ECLI:NL:RBOVE:2021:2263

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
7 juni 2021
Zaaknummer
C/08/243397 / HA ZA 20-55
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de overname van een dierenartsenpraktijk met vorderingen tot schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil over de overname van een dierenartsenpraktijk door de besloten vennootschap Avecur B.V. Eiseres, Avecur, vorderde schadevergoeding van de gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en de besloten vennootschap [gedaagde 2], omdat zij meende dat de gedaagden de overgang van de onderneming hebben tegengewerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van Avecur onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat de gestelde schade door het 'wegjagen' van klanten niet voldoende was aangetoond, en dat de vorderingen met betrekking tot ongeoorloofde prijsaanpassingen en het schenden van het relatie- en concurrentiebeding niet konden worden toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van Avecur in hun geheel moesten worden afgewezen, en dat zij in de proceskosten werd veroordeeld. In reconventie vorderde [gedaagde 2] betaling van een onbetaalde factuur, maar ook deze vordering werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er finale kwijting was verleend voor alle bestaande geschilpunten op het moment van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft de proceskosten aan beide zijden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/243397 / HA ZA 20-55
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVECUR B.V.,
gevestigd in Hardenberg,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. dr. L.C. van der Veer te Meppel.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie zal hierna Avecur genoemd worden. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie zullen hierna gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2020 en de daarin genoemde processtukken
  • de ent- en onderzoekskaart van de zijde van Avecur
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [gedaagde 1] c.s.
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 maart 2021 en de reacties daarop van partijen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Naast de feiten die reeds zijn opgenomen in het tussenvonnis van 1 april 2020 zijn voor de beoordeling van de vorderingen van partijen de navolgende feiten van belang.
2.2.
In de tussen [gedaagde 2] en Avecur gesloten koopovereenkomst activa (hierna te noemen: de koopovereenkomst) staat onder meer het volgende vermeld:
Artikel 1 – Koop en levering
1.1
Verkoper [ [gedaagde 2] , toevoeging rechtbank] verkoopt aan Koper [Avecur, toevoeging rechtbank], gelijk Koper van Verkoper koopt de navolgende goederen:
(…)
(d) de goodwill en alle overige immateriële activa die behoort bij de Onderneming, waaronder het klantenbestand, de orderportefeuille, overige informatiebestanden, het recht op de (handels)naam, het recht op de [domeinnaam] en de daarbij behorende website, bij Verkoper in gebruik zijnde telefoonnummers, faxnummers en e-mailadressen, software, licentierechten, administratie, etc. (Immateriële activa), (…).
(…)
1.8
Alle kosten en opbrengsten die betrekking hebben op de periode voor de Leveringsdatum komen voor rekening van Verkoper. Alle kosten en opbrengsten die betrekking hebben op de periode na de Leveringsdatum komen voor rekening van Koper. Partijen komen overeen dat voornoemde bedragen zoveel als mogelijk met elkaar zullen worden verrekend.
(…)
Artikel 11 – Non-concurrentie
11.1
Het is Verkoper verboden gedurende twee (2) jaren na ondertekening van deze Overeenkomst in Nederland op enigerlei wijze betrokken te zijn of werkzaamheden te (doen) verrichten, direct dan wel indirect, die op enigerlei wijze zouden kunnen concurreren met de aan de Koper overgedragen Onderneming, met uitzondering van de werkzaamheden die [gedaagde 1] in opdracht van Koper verricht en zoals vastgelegd in de managementovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 9 van deze Overeenkomst.
11.2
Het is Verkoper verboden gedurende twee (2) jaren na het einde van de in artikel 9 van deze Overeenkomst bedoelde overeenkomst van opdracht klanten en/of relaties van Koper te bedienen, daarmee contacten te leggen en/of te onderhouden of hen op andere wijze rechtstreeks of zijdelings te benaderen, met uitzondering van de werkzaamheden die [gedaagde 1] in opdracht van Koper verricht en zoals vastgelegd in de overeenkomst van opdracht, zoals bedoeld in artikel 9 van deze Overeenkomst. Onder klanten en/of relaties wordt verstaan de klanten en/of relaties die [gedaagde 1] gedurende twee (2) jaar voor het einde van de overeenkomst van opdracht zelf heeft bediend. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op klanten en/of relaties die Koper om welke reden dan ook niet wil of kan bedienen.
