ECLI:NL:RBOVE:2021:2157

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
08/760000-20 + 08/730353-18 (tul alg) + 08/952587-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging met een vuurwapen en belediging van een politieambtenaar

Op 31 mei 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 38-jarige man uit Almelo veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden. De man werd beschuldigd van het bedreigen van een slachtoffer met een machinepistool op 31 december 2019, en later beledigde en bedreigde hij een politieagent. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen ernstig waren en dat de man geen tbs opgelegd kreeg, omdat de deskundigenrapportages onvoldoende basis boden voor een dergelijke maatregel. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld op basis van getuigenverklaringen en het proces-verbaal van de politie. De verdachte heeft tijdens de zittingen zijn betrokkenheid bij de feiten erkend, maar betwistte de ernst van zijn daden. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen, toegewezen, en de verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/760000-20 + 08/730353-18 (tul alg) + 08/952587-19 (gev. ttz) (P)
Datum vonnis: 31 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I. Almelo te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 maart 2020, 28 april 2020, 6 juli 2020, 28 september 2020, 14 december 2020, 1 maart 2021 en 17 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink-van Dijk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J Michels, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 17 mei 2021, kort en zakelijk weergegeven, op neer:
parketnummer 08/760000-20
feit 1:dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een vuurwapen en met woorden;
feit 2:dat verdachte een vuurwapen, een patroonmagazijn en twee patronen voorhanden heeft gehad;
feit 3:dat verdachte een cel in het arrestantencomplex in Borne heeft vernield;
feit 4 primair:dat verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
feit 4 subsidiair:dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, te weten het los(ser) maken van handboeien en/of het aanhoren van bedreigende en/of beledigende uitspraken;
feit 5:dat verdachte de politieambtenaar [slachtoffer 2] heeft beledigd;
parketnummer 08//952587- 19
dat verdachte 157,76 gram van een materiaal bevattende MDMA, voorhanden had.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
parketnummer 08/760000-20
1
hij op of omstreeks 1 januari 2020, te Almelo, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling, door:
- een automatisch vuurwapen mee te nemen naar /in de woning waar die [slachtoffer 1] zich begaf en/of dat vuurwapen op (de borst en/of het lichaam van) voornoemde [slachtoffer 1] te richten en/of dat vuurwapen aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of
- voornoemd vuurwapen door te laden en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen (zakelijk
weergegeven) "dat de ruit betaald zou worden en als dit niet betaald werd hij
iedereen kapot zou schieten" en/of (zakelijk weergegeven) "dat hij [slachtoffer 1]
en de rest in die woonkamer allemaal kapot zou schieten als zij niet zouden
zeggen wie de ruit had vernield en dit zou betalen", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in of omstreeks de periode tussen 31 december 2019 tot en met 1 januari
2020, te Almelo, althans in Nederland, een vuurwapen van categorie II, te
weten:
- een vuurwapen/pistoolmitrailleur (merk/type Cz Vz61 Skorpion, kaliber
7.65mm), geschikt om automatisch mee te vuren, van categorie II onder 2°,
en/of
- een patroonmagazijn, bedoeld en bestemd voor een vuurwapen, waarmee
automatisch gevuurd kan worden, en/of munitie van Categorie III, te weten:
- 2 patronen, kaliber 7.65mm Browning, voorhanden heeft gehad;
3
hij op of omstreeks 01 januari 2020, te Borne, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk de muren van cel D20 van het
arrestantencomplex te Borne, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander, te weten aan Politie Oost Nederland toebehoorde, heeft vernield
en/of beschadigd;
4
hij op of omstreeks 1 januari 2020, te Almelo en/of te Borne, althans in
Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] (één of meermalen) dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik geef je een kopstoot",
- " Als ik je dienstnummer heb, weet ik je te vinden",
- " Als je mij naar Borne brengt, staat je dienstnummer op de papieren, ik pak
