur geen sprake is van een psychiatrische stoornis, waardoor niet aan de voorwaarden voor verplichte zorg wordt voldaan.
De officier van justitie heeft ter zitting gesteld dat uit een nieuw onderzoek niet zal blijken dat wel aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 Wvggz wordt voldaan. Daarnaast is een nieuwe zorgmachtiging gezien de geschiedenis van verdachte en het feit dat hij het onderhavige delict gepleegd heeft tegen hulpverleners niet doelmatig.
Volgens de officier van justitie heeft Mediant te kennen gegeven dat verdachte absoluut niet terug kan naar die instelling. Er is dus geen zorgverantwoordelijke (meer) voor verdachte waardoor het ambtshalve door de rechtbank afgeven van een zorgmachtiging slechts een lege huls is.
Hier staat tegenover dat de raadsvrouw van verdachte juist wél gepleit heeft voor het ambtshalve door de rechtbank afgeven van een zorgmachtiging aan verdachte. De raadsvrouw heeft in dit verband verwezen naar een e-mail d.d. 26 mei 2021, afkomstig van K. Baltussen, psycholoog/ behandelcoördinator van de PI Zwolle (geschreven mede namens verdachtes casemanager L. de Roos en de GZ-psycholoog/regiebehandelaar M. Krops), waarin de huidige situatie van verdachte – die sinds 5 januari 2021 op de PPC-afdeling van de PI Zwolle verblijft – wordt beschreven. Niet alleen is verdachte nog steeds erg zuchtig naar drugs, maar hij heeft ook regelmatig last van psychotische belevingen n.a.v. spanning en zucht waardoor zich agressief en normoverschrijdend opstelt naar anderen. Voornaamste bron van spanning bij verdachte is de angst om na detentie zonder nazorgtraject op straat te komen. De wenselijkheid van een zorgmachtiging wordt door de heer Baltussen uitdrukkelijk onderschreven.
Daarnaast heeft de raadsvrouw een e-mail van R. Kamphuis, als ervaringsdeskundige werkzaam bij Intact herstel en Zelfhulp te Deventer, overgelegd. In deze e-mail d.d. 26 mei 2021 onderschrijft ook de heer Kamphuis de noodzaak van het afgeven van een zorgmachtiging voor verdachte. Op de zitting van 27 mei 2021 is genoemde Kamphuis door de rechtbank als getuige gehoord. Tijdens dat verhoor heeft Kamphuis, die al meerdere jaren betrokken is bij de behandeling van verdachte, nader gemotiveerd dat een zorgmachtiging voor verdachte afgegeven zou moeten worden.
Het standpunt van de rechtbank met betrekking tot het afgeven van een zorgmachtiging
De rechtbank stelt vast dat het pleidooi van de raadsvrouw tot het afgeven van een nieuwe zorgmachtiging wordt ondersteund door de bevindingen van de behandelaren Baltussen c.s. en Kamphuis, die in de periode vanaf januari 2021 veelvuldig contact hebben gehad met verdachte.
Daar staat de constatering van de geneesheer-directeur van Mediant dat verdachte niet meer aan de voorwaarden voor een zorgmachtiging voldoet, tegenover. Deze constatering is echter niet gebaseerd op een medische verklaring, terwijl de zorgverantwoordelijke van Mediant, op wiens verzoek de geneesheer-directeur de verplichte zorg heeft beëindigd, verdachte na zijn aanhouding op 23 november 2020 niet meer heeft gezien.
De rechtbank ziet in de recente bevindingen van Baltussen c.s. en Kamphuis aanleiding om de officier van justitie te verzoeken een onderzoek conform artikel 2.3 Wet Forensische Zorg (Wfz) juncto artikel 5:19 Wvggz in te stellen.
De rechtbank zal het onderzoek daartoe schorsen tot een tijdstip gelegen binnen het tijdvak gelegen acht weken na heden. De rechtbank overweegt dat zij het onderzoek niet binnen een maand na heden zal hervatten vanwege de klemmende reden dat vorenbedoeld onderzoek niet binnen een maand zal zijn afgerond.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat er voor moet worden gewaakt dat verdachte in de tussentijd passende zorg niet zal worden onthouden, in die zin dat de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte de voorlopige detentie zal blijven ondergaan op de psychiatrische afdeling van de P.I. Zwolle, in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC).
Voor de volledigheid merkt de rechtbank in dit verband hier nog op dat verdachte na zijn aanhouding op 23 november 2020 meerdere malen te kennen heeft gegeven dat hij níet in gesprek wil met de reclassering.
Het horen van de geneesheer-directeur
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting op 27 mei 2021 verzocht om – in geval van aanhouding van de strafzaak – de geneesheer-directeur A.A. Verlinde als getuige te horen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen het horen van de geneesheer-directeur omdat zij geen rol heeft in dit strafproces.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw af, reeds omdat de officier van justitie gesteld heeft dat verdachte absoluut niet terug kan naar Mediant. Het horen van de geneesheer-directeur van Mediant in de strafzaak tegen verdachte is daarom niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 – 350 Sv.

3.De beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt de officier van justitie om een onderzoek conform artikel 2.3 Wet Forensische Zorg juncto artikel 5:19 Wvggz in te stellen;
- wijst af het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsvrouw tot het horen als getuige van de geneesheer-directeur A.A. Verlinde;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie met het doel om voormeld onderzoek in te stellen;
- bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting, gelegen binnen het tijdvak gelegen acht weken na heden;
- beveelt de oproeping van de verdachte en zijn raadsvrouw tegen het nog nader te bepalen tijdstip.
Dit tussenvonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. J. Faber, rechters, in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2021.
Mr. Faber is niet in de gelegenheid dit tussenvonnis te ondertekenen.