11.3
Bij overtreding van bepaalde in dit artikel verbeurt Koper een direct opeisbare boete van EUR 25.000 (vijfentwintig duizend euro) per overtreding en een boete van EUR 500 (vijfhonderd euro) voor iedere dag dat de overtreding na sommatie tot beëindiging daarvan voortduurt, onverminderd het recht van Koper volledige schadevergoeding te vorderen.
2.3.
De tussen (onder meer) [gedaagde 2] en Avecur gesloten vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:
In aanmerking nemende dat:
a. [gedaagde 2] en Avecur op 7 augustus 2017 een koopovereenkomst activa hebben gesloten (Koopovereenkomst) en op 24 oktober 2017 een addendum op de Koopovereenkomst (Addendum);
b. Tussen [gedaagde 2] en Avecur op 7 augustus 2017 tevens een huurovereenkomst is gesloten (Huurovereenkomst) alsmede een overeenkomst van opdracht (Overeenkomst van Opdracht);
c. [gedaagde 2] zich op het standpunt stelt dat Avecur niet (tijdig) heeft voldaan aan de (betalings)verplichtingen uit de hiervoor genoemde overeenkomsten;
(…)
j. Partijen uiteindelijk overeenstemming hebben bereikt over een allesomvattende regeling, welke overeenstemming zij in deze overeenkomst willen vastleggen.
Komen overeen als volgt:
(…)
7. Met betrekking tot hetgeen is bepaald in artikel 1.8 van de Koopovereenkomst verklaren [gedaagde 2] en Avecur dat een nadere regeling niet nodig is.
8.
[gedaagde 2] en Avecur komen het volgende overeen in verband met uitvoering van de Overeenkomst van Opdracht:
(…)
( b) [gedaagde 2] en Avecur werken beide loyaal en actief mee aan overdracht van klanten;
(…)
(…)
12. Tussen [gedaagde 2] en Avecur wordt ter vervanging van het relatie- en concurrentiebeding zoals opgenomen in de Koopovereenkomst en de Overeenkomst van opdracht het volgende relatie- en concurrentiebeding overeengekomen:
( a) Het is [gedaagde 1] verboden tot 1 augustus 2019 in Nederland op enigerlei wijze betrokken te zijn of werkzaamheden te (doen) verrichten, direct dan wel indirect, die op enigerlei wijze kunnen concurreren met de onderneming van Avecur;
( b) Het is [gedaagde 1] verboden tot 1 april 2021 klanten en/of relaties van Avecur te bedienen, daarmee contacten te leggen en/of te onderhouden of hen op andere wijze rechtstreeks of zijdelings te benaderen, voor zover zulks betrekking heeft op (de uitvoering van) diergeneeskundige activiteiten, met uitzondering van de werkzaamheden die [gedaagde 1] in opdracht van Avecur verricht en zoals vastgelegd in de overeenkomst van opdracht. Onder klanten en/of relaties wordt verstaan de klanten en/of relaties die [gedaagde 1] tussen 1 januari 2017 en 1 januari 2019 heeft bediend. Een lijst met klanten en/of relaties die [gedaagde 1] gedurende de periode 1 januari 2017 en 31 juli 2018 zelf heeft bediend, is als bijlage 1 aangehecht. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op klanten en/of relaties die Avecur om welke reden dan ook niet wil of kan bedienen.
(…)
18. [gedaagde 2] en Avecur verlenen elkaar finale kwijting over en weer ter zake alle nu bestaande geschilpunten.
2.4.
[gedaagde 1] heeft op basis van de overeenkomst van opdracht farmaceutica en aanverwante zaken verkocht aan klanten van Avecur.
2.5.
Meneghin is een in Italië gevestigde producent van konijnenhokken.
2.6.
Tussen [gedaagde 2] en Meneghin heeft een overeenkomst bestaan op grond waarvan [gedaagde 2] ten behoeve van Meneghin bemiddelde bij de totstandkoming van contracten met betrekking tot de plaatsing van konijnenhokken door Meneghin bij konijnenfokkerijen.
2.7.
Op 1 januari 2018 heeft Meneghin een agentuurovereenkomst gesloten met Avecur. In verband daarmee is voornoemde overeenkomst tussen [gedaagde 2] en Meneghin op enig moment beëindigd.
2.8.
Op 15 en 16 september 2018 heeft [gedaagde 1] een bezoek gebracht aan Meneghin.
2.9.
Op 17 september 2018 heeft Meneghin de agentuurovereenkomst met Avecur opgezegd.

3.De beoordeling

in conventie

3.1.