je nog wel",
-"Jij gaat kapot",
- " Ik maak jouw leven kapot",
- " Ik zou je moeten verkrachten",
- " Ik ga jou verkrachten", - "Ik ben nog niet klaar met je",
- " als ik je te pakken krijg, dan krijg je een WAJONG uitkering",
- " Ik pak je kankerkinderen",
- " Ik pak je kankermoeder",
- " ik pak die kankerfamilie van je" en/of
- " Let op mijn woorden, je hebt geen leven meer" althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ALTHANS, voor zover het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 1 januari 2020, te Almelo en/of te Borne, althans in
Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 2] , door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 2]
en/of derden, te weten de moeder en/of kind(eren) en/of familie van
voornoemde [slachtoffer 2] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en/of te dulden, te weten het los(ser) maken van handboeien en/of het aanhoren van zeer
(be)dreigende en/of beledigende uitspraken, door die [slachtoffer 2] (één of meermalen) (dreigend) de woorden toe te voegen,
terwijl zij hem, zijnde verdachte, bewaakte na zijn aanhouding en/of
overbracht naar het arrestantencomplex:
- " je moet de boeien losdoen kankerteef",
- " je moet de boeien losdoen kankerhoer",
- " Ik geef je een kopstoot",
- " Als ik je dienstnummer heb, weet ik je te vinden",
- " Als je mij naar Borne brengt, staat je dienstnummer op de papieren, ik pak
je nog wel",
-"Jij gaat kapot",
- " Ik maak jouw leven kapot",
- " Ik zou je moeten verkrachten",
- " Ik ga jou verkrachten",
- " Ik ben nog niet klaar met je",
- " als ik je te pakken krijg, dan krijg je een WAJONG uitkering",
- " Ik pak je kankerkinderen",
- " Ik pak je kankermoeder",
- " ik pak die kankerfamilie van je",
- " Let op mijn woorden, je hebt geen leven meer",
- " Lelijke varkenwijf",
- " ezel(in)",
- " kanker waardeloze stomme fucking hopeloze kanker nazi hoer dat je bent",
- " lelijke afvalbak",
- " je bent minder waard als een kliko",
- " je bent vaak gedumpt en misbruikt, of niet?",
- " je bent een waardeloze niksnut",
- " kankermoeder(s)",
- " Kankerteef",
- " Nazi",
- " zeug",
- " je zou misbruikt moeten worden" en/of
- " kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende en/of dreigende aard
en/of strekking;
5
hij op of omstreeks 1 januari 2020, te Almelo en/of te Borne, althans in
Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagente bij de politie
Oost-Nederland , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar
bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar één of meermalen de woorden toe te voegen:
- " Lelijke varkenwijf",
- " ezel(in)",
- " kanker waardeloze stomme fucking hopeloze kanker nazi hoer dat je bent",
- " lelijke afvalbak",
- " je bent minder waard als een kliko",
- " je bent vaak gedumpt en misbruikt, of niet?",
- " je bent een waardeloze niksnut",
- " kankermoeder(s)",
- " Kankerteef",
- " Nazi",
- " zeug",
- " je zou misbruikt moeten worden" en/of
- " kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
parketnummer 08/952587-19
hij op of omstreeks 05 november 2019 in de gemeente Almelo
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 157,76 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Ten aanzien van parketnummer 08/760000-20 feit 4 en 5:
Ter terechtzitting van 17 mei 2021 is door de verdediging betoogd dat het handelen van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in strijd is met beginselen van een goede procesorde, nu verdachte zich voor vermeende uitlatingen moet verantwoorden bij de meervoudige strafkamer en de zaak jegens medeverdachte [medeverdachte] , zijnde de persoon met wie verdachte gelijktijdig is aangehouden en die blijkens het dossier de verbalisanten heeft uitgescholden en hen ziektes heeft toegewenst, is geseponeerd.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan het OM de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het OM om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich bijvoorbeeld voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, in dit verband ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
De rechtbank stelt vast dat de door de verdediging naar voren gebrachte feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om te oordelen dat er sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging hieromtrent.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging ter zake van de feiten 4 en 5 op de tenlastelegging onder parketnummer 08-/760000-20.
