ECLI:NL:RBOVE:2021:2199

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
C/08/266411 / KG ZA 21-126
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een mondelinge koopovereenkomst en de toepassing van het schriftelijkheidsvereiste

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een pand, nakoming van een mondelinge koopovereenkomst met gedaagde, die interesse had getoond in het pand. Eiser stelde dat gedaagde het pand onder voorwaarden had gekocht, maar gedaagde betwistte dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde zich kon beroepen op het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW, omdat er geen schriftelijke overeenkomst was en gedaagde als consument kan worden aangemerkt. Eiser had niet aangetoond dat het pand niet bestemd was voor bewoning en dat gedaagde geen consument was. De rechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/266411 / KG ZA 21-126
Vonnis in kort geding van 26 mei 2021
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen, hierna in enkelvoud te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. N.A.M. Kienhuis te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. M. Sakarya te Epe.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 26 mei 2021 op het door [eiser] gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het pand gelegen aan [het adres 1] [woonplaats] .
2.2.
Eind februari 2021 heeft [naam makelaardij] in opdracht van [eiser] het pand aan [het adres 1] te [woonplaats] , hierna verder te noemen: 'het pand' als volgt op www.funda.nl in de verkoop gezet:
“Afbeelding en adresgegevens woning verwijderd”
2.3.
Op 26 april 2021 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met de heer [A] , makelaar bij [naam makelaardij] . Tijdens dit telefoongesprek heeft [gedaagde] zijn interesse in het pand kenbaar gemaakt en is er een bezichtiging ingepland voor 28 april 2021.
2.4.
Op 28 april 2021 heeft de bezichtiging van het pand plaatsgevonden. Bij de bezichtiging waren [A] , [gedaagde] en zijn partner aanwezig. Tijdens de bezichtiging heeft [gedaagde] aangegeven dat hij het achterste gedeelte van het pand wil slopen en er dan twee of meer appartementen van wenst te maken voor de verhuur.
2.5.
Na de bezichtiging heeft [gedaagde] aan [A] gevraagd of het mogelijk was om een optie te krijgen op het pand, aangezien er meerdere potentiële kopers waren voor het pand. [A] heeft aangegeven dat een optie geen mogelijkheid is, maar heeft [gedaagde] wel enkele dagen de tijd gegeven om alle informatie te beoordelen. In het kader daarvan heeft [A] op 28 april 2021 alle informatie van het pand aan [gedaagde] gestuurd per e-mail.
2.6.
Op 28 april 2021 heeft [A] per WhatsApp de gegevens van [het sloopbedrijf] te [vestigingsplaats] aan [gedaagde] gestuurd, alsmede op 29 april 2021 het saneringsrapport in opdracht van [gedaagde] naar [het sloopbedrijf] gestuurd.
2.7.
Op 30 april 2021 heeft [gedaagde] per WhatsApp een bieding uitgebracht van
€ 275.000,- onder voorbehoud van bezichtiging en aannemersprijs. [A] heeft hierop gereageerd dat de bieding akkoord is, mits de voorbehouden uiterlijk woensdag 5 mei 2021 zullen eindigen.
2.8.
Op maandag 3 mei 2021 heeft [gedaagde] samen met een aannemer en/of bouwkundige het pand bekeken.
2.9.
Op 5 mei 2021 heeft [A] de koop van het pand door [gedaagde] per e-mail bevestigd. Hij schrijft:
‘Geachte heer [gedaagde] ,
Nogmaals proficiat met de aankoop van het pand aan [het adres 1] te [woonplaats] ! Hierbij nog even de opsomming:
Aangekocht onder de volgende voorwaarden:
  • Koopsom:€. 275.000,-- k.k.;
  • Passeerdatum: uiterlijk 27-5-2021 of zoveel eerder of later als beide partijen nader overeenkomen; O.v.v. financiering: niet van toepassing;
  • O.v.v. bouwkundige keuring: niet van toepassing;
  • Storting bankgarantie/waarborgsom: niet van toepassing;
  • Roerende zaken: verder volgens brochure;
  • Pand zal in huidige staat worden geleverd;
  • Notaris voor passeren: Noaber Notarissen te [woonplaats] .