Het gaat in deze zaak om een geschil over de overname van een dierenartsenpraktijk. De kopende partij, Avecur, stelt zich op het standpunt dat de verkopende partij, [gedaagde 2] , en haar bestuurder en tevens dierenarts, [gedaagde 1] , de overgang van de onderneming hebben tegengewerkt en daardoor toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomsten die in het kader van de overname zijn gesloten. Ten aanzien van [gedaagde 1] , die geen partij is bij de betreffende overeenkomsten, meent Avecur dat hij hiermee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Volgens Avecur heeft zij door de handelwijze van [gedaagde 1] c.s. € 1.399.275,00 aan schade geleden, welk bedrag zij in conventie als hoofdsom vordert. Dit bedrag ziet op vijf verschillende schadeposten, die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
‘wegjagen’ van klanten3.2. Avecur vordert ten eerste betaling van een bedrag van € 633.392,00 aan schade die zij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde 1] belangrijke klanten van Avecur zou hebben ‘weggejaagd’. Zij voert daartoe aan dat [gedaagde 1] de voortzetting van de dienstverlening door Avecur heeft ondermijnd door bij klanten de (veterinaire inzichten van de) dierenarts die zijn werkzaamheden zou overnemen en die hij juist met het oog op het behoud van klanten moest inwerken, [X] , belachelijk te maken en zich negatief over haar uit te laten, alsmede een onwaar en lasterlijk beeld met betrekking tot Avecur te schetsen. Volgens Avecur heeft [gedaagde 1] op die manier twijfel gezaaid over de continuïteit van de te verlenen veterinaire zorg na de overname en zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst, op grond waarvan [gedaagde 2] loyaal diende mee te werken aan de overdracht van klanten. Avecur wijst in dit kader ook op de vaste prijs die zij met [gedaagde 2] voor de overdracht van de goodwill is overeengekomen en die volgens haar impliceerde dat [gedaagde 1] c.s. dienden te bevorderen dat klanten niet zouden weglopen. Zij betoogt dat door de handelwijze van [gedaagde 1] 11 klanten zijn vertrokken en dat zij door dat vertrek op jaarbasis € 79.174,00 aan winst heeft misgelopen. De totale schade begroot Avecur op het achtvoudige van dat bedrag.
3.3.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat [gedaagde 1] klanten van Avecur heeft weggejaagd. Zij stellen zich op het standpunt dat in de tussen partijen gesloten overeenkomsten niet is bepaald dat [gedaagde 1] ernaar diende te streven klanten voor de onderneming te behouden, maar dat hij zich daartoe wel onverplicht heeft ingespannen aangezien het voor hem evident was dat Avecur belang had bij het behoud van klanten. Volgens [gedaagde 1] c.s. leidt iedere bedrijfsovername tot verloop van klanten, maar is het onjuist [gedaagde 1] daarvan een verwijt te maken. [gedaagde 1] c.s. betwisten dat [gedaagde 1] [X] in het bijzijn van klanten belachelijk heeft gemaakt en stellen zich op het standpunt dat [X] geregeld onenigheid met klanten had over de omgang met dieren en daardoor zelf haar positie en die van Avecur op de proef heeft gesteld. [gedaagde 1] c.s. wijzen er ook op dat nergens uit blijkt dat de 11 klanten inderdaad zijn vertrokken, laat staan dat dat door toedoen van [gedaagde 1] is gebeurd, en dat de door Avecur gestelde schade niet is onderbouwd.
3.4.
Hoewel de tussen [gedaagde 2] en Avecur gesloten overeenkomsten geen expliciete bepaling bevatten waaruit volgt dat [gedaagde 2] diende mee te werken aan het behoud van klanten, moet uit die overeenkomsten naar het oordeel van de rechtbank wel impliciet die verplichting worden afgeleid. Het doel van beide partijen was immers om de bestaande dierenartsenpraktijk over te dragen aan Avecur.
3.5.