Ten aanzien van parketnummer 08/952587-19:
Ter terechtzitting van 17 mei 2021 is gesproken over hetgeen de officier van justitie ten tijde van de terechtzitting van 28 april 2020 heeft gezegd over het gevoegde onderzoek New York. De rechtbank is - gehoord de raadsman van verdachte en de officier van justitie - van oordeel dat hetgeen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 april 2020 staat vermeld geen aanleiding geeft om te oordelen dat het OM niet tot vervolging van de tenlastegelegde overtreding van de Opiumwet mocht overgaan nu het onderzoek New York in de eerste plaats handelt over vermeende betrokkenheid van verdachte bij vuurwapens.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.3
Schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat alle aan verdachte tenlastegelegde feiten zijn bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot feit 5 van parketnummer 08/760000-20 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft voor de overige tenlastegelegde feiten onder dit parketnummer vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman betoogd dat de gebeurtenissen niet hebben plaats gevonden zoals door [slachtoffer 1] in de aangifte is beschreven en dat de vermeende bedreigingen niet tegen [slachtoffer 1] waren gericht. De raadsman heeft met betrekking tot feit 2 betoogd dat verdachte het wapen niet voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm), nu verdachte ongewild met het wapen en het magazijn werd geconfronteerd en hij het wapen slechts kortstondig in handen heeft gehad om het op te bergen in de woning van zijn moeder. Verdachte is zich voorts niet bewust geweest van de aanwezigheid van patronen in de auto.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het niet mogelijk is dat verdachte ten tijde van het moment waarop de camera van zijn cel werd afgeplakt hiertoe de papieren van de inverzekeringstelling heeft gebruikt, nu verdachte op dat moment nog niet in verzekering was gesteld. Verder ontbreken beelden van de vermeende vernielingen is in het proces-verbaal geen melding gemaakt van het gegeven dat verdachte van cel is gewisseld. Tenslotte staat volgens de raadsman niet vast of de cel voorafgaand aan de insluiting van verdachte ongeschonden was.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman naar voren gebracht dat een aantal van de gedachtestreepjes zien op anderen dan [slachtoffer 2] en dat de term ‘kapot maken’ moet worden opgevat in de figuurlijke zin van het kapotmaken van de carrière van [slachtoffer 2] . Van de bijzondere bewijswaarde van de aangifte moet niet worden uitgegaan, gezien de wijze waarop deze is ingekleed. De uitlatingen van verdachte zijn overigens geen bedreigingen maar uitingen van woede en onmacht geweest.
Met betrekking tot het tenlastegelegde onder parketnummer 08/952587-19 heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, omdat de in de woning aangetroffen verdovende middelen zich niet in de machtssfeer van verdachte hebben bevonden.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
parketnummer 08/760000-20 feit 1 en feit 2
De verklaring van aangever [slachtoffer 1]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van [slachtoffer 1] over hetgeen zou zijn voorgevallen in de woning aan de [adres 1] in Almelo geen juiste weergave van feiten betreft en om die reden niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [slachtoffer 1] zoals is opgenomen in zijn aangifte consistent en vindt op essentiële punten steun in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van getuige [getuige 1] , [getuige 2] en het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die een andere aanwezige aan de [adres 1] , [getuige 3] , hebben gesproken. Dat aangever [slachtoffer 1] zijn aangifte later, om hem moverende redenen, heeft willen intrekken, doet aan de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring niet af. [slachtoffer 1] is bovendien nadien als getuige gehoord door de rechter-commissaris en heeft daar herhaald dat verdachte iedereen wilde doodschieten als de vernielde autoruit niet zou worden vergoed en dat verdachte en niet aangever [slachtoffer 1] , een wapen had. Daar komt bij dat op basis van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 1] bij het afleggen van zijn verklaring andere motieven hebben voorop gestaan dan het naar waarheid verklaren. Bovendien heeft verdachte zelf ter terechtzitting en ook eerder in raadkamer bij de behandeling van de vordering tot gevangenhouding op 15 januari 2020, verklaard dat hij inderdaad het wapen in handen heeft gehad en in een kast in de woning van zijn moeder heeft opgeborgen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 31 december 2019 op 1 januari 2020 is verdachte in een woning aan de [adres 1] in Almelo geweest. In die woning was onder meer aangever [slachtoffer 1] aanwezig. Verdachte heeft in deze woning een vuurwapen voor iedereen zichtbaar in zijn handen gehad. De verklaring van verdachte dat hij het wapen van aangever [slachtoffer 1] heeft afgepakt, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig en niet aannemelijk gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en het relaas van de verbalisanten die hebben gesproken met getuige [getuige 3] , waaruit volgt dat verdachte met een wapen de woning aan de [adres 1] is binnengelopen.