Voor het opmaken van de koopovereenkomst hebben wij de volgende stukken nog van jullie nodig:
  • Kopie paspoort/identiteitskaart van koper(s);
  • Volledige NAW-gegevens, mailadres en mobiele telefoonnummers;
Nadat de stukken ontvangen zijn, zullen wij de koopovereenkomst gaan opmaken en een concept daarvan zal naar jullie worden gemaild om alvast door te nemen.
Vervolgens zullen wij jullie en de verkopers uitnodigen bij ons op kantoor om de overeenkomst gezamenlijk nogmaals door te nemen en daarna te ondertekenen.
Zijn er nog vragen, dan hoor ik het natuurlijk graag.
(…)’
2.10.
Nadien is [gedaagde] nog tweemaal in het pand geweest om het pand aan derden te laten zien. Op 11 mei 2021 is [gedaagde] er geweest met zijn ouders en op 18 mei is [gedaagde] in het pand geweest met een architect. Op 18 mei 2021 heeft [A] ter plaatse een kopie gemaakt van zijn paspoort en de gegevens van [gedaagde] genoteerd met de intentie dat deze gegevens kunnen worden gebruikt voor het opstellen van de koopovereenkomst
2.11.
Op 20 mei 2021 heeft [gedaagde] telefonisch aan [A] medegedeeld dat hij van de koop afziet. [gedaagde] gaf aan dat de architect hem een totaal ander inzicht had gegeven en dat de uiteindelijke prijs van verbouwen zwaar tegen viel. [A] heeft [gedaagde] op zijn verplichtingen gewezen en aangegeven dat hij dit moet terugkoppelen met [eiser] .
2.12.
In reactie op dat telefoongesprek mailt [A] op 20 mei 2021 aan [gedaagde] :
‘(…)
Hierbij ontvangt u de concept koopovereenkomst inzake de door u gekochte bedrijfspand gelegen aan [het adres 1] te [woonplaats] .
Wilt u de overeenkomst in hoofdlijnen doornemen en eventuele opmerkingen aan ons doorgeven?
De telefonische mededeling van vanmiddag om af te zien van de koop wordt niet door verkoper geaccepteerd!
Een mondelinge overeenkomst met een professionele partij is bindend. Er zal dus ook afgenomen moeten worden.
Kiest u ervoor om toch niet af te nemen, dan bent u de 10% waarborgsom alsnog verschuldigd. Een juridische procedure zal dan volgen.
Tevens hebben wij een exemplaar van deze concept koopovereenkomst per mail naar de verkopende partij verzonden.
Graag zouden wij deze koopovereenkomst zo spoedig mogelijk getekend retour ontvangen omdat de passeerdatum ook al voor volgende week staat gepland.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en zien uw ondertekende stukken/antwoord graag tegemoet.
(…)’
Een op naam van partijen gestelde koopovereenkomst woning is bij de e-mail gevoegd.
2.13.
[gedaagde] heeft eveneens op 20 mei 2021 op voorgaande e-mail gereageerd:
‘(…) Het bod welke ik aan jou heb doorgegeven was onder voorbehoud van offertes van de verschillende bedrijven die het geheel zouden aanpakken om tot een sluitend geheel te komen, daarbij is de aannemer nog niet eens geraadpleegd, de kosten tot nu
toe zijn van dien aard dat het voor mij niet interessant is om het geheel te renoveren voor een snelle doorverkoop.
Succes met de verkoop. (…)’
2.14.
Daarop reageert [A] weer door op 20 mei 2021 aan [gedaagde] te mailen:
‘Wat wij afgesproken hebben is jou gemaild/bevestigd. Zie mail; 05-05-2021 om 21:17
Tot het moment dat jij een bieding hebt uitgebracht heb je een optie tijd gehad om dingen te onderzoeken. Dit omdat er nog een 2e partij was die ook een bod had uitgebracht.
Na het uitgebrachte bod zijn er dan ook geen voorbehouden meer van toepassing.