De rechtbank constateert echter dat Avecur het gestelde ‘wegjagen’ van klanten door [gedaagde 1] onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Mede gelet op het tussenvonnis van 1 april 2020, waarin Avecur expliciet om een nadere feitelijke onderbouwing is gevraagd op dit punt, had van Avecur op zijn minst verwacht mogen worden dat zij de gestelde negatieve uitlatingen van [gedaagde 1] over Avecur en [X] had verduidelijkt door aan te geven waaruit deze uitlatingen precies hebben bestaan en tegen wie en wanneer deze zijn gedaan. Avecur heeft echter niet gesteld op welke wijze [gedaagde 1] zich negatief heeft uitgelaten over Avecur, terwijl zij de uitlatingen over [X] niet verder heeft geconcretiseerd dan de algemene stelling dat [gedaagde 1] haar vele malen heeft gekleineerd en gekoeioneerd. Avecur heeft evenmin voldoende feiten gesteld waaruit volgens haar volgt dat klanten door toedoen van [gedaagde 1] zijn vertrokken. Het enkele feit dat het klantenverloop volgens Avecur ‘niet normaal’ is geweest, is daarvoor onvoldoende. Avecur heeft bijvoorbeeld niet per klant toegelicht waaruit volgt dat [gedaagde 1] de klant heeft ‘weggejaagd’ en welke gedraging van [gedaagde 1] tot het vertrek van die klant heeft geleid. Nu de stellingen van Avecur ten aanzien van dit deel van haar vordering naar het oordeel van de rechtbank te veel in algemeenheden zijn blijven steken, heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Dit betekent dat niet aan bewijslevering wordt toegekomen, zodat het bewijsaanbod dat Avecur op dit punt heeft gedaan zal worden gepasseerd. Dit leidt ertoe dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde 1] klanten van Avecur heeft ‘weggejaagd’ en dat het gevorderde bedrag van € 633.392,00 aan schade zal worden afgewezen.
verkoop producten ‘onder de prijs’
3.6.
Avecur vordert ten tweede betaling van een bedrag van € 80.883,00 aan schade die zij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde 1] bij de verkoop van farmaceutica en aanverwante zaken bij 18 klanten ongeoorloofde prijsaanpassingen, meestal bestaande uit kortingen, zou hebben doorgevoerd, althans heeft laten doorvoeren. Volgens Avecur hebben partijen geen afspraken gemaakt over de prijzen die [gedaagde 1] mocht hanteren en diende hij daarom de door Avecur vastgestelde en bij [gedaagde 1] bekende (minimum)prijzen te hanteren.
3.7.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat [gedaagde 1] ongeoorloofde prijsaanpassingen heeft doorgevoerd of heeft laten doorvoeren. Zij stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 1] niet de technische mogelijkheid had om de prijzen aan te passen en dat indien hij die mogelijkheid wel had, hij daar niet van op de hoogte was. Volgens [gedaagde 1] c.s. werden de prijzen vastgesteld op directieniveau en voerde [gedaagde 1] in het systeem alleen de veterinaire handelingen in, waarna daaraan automatisch een prijs werd gekoppeld.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Avecur heeft zich bij dagvaarding op het standpunt gesteld dat [gedaagde 1] een ‘softwarematige machtiging’ had om aanpassingen te doen in het computersysteem van Avecur en dat hij die mogelijkheid heeft misbruikt door bij de facturering heel vaak onbevoegd af te wijken van de prijzen. Bij conclusie van repliek in conventie, en dus nadat de rechtbank in het tussenvonnis van 1 april 2020 haar had gevraagd naar een onderbouwing van die machtiging, heeft Avecur dit standpunt expliciet herhaald, overigens zonder stukken te overleggen waaruit die machtiging blijkt. Ter zitting heeft zij vervolgens haar stellingen op dit punt gewijzigd door aan te voeren dat [gedaagde 1] – hoewel hij over alle rechten met betrekking tot het softwaresysteem beschikte – niet zelf de prijzen heeft aangepast, maar dat hij twee administratief medewerksters op dwingende toon heeft geïnstrueerd dat voor hem te doen en dat die medewerksters daarover kunnen verklaren. De rechtbank acht deze wijziging opmerkelijk en is van oordeel dat deze afdoet aan de geloofwaardigheid van het betoog van Avecur.
3.9.
Hier komt bij dat [gedaagde 1] ter zitting heeft verklaard dat Avecur in het begin van de samenwerking de prijzen van [gedaagde 2] diende aan te houden en dat het juist Avecur was die onbegrijpelijke kortingen toepaste. Volgens [gedaagde 1] moest hij samen met de administratief medewerksters controleren of inderdaad de prijzen van [gedaagde 2] werden aangehouden. Avecur heeft daarop erkend dat zij als een soort pakketdienst zelf kortingen op de productprijzen heeft verleend en zij heeft desgevraagd niet kunnen toelichten waarom [gedaagde 1] naar haar mening verdere prijsverlagingen zou hebben doorgevoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Avecur mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] c.s. ook op het punt van de ongeoorloofde prijsaanpassingen onvoldoende heeft aangevoerd om tot bewijslevering te worden toegelaten. Het gevorderde bedrag van € 80.883,00 aan schade zal daarom worden afgewezen.
