ECLI:NL:RBOVE:2021:2264

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
ak_20_1535
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op wissing van persoonsgegevens in jeugdhulpdossier en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over het recht op wissing van persoonsgegevens in een jeugdhulpdossier van een minderjarige. Eiseres, de moeder van de minderjarige, had verzocht om vernietiging van het jeugdhulpdossier van haar zoon, dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Almelo, had afgewezen. Eiseres stelde dat de verwerking van persoonsgegevens onrechtmatig was en dat zij recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was, omdat de persoonsgegevens van de minderjarige niet langer nodig waren voor de doeleinden waarvoor zij waren verzameld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en droeg hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de wissing van de persoonsgegevens van de minderjarige werd bevolen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 250,- aan eiseres en haar zoon, alsook de proceskosten van € 1.068,-. De rechtbank benadrukte dat de rechtmatigheid van de eerdere beschikking niet meer ter discussie kon worden gesteld, maar dat de huidige omstandigheden een wissing van de gegevens rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1535

uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen

[eiseres] te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. I. Brouwer,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: mr. A.V. Abdoel.

Procesverloop

In het besluit van 19 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het door eiseres gedane verzoek om het jeugdhulpdossier van haar zoon [naam] (hierna: [naam] ) te vernietigen, afgewezen. Verder heeft verweerder geweigerd een schadevergoeding te betalen wegens de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Ten slotte heeft verweerder het verzoek van eiseres om de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) te laten weten dat de beschikking van 18 september 2018 ten onrechte is afgegeven, niet gehonoreerd.
In het besluit van 30 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en N. Boers.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 14 oktober 2019 heeft de gemachtigde van eiseres bij verweerder een verzoek ingediend op grond van artikel 17, lid 1, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Het verzoek strekt tot:
a. het vernietigen van het dossier met betrekking tot de op 18 september 2018 genomen beschikking Jeugdwet en het inzicht geven in de vernietiging hiervan;
b. het aan eiseres laten weten of verweerder bereid is om op grond van artikel 82 van de AVG de schade te vergoeden die het gevolg is van de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens;
c. het aan de RvdK laten weten dat de beschikking Jeugdwet van 18 september 2018 ten onrechte door verweerder is afgegeven.
1.2.
In het primaire besluit heeft verweerder het door eiseres gedane verzoek afgewezen en daarbij verwezen naar de toepassing van de Archiefwet. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat vernietiging van het jeugdhulpdossier van [naam] pas mogelijk is na het verstrijken van de vastgestelde wettelijke bewaartermijn. Verweerder is van mening dat sprake is van een uitzondering op het recht van gegevenswissing zoals bedoeld in artikel 17, lid 3, aanhef en sub b, van de AVG. Verweerder heeft namelijk op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet een wettelijke verplichting om jeugdhulp in te zetten. Verweerder is van mening dat hij op grond van zijn wettelijke taak verplicht was om jeugdhulp te verlenen en dat hij op grond van het raadsrapport en de uitspraak van de kinderrechter van 4 juni 2018 voldoende aanleiding had om de beschikking van 18 september 2018 voor het inzetten van jeugdhulp, in de vorm van “Ouderschap blijft” bij Jarabee, af te geven. Op grond van de Jeugdwet en de mede daarop betrekking hebbende Selectielijst is verweerder verplicht om de persoonsgegevens van [naam] te bewaren voor in ieder geval 20 jaren.
1.3.
Eiseres voert aan dat sprake is van een onrechtmatige verwerking van bijzondere persoonsgegevens en van een specifiek belang van de minderjarige [naam] tot vernietiging van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 21, lid 1, van de AVG. Anders dan in de beschikking Jeugdwet van 18 september 2018 is vermeld, heeft eiseres als wettelijk vertegenwoordigster van [naam] geen uitdrukkelijke toestemming gegeven voor het ondersteuningsplan, de aanvraag van een voorziening en de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder het dossier van [naam] dient te vernietigen nu de juridische strijd inmiddels is beslecht en de kinderrechter noch de RvdK een maatregel in het kader van de Jeugdwet nodig heeft geacht. Meer subsidiair is eiseres van mening dat verweerder een eigen afweging kan maken.
Wettelijk kader
2. Artikel 17, lid 1, van de AVG luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b) …..
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt.
Het recht op gegevenswissing bestaat niet indien sprake is van een van de uitzonderingsgevallen van artikel 17, lid 3, van de AVG. Dit artikellid bepaalt dat de leden 1 en 2 niet van toepassing zijn indien verwerking nodig is voor – voor zover hier van belang – het nakomen van een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijken rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan die verwerkingsverantwoordelijke is gegeven.
Artikel 21 van de AVG bepaalt dat de betrokkene te allen tijde het recht heeft om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e of f, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen.
Artikel 6, lid 1, aanhef en onder e en f, van de AVG luidt als volgt:
De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
Ingevolge hetgeen in de laatste zin van artikel 6, lid 1, van de AVG is bepaald, geldt de onder f genoemde grond niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken.
Artikel 82, lid 1, van de AVG bepaalt ten slotte dat eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
Omvang van verzoek om gegevenswissing
3. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting bevestigd dat het verzoek om gegevenswissing niet alleen het besluit van 18 september 2018 betreft, maar zich richt op vernietiging van het gehele jeugdhulpdossier van [naam] zoals dat thans onder verweerder berust.