Door een getuige is de politie gebeld waarna verdachte samen met [medeverdachte] kort daarop is aangehouden in een auto. In deze auto zijn twee patronen aangetroffen.
Bij fouillering is in de jas van verdachte een patroonhouder van een automatisch wapen aangetroffen. In de woning van verdachtes moeder aan de [adres 2] in Almelo, het verblijfsadres van verdachte, is in een kast een automatisch wapen aangetroffen, te weten een pistoolmitrailleur van het merk Ceska Zbrojovka, model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning.
Het oordeel van de rechtbank
- feit 1
Onder feit 1 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij [slachtoffer 1] zou hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Dat [slachtoffer 1] op de hoogte is geraakt van de uitlatingen die door verdachte zijn gedaan en is geconfronteerd met verdachte die met een wapen naar de woning kwam en deze in de woning aan de aanwezigen aldaar toonde, staat voor de rechtbank niet ter discussie. Naar het oordeel van de rechtbank levert de aard van de tenlastegelegde woordelijke uitlatingen en de handelingen, te weten het meenemen en tonen van het vuurwapen, van verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling op.
Dat de bedreiging door verdachte niet direct of alleen in de richting van [slachtoffer 1] maar eventueel ook richting andere aanwezigen in de woning zouden zijn gedaan, staat aan bewezenverklaring van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr niet in de weg.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
- feit 2
Onder feit 2 is aan verdachte tenlastegelegd dat hij een vuurwapen/pistoolmitrailleur van het merk/type Cz Vz61 Skorpion, kaliber 7.65mm en geschikt om automatisch mee te vuren, een patroonmagazijn en munitie voorhanden heeft gehad.
Verdachte heeft naar eigen zeggen op 1 januari 2020 in de woning aan de [adres 1] in Almelo een automatisch vuurwapen in zijn handen gehad. Verdachte heeft de patroonhouder uit het wapen gehaald en de patroonhouder in zijn jas gestopt. Verdachte heeft het vuurwapen, naar eigen zeggen, onklaar gemaakt. Verdachte heeft het vuurwapen meegenomen naar de woning van zijn moeder aan de [adres 2] in Almelo en het aldaar in de kast gelegd.
Dat het wapen een vuurwapen oftewel een pistoolmitrailleur van categorie II onder 2° Wwm betreft dat geschikt is om automatisch mee te vuren en dat het patroonmagazijn oftewel de patroonhouder bedoeld en bestemd, als ook passend en geschikt is voor voornoemd wapen, staat vast. De voorliggende vraag betreft de vraag of verdachte het wapen voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26 Wwm.
Voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, Wwm is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust voorhanden heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Het vuurwapen en de patroonhouder
Door de verdediging is betoogd dat vanwege het - in de lezing van verdachte - ongewild geconfronteerd zijn met het wapen en het vervolgens kortstondig vast hebben van het wapen om het op te bergen in een kast in de woning van verdachtes moeder, geen sprake is van voorhanden hebben van het wapen en de patroonhouder in de zin van artikel 26 Wwm.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte het wapen met patroonhouder bewust voorhanden had en hierover tevens heeft beschikt. Niet alleen heeft verdachte verschillende handelingen met het wapen verricht, zoals het vasthouden, het verwijderen van de patroonhouder uit het wapen en het onklaar maken ervan, maar ook heeft verdachte dit wapen eerst meegenomen naar de woning aan de [adres 1] en na zijn bezoek aldaar, weggebracht naar de verderop gelegen woning van zijn moeder en daar opgeborgen, waarmee verdachte over het wapen en de patroonhouder heeft beschikt, oftewel hierover de feitelijke macht heeft uitgeoefend en er dus sprake is van voorhanden hebben in de zin van artikel 26 Wwm.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde – met betrekking tot het vuurwapen en de patroonhouder – heeft begaan.
De patronen
Na de aanhouding van verdachte en [medeverdachte] zijn twee patronen van het kaliber 7.65 mm aangetroffen op en achter de passagiersstoel – zijnde de stoel waarop [medeverdachte] heeft gezeten – in de auto waarin beiden zaten. De auto was geen eigendom van verdachte.
Verdachte ontkent de munitie voorhanden te hebben gehad. Het enkele feit dat verdachte in een auto heeft gezeten waarin de aangetroffen munitie lag, is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat verdachte de munitie bewust voorhanden heeft gehad. Aldus is niet bewezen dat verdachte de twee in de auto aangetroffen patronen voorhanden heeft gehad zodat hij van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
4.2.2
parketnummer 08/760000-20 feit 3
Verdachte heeft op 1 januari 2020 op enig moment verbleven in cel D20 in het arrestantencomplex in Borne. Na het verblijf in die cel nemen verbalisanten waar dat er een tekst op de muur staat.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die deze tekst op de wand heeft geplaatst. Er is weliswaar een ambtsedig proces-verbaal opgemaakt op basis waarvan een bewezenverklaring zou kunnen volgen. In dit ambtsedig proces-verbaal staan echter aantoonbare onjuistheden, bijvoorbeeld over de papieren waarmee de camera zou zijn afgeplakt, zodat naar het oordeel van de rechtbank niet enkel op basis van de overige inhoud van het proces-verbaal tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Dit zou mogelijk anders zijn wanneer dit proces-verbaal op punten ondersteund zou worden door andere bewijsmiddelen. Nu dat niet het geval is acht de rechtbank niet bewezen wat aan verdachte onder feit 3 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4.2.3
parketnummer 08/760000-20 feit 4 en feit 5
De aangifte van [slachtoffer 2]
Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank in de aangifte van [slachtoffer 2] of in de wijze waarop de aangifte is ingekleed, geen reden op grond waarvan kan worden gezegd dat dit afbreuk doet aan de bijzondere bewijswaarde van de verklaring van politieambtenaar [slachtoffer 2] . De rechtbank verwerpt daarom dit standpunt van de verdediging.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte is, naar aanleiding van het onder 4.2.1. genoemde incident, op 1 januari 2020 aangehouden, geboeid en overgebracht naar het arrestantencomplex in Borne door onder meer verbalisant [slachtoffer 2] . Tijdens de aanhouding op straat in Almelo en onderweg naar Borne heeft verdachte verschillende uitlatingen gedaan richting verbalisant [slachtoffer 2] . Een deel van deze uitlatingen waren beledigend van aard. Verdachte erkent dat hij [slachtoffer 2] heeft uitgescholden.
Het oordeel van de rechtbank
- feit 4 primair
Onder feit 4 primair is aan verdachte tenlastegelegd dat hij verbalisant [slachtoffer 2] zou hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
De rechtbank stelt voorop, zoals hiervoor reeds ten aanzien van feit 1 is overwogen, dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Dat [slachtoffer 2] op de hoogte is geraakt van de uitlatingen die door verdachte zijn gedaan, staat niet ter discussie. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de door verdachte tegen [slachtoffer 2] geuite woorden kunnen worden gekwalificeerd als een bedreiging als bedoeld in artikel 285 Sr.