concurrerende veterinaire diensten3.10. Avecur vordert ten derde betaling van een bedrag van € 280.000,00 aan schade die zij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde 2] het relatie- en concurrentiebeding uit de vaststellingsovereenkomst en de koopovereenkomst zou hebben geschonden. Avecur voert daartoe aan dat uit haar rittenadministratie is gebleken dat met de auto van [gedaagde 1] in een jaar tijd vele honderden ritten zijn gereden die [gedaagde 1] niet in de financiële administratie heeft verantwoord en waarvoor Avecur dus niet heeft kunnen factureren. Volgens Avecur ging dit in 2018 om 494 ritten, waarvan er 194 niet-declarabel waren, en heeft [gedaagde 1] voor de dienstverlening aan de betreffende klanten buiten haar om betaald gekregen en mogelijk ook voor niets diensten verricht. Zij stelt zich op het standpunt hierdoor € 84.000,00 aan omzet te hebben misgelopen, uitgaande van 300 niet-gefactureerde klantenbezoeken en een gemiddelde omzet per bezoek van € 200,00. Avecur meent verder over een periode van acht jaar € 196.000,00 aan winst te zijn misgelopen, omdat de betreffende klanten niet aan haar zijn overgedragen. In totaal zou de schade op dit punt € 280.000,- bedragen volgens Avecur.
3.11.
[gedaagde 1] c.s. betwisten ook dit deel van de vordering van Avecur. Zij betogen dat het relatie- en concurrentiebeding uit de vaststellingsovereenkomst pas per 1 augustus 2018 is gaan gelden, aangezien dat beding het relatie- en concurrentiebeding uit de koopovereenkomst vervangt en dat laatste beding geen terugwerkende kracht heeft. [gedaagde 1] c.s. stellen zich verder op het standpunt dat alle door [gedaagde 1] afgelegde ritten in het kader van de overeenkomst van opdracht hebben plaatsgehad, dat deze dus geen concurrerende activiteiten betroffen en dat ook sprake was van ritten in het kader van klantenbinding en serviceverlening die niet declarabel waren en daarom niet in het softwaresysteem van Avecur terug te vinden zijn. Volgens [gedaagde 1] c.s. kunnen zij niet aangeven welke ritten [gedaagde 1] al dan niet door middel van het invoeren van een veterinaire handeling in dat softwaresysteem heeft verantwoord, aangezien hij geen toegang meer heeft tot dat systeem en is het aan Avecur om concreet de klanten te benoemen waarvoor hij concurrerende diensten zou hebben verricht, zodat [gedaagde 1] c.s. zich daartegen kunnen verweren. [gedaagde 1] c.s. voeren ook aan dat [gedaagde 1] – met name particuliere – dierhouders bezocht die contant betaalden en dat hij die betalingen in aantekeningen bijhield en aan Avecur afdroeg. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft Avecur voor die betalingen vermoedelijk niet alsnog een factuur verzonden of heeft zij die betalingen zelf niet in haar administratie verwerkt.
3.12.
De rechtbank volgt [gedaagde 1] c.s. niet in hun standpunt dat Avecur slechts voor de periode vanaf 1 augustus 2018 een beroep kan doen op het relatie- en concurrentiebeding. Partijen zijn in de vaststellingsovereenkomst van 1 augustus 2018 weliswaar een nieuw relatie- en concurrentiebeding overeengekomen ter vervanging van het relatie- en concurrentiebeding uit de koopovereenkomst, maar dit betekent niet dat het eerst geldende beding voor die tijd niet van toepassing was.
3.13.
Aangezien Avecur zich beroept op de rechtsgevolgen van de stelling dat [gedaagde 2] het relatie- en concurrentiebeding uit de koopovereenkomst en de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden, rust op haar de bewijslast van die stelling. [gedaagde 1] c.s. hebben weliswaar als verweer tegen de betreffende stelling onder meer aangevoerd dat [gedaagde 1] contante betalingen aan Avecur heeft afgedragen en op verzoek van de rechtbank een groot aantal aantekeningen van die betalingen overgelegd, maar in het licht van de overige stellingen van partijen leidt dit niet tot de conclusie dat sprake is van een bevrijdend verweer waardoor de bewijslast op [gedaagde 1] c.s. is komen te rusten.
3.14.