Artikel 17, lid 1, aanhef en sub d, van de AVG
4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder de persoonsgegevens van [naam] destijds onrechtmatig heeft verkregen en verwerkt bij het nemen van de beschikking van 18 september 2018. Daarom moeten de persoonsgegevens van [naam] nu op grond van artikel 17, lid 1, aanhef en sub d, van de AVG worden gewist.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in de beschikking van 18 september 2018 een voorziening aan de ouder(s) van [naam] heeft toegekend op grond van de Jeugdwet. Enerzijds is de rechtbank niet bleken van een door eiseres ingediende aanvraag noch van toestemming van eiseres als wettelijk vertegenwoordigster van [naam] voor de getroffen voorziening. Ook is het de rechtbank opgevallen dat de voorziening met terugwerkende kracht is verleend, namelijk van 1 oktober 2017 tot 1 juni 2018. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat eiseres destijds geen bewaar heeft gemaakt en vervolgens geen beroep heeft ingesteld tegen de beschikking van 18 september 2018. Doordat er toentertijd geen rechtsmiddelen tegen deze beschikking zijn aangewend, kan de rechtmatigheid van de beschikking thans niet meer ter discussie worden gesteld.
6. De rechtbank is van oordeel dat de grief van eiseres dat verweerder de persoonsgegevens van [naam] destijds onrechtmatig heeft verkregen en verwerkt, geen doel treft omdat inmiddels sprake is van een rechtens onaantastbare beschikking. Artikel 17, lid 1, aanhef en onder d, van de AVG verschaft eiseres derhalve geen recht op gegevenswissing.
Artikel 21 van de AVG
7. In beroep heeft de gemachtigde van eiseres ook aangevoerd dat sprake is van een specifieke situatie in de zin van artikel 21, lid 1, van de AVG, op grond waarvan de betrokkene de mogelijkheid heeft om bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat het voor [naam] heel belangrijk is dat zijn persoonsgegevens worden verwijderd.
8. De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van een specifieke situatie als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de AVG. Het op voornoemd artikel gedane beroep treft derhalve geen doel.
Artikel 17, lid 1, aanhef en onder a, en lid 3 van de AVG
9. Eiseres voert in beroep verder aan dat de persoonsgegevens van [naam] op grond van artikel 17, lid 1, aanhef en onder a, van de AVG moeten worden gewist. Deze gegevens zijn immers, aldus eiseres, niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij destijds zijn verzameld of anderszins verwerkt.
10. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat het in artikel 17, lid 1, aanhef en onder a, van de AVG verankerde recht op gegevenswissing in dit geval niet geldt omdat zich een van de uitzonderingssituaties uit het derde lid van artikel 17 van de AVG voordoet. Verwerking is namelijk, aldus verweerder, nodig voor het nakomen van een in de Jeugdwet neergelegde verplichting voor verweerder.
11. De rechtbank stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat de beschikking van 18 september 2018 niet heeft geresulteerd in concrete jeugdhulpactiviteiten voor [naam] . Verder stelt de rechtbank vast dat de juridische procedures die in de afgelopen jaren zijn gevoerd, niet hebben geleid tot enige vorm van toezicht voor [naam] of enige maatregel in het kader van de Jeugdwet.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd waarom er op dit moment nog een op artikel 7.4.0 van de Jeugdwet gebaseerde verwerkingsplicht zou bestaan. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar haar uitspraak van 2 maart 2020 waarbij het verzoek tot ondertoezichtstelling door de RvdK is ingetrokken. Omdat naderhand is gebleken dat jeugdhulp niet noodzakelijk was, en de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat het dossier van [naam] op dit moment gesloten is, valt er naar het oordeel van de rechtbank geen wettelijke verwerkingsplicht meer aan te wijzen. Nu de verwerking niet langer een doel heeft, is er ook geen wettelijke verwerkingsplicht meer.
Bewaartermijn
13. Omdat [naam] ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG recht heeft op wissing van zijn persoonsgegevens, kan de rechtbank het geschilpunt of er op grond van de Jeugdwet al dan niet een bewaartermijn van 20 jaar geldt, buiten bespreking laten.
Conclusie over recht op gegevenswissing
14. Het beroep is gegrond voor zover het betrekking heeft op het recht op gegevenswissing.
Schadevergoeding
15. Naar het oordeel van de rechtbank is [naam] als gevolg van het bestreden besluit, dat een onrechtmatig karakter heeft, in zijn persoon aangetast door verlies van controle over zijn persoonsgegevens. Het betreft een aantasting van een persoonlijkheidsrecht. Dat betekent dat eiseres op grond van artikel 82 van de AVG in samenhang met artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding.
16. Het uitgangspunt is dat eiseres de door haar gestelde schade met concrete gegevens moet onderbouwen. Gelet op de omstandigheden van het geval en het langdurig verzet van verweerder tegen een redelijk verzoek tot vernietiging van het Jeugdwet-dossier van [naam] , heeft de gemachtigde van eiseres in het aanvullend beroepschrift van 9 september 2020 aangevoerd het billijk te achten dat zowel voor [naam] als voor zijn wettelijk vertegenwoordigster een bedrag van € 1.500,- wordt toegekend wegens immateriële schade.
17. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiseres hierin niet vanwege het ontbreken van concrete gegevens. De rechtbank acht een schadevergoeding van € 125,- voor eiseres en eenzelfde bedrag aan schadevergoeding voor [naam] redelijk en zal verweerder hiertoe veroordelen.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 534,- per punt en een wegingsfactor 1).
19. De rechtbank merkt in dit verband ten slotte nog op dat betaalde eigen bijdragen voor verleende rechtsbijstand dan wel gemaakte kosten in de gevoerde civiele procedure geen onderdeel kunnen uitmaken van een proceskostenvergoeding, Dit geldt ook voor gemaakte reiskosten van eiseres voor het bezoeken van haar advocaat, alsmede voor gemaakte telefoonkosten in de bezwaarfase.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder om aan eiseres en haar zoon tezamen een schadevergoeding van in totaal € 250,- te betalen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van
C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.