De rechtbank is van oordeel dat de uitlatingen van verdachte als ‘jij gaat kapot’ en ‘ik maak jouw leven kapot’, zeker in het licht van andere uitlatingen van verdachte als ‘ik geef je een kopstoot’ en ‘als ik je te pakken krijg, dan krijg je een WAJONG- uitkering’ zien op het letterlijk kapot willen maken van [slachtoffer 2] en niet in figuurlijke zin op het kapot maken van haar carrière. De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de verdediging hieromtrent.
De rechtbank is van oordeel dat de aard van de tenlastegelegde uitlatingen van de verdachte te weten de woorden "Ik geef je een kopstoot", "Jij gaat kapot", "Ik maak jouw leven kapot" en "als ik je te pakken krijg, dan krijg je een WAJONG uitkering", in de gegeven omstandigheden een bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Sr opleveren. De andere uitlatingen die in de tenlastelegging staan opgesomd zijn weliswaar geuit, maar leveren, naar het oordeel van de rechtbank, geen bedreiging met zware mishandeling op, zodat deze uitlatingen niet bewezen worden verklaard.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de uitlatingen van verdachte jegens [slachtoffer 2] onbeheerste uitingen van woede en onmacht waren en aldus geen bedreiging in de zin van artikel 285 Sr zijn. Hoewel de aanhouding en het boeien bij verdachte boosheid teweeg kunnen hebben gebracht, zijn de geuite bewoordingen van verdachte onder de gegeven omstandigheden niet op te vatten als een emotionele ontlading, maar zijn zij, ook gezien de specifieke woordkeuze, naar het oordeel van de rechtbank bewust gekozen met het doel om [slachtoffer 2] vrees aan te jagen.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
- feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 mei 2021 voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 32 – 33;
3.
Het proces-verbaal van bevindingen ‘uitwerken geluidsopnamen’, pagina 122 – 123.
4.2.4
parketnummer 08/952587-19
De feiten en omstandigheden
Op 5 november 2019 is verdachte aangehouden ter zake van het vermoedelijk voorhanden hebben van een automatisch wapen. Bij verdachte is geen wapen aangetroffen. Op diezelfde datum heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het verblijfsadres van verdachte, te weten de woning van zijn moeder, aan de [adres 2] in Almelo. Hierbij zijn op verschillende plaatsen in de woning verdovende middelen, zijnde MDMA, aangetroffen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte de in de woning aan de [adres 2] in Almelo aangetroffen verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad in de zin van de Opiumwet. Voor bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben is niet noodzakelijk dat de verdovende middelen de verdachte toebehoren, maar zij moeten zich wel in de machtssfeer van verdachte bevinden.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten op grond waarvan enige directe betrokkenheid van verdachte bij de in de tenlastelegging vermelde verdovende middelen kan worden vastgesteld, anders dan dat de woning waar de verdovende middelen zijn aangetroffen de woning van de moeder van verdachte betrof en tevens het adres waar verdachte met enige regelmaat verbleef.