Avecur heeft ter onderbouwing van de stelling dat [gedaagde 2] het relatie- en concurrentiebeding uit de vaststellingsovereenkomst en de koopovereenkomst heeft geschonden slechts een lijst overgelegd met adressen en data waarop die adressen zouden zijn bezocht. Volgens Avecur staan op die lijst adressen van haar klanten vermeld, maar ook onbekende adressen die betrekking lijken te hebben op beroepsmatige of hobbymatige dierenhouders. Zij stelt dat de ritten op de betreffende lijst niet door [gedaagde 1] in haar administratie zijn verantwoord, maar Avecur heeft geen uitdraai overgelegd van de in 2018 door [gedaagde 1] in het softwaresysteem van Avecur ingevoerde veterinaire handelingen, terwijl [gedaagde 1] c.s. onweersproken hebben aangevoerd dat Avecur nog wel over die gegevens beschikt. De rechtbank kan, net als [gedaagde 1] c.s., dan ook niet controleren of [gedaagde 1] de betreffende ritten inderdaad niet in de administratie van Avecur heeft verantwoord.
3.15.
Avecur heeft naar het oordeel van de rechtbank in het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde 1] c.s. bovendien onvoldoende gesteld waarom de betreffende ritten wel verantwoord hadden moeten worden. Avecur heeft in dit kader aangevoerd dat het aantal van 194 niet-declarabele ritten dat zij heeft aangehouden al buitensporig hoog is, maar gelet op hetgeen [gedaagde 1] ter zitting in dit kader heeft verklaard is dat nog maar zeer de vraag. [gedaagde 1] heeft namelijk betoogd dat hij wekelijks een dag rondreed, dat hij bij sommige klanten alleen langsging om te zorgen dat zij klant bleven bij Avecur en dat op de door Avecur overgelegde lijst ook adressen staan van vrienden en kennissen waar hij alleen even koffie ging drinken, zodat [gedaagde 1] kennelijk meerdere ‘ritten’ (van adres naar adres) maakte per dag. Daarnaast heeft [gedaagde 1] verklaard dat het klantenbestand van particulieren duizenden adressen betrof.
3.16.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de stellingen van Avecur zo weinig concreet houvast bieden voor het standpunt dat [gedaagde 2] het relatie- en concurrentiebeding uit de vaststellingsovereenkomst en de koopovereenkomst heeft geschonden, dat de conclusie gerechtvaardigd is dat Avecur niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Dit geldt ook ten aanzien van het eerst ter zitting ingenomen – en overigens door [gedaagde 1] c.s. weersproken – standpunt dat [gedaagde 1] in strijd met het relatiebeding werkzaamheden heeft verricht voor de maatschap [A] , althans [B] . Aan bewijslevering wordt dus wederom niet toegekomen. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 280.000,00 niet toewijsbaar is.
verstoren commerciële relatie met Meneghin
3.17.
Avecur betoogt verder dat zij schade heeft geleden doordat [gedaagde 1] c.s. de commerciële relatie met Meneghin hebben verstoord. Zij voert daartoe het volgende aan.
[gedaagde 2] was uit hoofde van de koopovereenkomst gehouden de overeenkomst met Meneghin aan Avecur over te dragen, aangezien bij het bepalen van de prijs voor de goodwill rekening is gehouden met de te verwachten provisies uit hoofde van die overeenkomst. Meneghin heeft weliswaar met medewerking van [gedaagde 1] een overeenkomst gesloten met Avecur en de overeenkomst met [gedaagde 2] beëindigd, maar de omzet uit de konijnenhokken is vanaf dat moment door toedoen van [gedaagde 1] opgedroogd. [gedaagde 1] heeft de betreffende werkzaamheden namelijk niet overgedragen, maar intussen wel contact gehad met veel potentiële opdrachtgevers en de provisie kennelijk voor zichzelf gehouden. Meneghin heeft de overeenkomst met Avecur bovendien een dag nadat [gedaagde 1] heimelijk bij haar op bezoek is geweest opgezegd. [gedaagde 1] is zich vervolgens weer publiekelijk gaan presenteren als vertegenwoordiger van Meneghin, hetgeen blijkt uit een bijeenkomst over konijnenhouderij op 25 september 2020. De schade die Avecur door dit handelen van [gedaagde 2] stelt te hebben geleden, bedraagt € 375.000,00, bestaande uit de in 8 jaar te behalen winst van € 54.885,00 per jaar.