Daarmee heb je nu nog 3 mogelijkheden:
- afnemen en eventueel doorverkopen zonder te verbouwen.
- niet afnemen en waarborgsom betalen.
- niet afnemen en niets doen betekent voor verkoper procedure volgen en juridisch proces starten. (…)’
2.15.
Op 20 mei 2021 ontvangt mevrouw [eiseres sub 2] van de heer [B] van Noabernotarrisen een e-mail gericht aan haar vader, de heer [C] , met betrekking tot de woning aan [het adres 2] in [vestigingsplaats] , die hij heeft gekocht. In die e-mail staat:
‘(…) Het door u te betalen eindbedrag van de afrekening ad € 299.958,34 dient vóór ondertekening te zijn bijgeschreven op het op de afrekening vermelde bankrekeningnummer.
Uw aankoop wordt niet door een bank gefinancierd. (…)
Graag ontvang ik uiterlijk 26 mei 2021 van u een bericht/bewijs, bijvoorbeeld een kopie van de verkoopnota van uw vorige woning, van de jaarrekening van uw bedrijf of van uw aangifte inkomstenbelasting waarop het bedrag was aangegeven, waarin u de herkomst van de door u te betalen gelden gedocumenteerd toelicht, zoals is vermeld op de afrekening
Voorts nodig ik u uit op vrijdag 28 mei 2021 om 16:15 uur. Graag verwacht ik u dan op ons kantoor te Vriezenveen voor het tekenen van bovenbedoelde akte. (…)’
2.16.
Op 24 mei 2021 schrijft mr. Kienhuis [gedaagde] aan en verzoekt hem om binnen 24 uur de bijgevoegde koopovereenkomst ondertekend te retourneren alsmede schriftelijk te bevestigen dat de levering zal plaatsvinden op 27 mei 2021. Daarbij is aangetekend dat als [gedaagde] niet binnen voornoemde termijn aan de verzoeken voldoet, er een kortgedingprocedure aanhangig zal worden gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
[gedaagde] veroordeelt tot nakoming van de mondelinge koopovereenkomst ten aanzien
van het pand gelegen aan [het adres 1] [woonplaats] alsmede tot
het verrichten van al die handelingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van de levering
van de onroerende zaak door [eiser] c.s. aan [gedaagde] uiterlijk op 27 mei as. danwel
binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis danwel een door uw rechtbank in
goede justitie te bepalen datum op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag of
voor elke dagdeel dat [gedaagde] hiertoe in gebreke blijft met een maximum van € 500.000,-;
Subsidiair
[gedaagde] veroordeelt om als voorschot op de door [eiser] geleden schade aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 32.500,- en voor de bepaling van de verdere schade deze nader op te maken bij staat te vermeerderen met de wettelijke rente.
Primair en subsidiair
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van de (na)kosten van deze procedure, de wettelijke rente daarover en de overige ten gevolge van de executie van het vonnis gemaakte kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt dat het spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat [eiser] voor de vader van [eiseres sub 2] een woning in [vestigingsplaats] heeft gekocht voor € 325.000,- op naam van vader. [eiser] stelt in dat kader reeds een waarborgsom van € 32.500,- te hebben voldaan. De levering van de woning zal plaatsvinden op 28 mei 2021 en voor dat moment dient het restantbedrag van € 299.958,48 te worden voldaan. Als [gedaagde] het pand in [woonplaats] niet afneemt kan [eiser] de woning voor (schoon)vader niet afnemen, want zonder de opbrengst van de verkoop van het pand in [woonplaats] kan de woning voor (schoon)vader niet worden betaald stelt [eiser] . In dit ‘worst case scenario’ zal [eiser] aanzienlijke schade lijden. Die schade bestaat volgens [eiser] naast het feit dat het pand niet is verkocht in ieder geval uit de betaalde waarborgsom van € 32.500,- ten aanzien van de aangekochte woning van de vader van [eiseres sub 2] . De overige schade dient nader opgemaakt te worden bij staat. Het is in de visie van [eiser] dan ook van essentieel belang dat [gedaagde] per omgaande wordt veroordeeld tot nakoming van de mondelinge koopovereenkomst.