Louter het gegeven dat verdachte met enige regelmaat in een woning verbleef – in welke woning bovendien meerdere mensen verbleven, onder wie de moeder en de broer van verdachte – waar ook hoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen, die grotendeels verborgen waren en in ieder geval op plaatsen lagen niet in de directe nabijheid van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende voor bewezenverklaring van het door verdachte opzettelijk aanwezig hebben van deze verdovende middelen, nu van deze drugs niet zonder meer kan worden gezegd dat zij zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. De rechtbank merkt hierbij ook nog op dat bovendien van slechts een geringe hoeveelheid aangetroffen drugs op basis van het dossier kan worden gesteld waar deze precies zijn aangetroffen, te weten in slaapkamer A01.02.001 in een bruine kast.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/952587-19 is tenlastegelegd, zodat zij hem hiervan zal vrijspreken.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
parketnummer 08-760000-20
1
hij op 1 januari 2020, te Almelo, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door:
- een automatisch vuurwapen mee te nemen naar/in de woning waar die [slachtoffer 1] zich bevond en dat vuurwapen aan die [slachtoffer 1] te tonen en
- voornoemd vuurwapen door te laden en
- voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen (zakelijk weergegeven) "dat de ruit betaald zou worden en als dit niet betaald werd hij iedereen kapot zou schieten" en (zakelijk weergegeven) "dat hij [slachtoffer 1] en de rest in die woonkamer allemaal kapot zou schieten als zij niet zouden zeggen wie de ruit had vernield en dit zou betalen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2
hij in de periode tussen 31 december 2019 tot en met 1 januari 2020, te Almelo een vuurwapen van categorie II, te weten:
- een vuurwapen/pistoolmitrailleur (merk/type Cz Vz61 Skorpion, kaliber
7.65mm), geschikt om automatisch mee te vuren, van categorie II onder 2° en
- een patroonmagazijn, bedoeld en bestemd voor een vuurwapen, waarmee
automatisch gevuurd kan worden,
voorhanden heeft gehad;
4 primair
hij op 1 januari 2020, te Almelo [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Ik geef je een kopstoot",
- " Jij gaat kapot",
- " Ik maak jouw leven kapot",
- " Als ik je te pakken krijg, dan krijg je een WAJONG uitkering";
5
hij op 1 januari 2020, te Almelo en/of te Borne, opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , hoofdagente bij de politie Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar één of meermalen de woorden toe te voegen:
- " Lelijk varkenwijf",
- " ezel(in)",
- " kanker waardeloze stomme fucking hopeloze kanker nazi hoer dat je bent",
- " lelijke afvalbak",
- " je bent minder waard als een kliko",
- " je bent vaak gedumpt en misbruikt, of niet?",
- " je bent een waardeloze niksnut",
- " kankermoeder(s)",
- " Kankerteef",
- " Nazi",
- " zeug",
en
- " kankerhoer".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285, 266 en 267 Sr en artikel 55 van de Wwm. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 08-760000-20
feit 1 en feit 4 primair
telkens het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie;
en
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
feit 5
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel).
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat geen TBS-maatregel moet worden opgelegd omdat niet is voldaan aan de voorwaarden en de noodzaak van oplegging van een dergelijke maatregel onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft aangevoerd dat de zaak moet worden afgedaan met een gevangenisstraf en dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht al langer is dan de duur van de gevangenisstraf die doorgaans voor feiten als de onderhavige wordt opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in de oudjaarsnacht van 31 december 2019 op 1 januari 2020 aangever [slachtoffer 1] op bijzonder ernstige wijze bedreigd door de woning, waar die [slachtoffer 1] op dat moment met anderen nietsvermoedend de komst van het nieuwe jaar vierde, onverwacht binnen te lopen met een automatisch vuurwapen in zijn handen en te dreigen de aanwezigen kapot te schieten als er niet zou worden betaald voor een gebroken autoruit. [slachtoffer 1] , die niets te maken had met een kennelijk gebroken autoruit, heeft zich door deze handelingen van verdachte zwaar bedreigd gevoeld en heeft gevreesd dat verdachte het wapen ook daadwerkelijk tegen hem zou gaan gebruiken.
Kort na dit voorval is verdachte in diezelfde nacht aangehouden door onder andere verbalisant [slachtoffer 2] , die vervolgens eveneens door verdachte ernstig is bedreigd en op grove wijze is beledigd. [slachtoffer 2] heeft, blijkens de namens haar ter zitting van 6 juli 2020 voorgedragen slachtofferverklaring, tot op de dag van vandaag nog last van de gevolgen van verdachtes handelen in de vorm van angst en het - volgens de namens haar gegeven toelichting ter terechtzitting op 17 mei 2021 - niet langer kunnen uitoefenen van haar functie bij de politie. Deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
Op 12 augustus 2020 is in het kader van een trajectconsult door M.M.M. Verberk, GZ-psycholoog over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek. Uit het onderzoek volgt dat verdachte al vanaf 2005 weigert om mee te werken aan gedragsdeskundige onderzoeken. Ondanks een door verdachte aangekondigde weigering zijn medewerking te zullen verlenen, heeft de deskundige geadviseerd tot een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Ter terechtzitting van 28 september 2020 heeft de rechtbank bevolen dat verdachte ter observatie zou worden overgebracht naar het PBC.