3.18.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat [gedaagde 2] gehouden was de bemiddelingswerkzaamheden voor Meneghin aan Avecur over te dragen. Zij betogen dat Meneghin niet als relatie is opgenomen in het tussen partijen overeengekomen relatiebeding, terwijl dat wel voor de hand had gelegen indien het standpunt van Avecur over Meneghin juist zou zijn, en dat de handel in konijnenhokken niet onder de goodwill valt. Volgens [gedaagde 1] c.s. heeft [gedaagde 1] Avecur wel bij Meneghin geïntroduceerd, maar wilde Meneghin niet met Avecur samenwerken vanwege de schofferende houding die zij, in de persoon van haar bedrijfsleider [Y] , jegens haar aannam.
3.19.
De rechtbank is van oordeel dat de vraag of de commerciële relatie tussen [gedaagde 2] en Meneghin onder de koopovereenkomst valt in het midden kan blijven. Ook indien dit inderdaad het geval is, kan de vordering in kwestie namelijk niet worden toegewezen omdat Avecur de verwijten die zij [gedaagde 2] / [gedaagde 1] op dit punt maakt, mede in het licht van het door [gedaagde 1] c.s. gevoerde verweer wederom niet voldoende concreet heeft weten te maken. Het enkele feit dat Meneghin de overeenkomst met Avecur een dag na het bezoek van [gedaagde 1] heeft opgezegd is onvoldoende om aan te nemen dat [gedaagde 1] hierin een beslissende rol heeft gespeeld, zoals Avecur kennelijk meent. Wat betreft het achterblijven van de omzet uit de handel van de konijnenhokken heeft [Y] ter zitting desgevraagd verklaard niet te weten wat de reden daarvan is en heeft hij niet meer dan vermoedens geuit dat die omzetdaling aan [gedaagde 1] te wijten is, dit terwijl [gedaagde 1] heeft betoogd dat de omzetdaling logisch was omdat de vraag naar konijnenhokken vanaf 2016 was afgenomen. Aan bewijslevering wordt dus niet toegekomen, nog daargelaten het feit dat Avecur op dit punt geen ter zake dienend bewijsaanbod heeft gedaan. Weliswaar heeft Avecur concreet bewijs aangeboden van haar stelling dat [gedaagde 1] zich op 25 september 2020 weer als vertegenwoordiger van Meneghin heeft gepresenteerd, maar zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe deze stelling aansluit bij het verwijt dat [gedaagde 2] in 2018 de commerciële relatie tussen Avecur en Meneghin heeft verstoord. Het gevorderde bedrag van € 375.000,00 zal daarom worden afgewezen.
inbreuk op de overeenkomst met betrekking tot immateriële activa
3.20.
Avecur vordert tot slot betaling van een bedrag van € 30.000,00 aan schade die zij stelt te hebben geleden doordat [gedaagde 1] c.s. in strijd met artikel 1 van de koopovereenkomst de handelsnaam [gedaagde 2] zijn blijven gebruiken en hebben gedaan alsof zij die dierenartspraktijk nog drijven. Volgens Avecur heeft [gedaagde 2] na ontvangst van de koopsom de [domeinnaam] geclaimd en is zij onder de handelsnaam [gedaagde 2] blijven factureren en bestellen en presenteert zij zich onder die naam aan het publiek. Zij verwijst in dit kader naar een colofon uit een blad van de vakgroep Konijnenhouderij LTO Nederland waarin vermeld staat dat het e-mailadres van [gedaagde 1] [emailadres] is.
3.21.
[gedaagde 1] c.s. betwisten dat zij inbreuk maken op de handelsnaam [gedaagde 2] . Volgens hen presenteren zij zich niet meer openlijk onder die handelsnaam, noch onder de statutaire naam [gedaagde 2] [gedaagde 1] c.s. betogen dat de [domeinnaam] alleen is geregistreerd om de statutaire naam van [gedaagde 2] , die op grond van de overeenkomst niet overgedragen hoefde te worden, veilig te stellen en dat deze domeinnaam niet naar een website leidt. Ook voeren [gedaagde 1] c.s. aan dat [gedaagde 1] het [emailadres] sinds de bedrijfsovername niet meer gebruikt en inmiddels ook geen ander e-mailadres met de naam [gedaagde 2] daarin, alsmede dat het door Avecur in dit kader gevorderde schadebedrag niet is onderbouwd.
3.22.