4.2.
[gedaagde] stelt daar tegenover dat [eiser] van alles heeft gesteld, maar geen enkel bewijs heeft geleverd voor die stellingen. [eiser] heeft alleen een nota van afrekening overgelegd. Deze nota staat op naam van [C] . Het is dus aan [C] om
het restantbedrag te betalen en niet aan [eiser] . Behalve de blote stelling, dat deze nota betaald moet worden door [eiser] , is er verder geen onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een geldleningsovereenkomst of een schenkingsakte. Er is dus helemaal niets waaruit blijkt dat [eiser] dit bedrag moet voldoen voor [C] . Misschien heeft [eiser] die wens wel, maar er is in ieder geval geen plicht en dus geen spoedeisendheid, aldus [gedaagde] .
4.3.
[gedaagde] betwist bovendien dat de nota voor de aankoop van de woning voor (schoon)vader [eiser] voldaan moet worden met de verkoopopbrengst van het pand in [woonplaats] . [eiser] heeft volgens [gedaagde] ook niet aangetoond dat er sprake is van een liquiditeitstekort, waardoor de vermeende verplichtingen niet nagekomen zouden kunnen worden. [gedaagde] betwist ook dat [eiser] de waarborgsom van € 32.500,- heeft voldaan ten behoeven van de koop van de woning voor hun (schoon)vader, nu daarvan geen enkel bewijs is overgelegd. Van schade is volgens [gedaagde] dus geen sprake. Voor zover dat wel het geval is, wat [gedaagde] betwist, is het hoogst onzeker of [gedaagde] aansprakelijk is voor enige schade. Vastgesteld dient nog te worden dat [gedaagde] tekortschiet in de nakoming van een verplichting, dat er als gevolg van die tekortkoming schade is ontstaan en dat tussen de tekortkoming en de schade causaal verband bestaat. De antwoorden op deze rechtsvragen zijn thans allerminst helder, aldus [gedaagde] .
4.4.
Op grond van de door [gedaagde] aangedragen argumenten, zoals hiervoor beschreven, onderschrijft de voorzieningenrechter het standpunt van [gedaagde] dat niet aannemelijk is geworden dat op [eiser] en niet op hun (schoon)vader enige betalingsverplichting rust met betrekking tot de woning die op naam van de (schoon)vader is gekocht. [eiser] heeft dus niet aannemelijk gemaakt de verplichting te hebben om voor
28 mei 2021, de dag waarop het de leveringsakte van die woning zou passeren, de restant-koopsom van € 299.458,48 te betalen. Evenmin heeft [eiser] aannemelijk gemaakt dat voor die betaling het geld nodig is dat vrij komt als [gedaagde] de koopsom betaalt, die hij op grond van de door [eiser] gestelde koopovereenkomst met betrekking tot het pand in [woonplaats] aan [eiser] verschuldigd is. Het gevolg is dat het door [eiser] gestelde spoedeisend belang bij een veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van koopovereenkomst die volgens [eiser] met [gedaagde] met betrekking tot het pand in [woonplaats] is gesloten, niet kan worden aangenomen.
4.5.
Los van het feit dat [eiser] het bestaan van een op [eiser] rustende betalingsverplichting voor de woning voor (schoon)vader niet aannemelijk heeft gemaakt, is op de door [gedaagde] genoemde gronden ook niet voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] ten behoeve van de aankoop voor (schoon)vader een waarborgsom van € 32.500,- heeft betaald.
Het is dan ook niet aannemelijk is geworden dat [eiser] schade lijdt als het restant-aankoopbedrag voor de woning van hun (schoon)vader niet op tijd wordt betaald. De vordering om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 32.500,- op die schade kan om die reden niet voor toewijzing in kort geding in aanmerking komen.
4.6.
Hoewel de vorderingen van [eiser] gelet op het overwogene onder 4.4 en 4.5 reeds niet voor toewijzing in aanmerking komen en wat overigens aan de orde is gesteld in principe geen bespreking meer behoeft, wil de kantonrechter met betrekking tot wat de kern van het geschil is het volgende niet onopgemerkt laten.
4.7.
De kern van het geschil tussen partijen vormt de vraag of tussen hen een koopovereenkomst tot stand gekomen is met betrekking tot het pand in [woonplaats] . [eiser] vordert immers nakoming van die koopovereenkomst, die – zo stelt [eiser] - mondeling tot stand zou zijn gekomen nadat [gedaagde] op 4 mei 2021 telefonisch tegenover makelaar [A] te kennen had gegeven dat de koop kon doorgaan. [gedaagde] betwist dat de koopovereenkomst is gesloten. [gedaagde] betwist dat hij op 4 mei 2021 tegenover [A] heeft toegezegd dat de koop kon doorgaan en hij beroept zich erop dat hij een bod op het pand heeft uitgebracht onder voorbehoud van bezichtiging en aannemersprijs. Pas op 18 mei 2021 heeft [gedaagde] van de door hem ingeschakelde architect informatie ontvangen, op grond waarvan het naar zijn zeggen voor hem duidelijk werd dat de verbouwingskosten zo hoog waren dat het voor hem niet rendabel was om tot koop van het pand over te gaan. Daarom heeft hij [A] op 20 mei 2021 laten weten dat hij van de koop afzag. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er op dat moment nog geen koop tot stand was gekomen, daar dit gelet op het bepaalde in artikel 7:2 BW schriftelijk diende te gebeuren. De e-mail die [gedaagde] op
5 mei 2021 van [A] ontving, waarin hij nogmaals werd gefeliciteerd met de aankoop vond [gedaagde] vreemd. Toch heeft hij er niet op gereageerd, omdat hij er steeds vanuit is gegaan dat er pas een overeenkomst tot stand zou komen als hij die zou ondertekenen. Voordat het zover zou komen wilde hij eerst meer informatie en om die reden had hij zijn bod op het pand ook onder een tweetal voorbehouden uitgebracht, aldus [gedaagde] .
4.8.
Artikel 7:2 lid 1 BW bepaalt dat de koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan schriftelijk moet worden aangegaan indien de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf (hierna: een consument of particuliere partij). De achtergrond van deze bepaling is gelegen in de bescherming van de consumentkoper. Uit hoofde van artikel 3:39 BW is de koopovereenkomst nietig als die niet in de voorgeschreven vorm (schriftelijk) is aangegaan.
4.9.
Om te bepalen of [gedaagde] zich op het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:2 BW kan beroepen is dus van belang of het pand dat [gedaagde] wilde kopen ‘een tot bewoning bestemde onroerende zaak’ was en of [gedaagde] is aan te merken als een consument of particuliere partij. Op beide punten verschillen partijen van mening. [eiser] stelt zich onder verwijzing naar de advertentie op Funda en het in opdracht van de gemeente opgestelde saneringsrapport op het standpunt dat het pand niet bestemd was voor bewoning, maar dat het een bedrijfspand, dat wil zeggen een winkel met een showroom betrof. Zo was het volgens [eiser] tot het opstellen van dat rapport in 2016 in gebruik en sindsdien is daar niets in veranderd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het pand woondoeleinden heeft en verwijst daartoe naar de website van [naam makelaardij] , waar het pand als woonhuis wordt aangeboden:
[eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] geen consument maar een belegger is, omdat [gedaagde] te kennen heeft gegeven dat hij het pand wil verbouwen tot appartementen. [gedaagde] stelt van plan te zijn geweest om tot de verkoop van het pand er zelf te gaan wonen. Hij handelt naar zijn zeggen niet bedrijfsmatig, hij staat niet in geschreven bij de Kamer van Koophandel. Als hij al belegger is dan is hij een particulier die particuliere gelden belegt.