Voor zover [gedaagde 1] het [emailadres] inderdaad na 1 augustus 2017 is blijven gebruiken, levert dat naar het oordeel van de rechtbank een inbreuk op, op het recht tot het gebruik van de (handels)naam en/of de [domeinnaam] dat [gedaagde 2] aan Avecur heeft verkocht. Dat van een dergelijk gebruik sprake is (geweest), blijkt echter niet uit het door Avecur overgelegde ongedateerde colofon en kan bovendien in het midden blijven. Avecur heeft namelijk geen enkele onderbouwing gegeven van het door haar gevorderde bedrag van € 30.000,00 aan schade, ondanks het feit dat haar daar in het tussenvonnis van 1 april 2020 om is gevraagd. Dit deel van haar vordering kan alleen al om die reden niet worden toegewezen.
3.23.
De conclusie uit het voorgaande is dat de gehele vordering van Avecur zal worden afgewezen.
proceskosten3.24. Avecur zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op:
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
11.997,00(3,0 punten × tarief € 3.999,00)
Totaal € 16.128,00
in reconventie
3.25.
[gedaagde 2] vordert in reconventie betaling van een bedrag van € 3.830,31 met rente en kosten. Volgens [gedaagde 2] heeft Avecur namelijk een factuur van 20 september 2017 ten onrechte onbetaald gelaten. Aanvankelijk was de vordering mede namens [gedaagde 1] ingesteld, maar hij heeft deze laten varen.
3.26.
Avecur stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is van de vordering in reconventie kennis te nemen. Volgens haar bestaat er onvoldoende samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zodat de vordering in reconventie door de kantonrechter behandeld zou moeten worden. Avecur meent verder dat [gedaagde 2] geen betaling meer kan vorderen van de factuur van 20 september 2017, omdat met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 1 augustus 2018 finale kwijting is verleend voor alle op dat moment bestaande geschilpunten en dus ook ter zake van die factuur.
3.27.
De rechtbank is van oordeel dat tussen de vorderingen in conventie en reconventie een zodanige samenhang bestaat dat de gezamenlijke behandeling van die vorderingen gerechtvaardigd is. De vordering in reconventie ziet namelijk in feite op de uitleg van de tussen [gedaagde 2] en Avecur gesloten vaststellingsovereenkomst, terwijl in conventie onder meer de (vermeende) schending van die overeenkomst aan de orde is. De rechtbank acht zich dus bevoegd van de vordering in reconventie kennis te nemen.
3.28.
In artikel 18 van de tussen [gedaagde 2] en Avecur gesloten vaststellingsovereenkomst staat vermeld dat zij elkaar over en weer finale kwijting verlenen ter zake van alle op dat moment bestaande geschilpunten. [gedaagde 2] stelt zich op het standpunt dat over de factuur van 20 september 2017 op 1 augustus 2018 nog geen geschil bestond en dat deze daarom niet onder voornoemde bepaling valt. Zij wijst in dit kader onder meer naar artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst waarin vermeld staat dat met betrekking tot hetgeen in artikel 1.8 van de koopovereenkomst is bepaald, een nadere regeling niet nodig is. De rechtbank begrijpt hieruit dat [gedaagde 2] de factuur van 20 september 2017 uit hoofde van (artikel 1.8 van) de koopovereenkomst aan Avecur heeft toegestuurd.
3.29.
De rechtbank volgt het standpunt van [gedaagde 2] niet. In de considerans van de vaststellingsovereenkomst staat onder meer vermeld dat [gedaagde 2] van mening is dat Avecur niet (tijdig) heeft voldaan aan de (betalings)verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst. Nu de factuur van 20 september 2017 dateert van vóór 1 augustus 2018 en op basis van de koopovereenkomst is verstuurd, moet artikel 18 van de vaststellingsovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank zo worden uitgelegd dat de daarin opgenomen finale kwijting tevens ziet op die factuur. Het bepaalde in artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst maakt dit niet anders, aangezien in de vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de finale kwijting geen uitzondering is opgenomen voor wat betreft de verplichtingen uit hoofde van artikel 1.8 van de koopovereenkomst.
3.30.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
3.31.
[gedaagde 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Avecur worden begroot op een bedrag van € 956,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × tarief € 478,00). Gelet op de zeer beperkte inhoud van de conclusie van dupliek in reconventie, kent de rechtbank voor die conclusie geen punten toe.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt Avecur in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 16.128,00;
in reconventie
4.3.
wijst de vorderingen af;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van Avecur tot op heden begroot op € 956,00;
4.5.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, mr. A.M. Koene en mr. E.C. Rozeboom en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.