4.10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat voor de bepaling van de bestemming van het pand maatgevend is de feitelijke situatie ten tijde van de totstandkoming van de koopovereenkomst. Niet relevant is wat de koper beoogt; de wens om een bedrijfspand te verbouwen tot woning doet de zaak niet vallen onder het toepassingsbereik (MvA,
Kamerstukken I2002/03, 23095, 38a, p. 8-9 en MvA,
Kamerstukken I2001/02, 23095, 178b, p. 15). Dat [gedaagde] van plan is appartementen te maken in het pand en dat hij er zelf (tijdelijk) wil gaan wonen is voor het vaststellen van de bestemming van het pand dus niet van belang. Als er mondeling een koopovereenkomst tot stand is gekomen, zou dat zijn gebeurd op 4 mei 2021. Over de bestemming van het pand op dat tijdstip (en tot nu toe) bestaat onduidelijkheid. Op Funda stond het pand vermeld als ‘winkel met showroom’, op de website van [naam makelaardij] staat het pand vermeld als ‘woonhuis’ en makelaar [A] spreekt in zijn felicitatie-e-mail van 5 mei 2021 over ‘het pand’ en in zijn e-mail van 20 mei over ‘het bedrijfspand’. Bij deze laatste e-mail stuurt [A] echter een op naam van partijen gestelde ‘koopovereenkomst woning’. In die overeenkomst wordt het pand zowel aangeduid als ‘een winkel-woonhuis’ en als ‘de woning’. Mr. Kienhuis spreekt vervolgens in haar e-mail van 24 mei 2021 over ‘het winkelpand’.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen. Een koopovereenkomst tussen partijen kan slechts rechtsgeldig mondeling tot stand zijn gekomen, als [gedaagde] heeft gehandeld in de uitoefening van beroep of bedrijf. Dat wordt door [eiser] gesteld, maar door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Van de zijde van [eiser] is niet aangetoond dat, en zo ja in welk beroep of bedrijf [gedaagde] zou hebben gehandeld. [eiser] stelt enkel dat [gedaagde] heeft gezegd dat hij het pand als een belegging wilde kopen. Zoals [gedaagde] terecht heeft opgemerkt kan dit ook een eenmalige privé belegging van met privé geld zijn. Daarvan was volgens [gedaagde] in dit geval sprake. [gedaagde] stelt te hebben gehandeld als consument en er daarom op te hebben vertrouwd dat er pas een koopovereenkomst tot stand zou komen als hij zijn handtekening onder een schriftelijke overeenkomst had gezet. De vraag wie gelijk heeft, kan in het kader van dit kort geding, dat zich niet leent voor een diepgravend onderzoek naar de juistheid van de over en weer ingenomen stellingen, niet worden beantwoord. Bij deze stand van zaken, waarin er onduidelijkheid bestaat over de bestemming van het pand ten tijde van het gestelde sluiten van de koopovereenkomst, waarin er geen bewijs ligt dat [gedaagde] heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf, waarin hij ontkent dat hij op 4 mei 2021 telefonisch heeft toegezegd dat de koop door kan gaan, en waarin de makelaar pas twee weken later een schriftelijke ‘koopovereenkomst-woning’ aan [gedaagde] doet toekomen, terwijl de koper in die overeenkomst de aan een consument toekomende bedenktijd wordt gegund en in die overeenkomst expliciet is benoemd dat daaruit pas verplichtingen voortvloeien als beide partijen deze koopovereenkomst hebben ondertekend, kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] als niet-consument mondeling rechtsgeldig een koopovereenkomst met betrekking tot het pand heeft gesloten. Hieruit volgt dat de vorderingen van [eiser] die zijn gebaseerd op het tot stand komen van die overeenkomst zullen worden afgewezen.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 952,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.932,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
Op 26 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter als volgt geoordeeld, waarbij de hieronder vermelde nummering verwijst naar het op die dag uitgesproken vonnis:
2.1.
wijst de vorderingen af,
2.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op deze uitspraak begroot op € 1.932,00,
2.3.
veroordeelt [eiser] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 163,-- zonder betekening en € 248,-- in geval van betekening,
2.4.
verklaart de onderdelen 2.2 en 2.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021 . De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 31 mei 2021