- de rapportage van het Pieter Baan Centrum
Na observatie in het PBC hebben de deskundigen J. Heerschop, GZ-psycholoog, M. Çatak, psychiater en R.J.P. Rijnders, psychiater, op 31 maart 2021 over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft ook in het PBC geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek.
De deskundigen hebben daarom op basis van de observaties en de gespreksindrukken, aangevuld met collaterale informatie gerapporteerd.
De deskundigen zijn op grond van de beschikbare informatie uit de milieurapportage, aangevuld met hun indrukken en de observaties tijdens het huidig onderzoek, bij betrokkene gekomen tot de vaststelling van een persoonlijkheidsstoornis met in ieder geval antisociale kenmerken, tevens is bij verdachte sprake van psychopathie. Verder is sprake van een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik, waarbij de precieze ernst onduidelijk is gebleven.
De rechtbank deelt deze conclusie van de deskundigen.
Vanwege de weigering tot medewerking door verdachte hebben de deskundigen niet op alle elementen van de diagnostiek voldoende zicht gekregen. Niet kan worden gekomen tot een delictscenario, waardoor het niet duidelijk is geworden of - en zo ja in welke mate - verdachte bij het maken van keuzes en beslissingen tijdens het tenlastegelegde, werd beperkt door zijn persoonlijkheidspathologie en eventuele andere factoren (bijvoorbeeld middelengebruik, pathologische achterdocht). De deskundigen hebben daarom geen uitspraak kunnen doen over de eventuele mate van toerekenbaarheid.
Hoewel verdachte – aan de hand van een risicotaxatie-instrument op recidive in een algemeen geweldsdelict – hoog scoort op nagenoeg alle historische items die gelden als voorspeller voor toekomstige recidive, hebben de deskundigen vanwege verdachtes weigering aan het onderzoek deel te nemen, geen geïndividualiseerde risicotaxatie kunnen uitvoeren waarin de psychopathologie werd meegewogen. Het geïndividualiseerde recidiverisico kon door de deskundigen derhalve onvoldoende worden onderbouwd.
Gelet op het voorgaande hebben de deskundigen de vraag naar advies over een behandeling, al dan niet in gedwongen kader, niet kunnen beantwoorden. Het is volgens de deskundigen niet duidelijk wat aan verdachtes psychische toestand precies zou moeten worden behandeld teneinde recidive van aan het in deze zaak tenlastegelegde gelijkende delicten te doen verminderen.
- de reclasseringsrapportages
De reclassering heeft over verdachte verschillende rapporten opgemaakt, te weten op 6 maart 2020 en 27 april 2020 en aanvullend op 19 april 2021. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de opstelling van de reclasseringsadviezen.
De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico en het risico op letselschade. De reclassering acht het risico op onttrekken aan de voorwaarden hoog en ziet geen mogelijkheden om interventies en/of begeleiding aan te bieden die de kans op recidive en letselschade zullen doen afnemen.
De overwegingen met betrekking tot de strafmodaliteit
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan verdachte – zoals door de officier van justitie geëist – de maatregel van terbeschikkingstelling met (of zonder) verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
Voor oplegging van voornoemde maatregel moet zijn voldaan aan een aantal eisen. Er moet bij verdachte sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict en er moet sprake zijn van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2° Sr. Voorts moet de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eisen.
Er is sprake van strafbare feiten als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1° Sr. Ook is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis, al hebben de deskundigen niet op alle elementen van de diagnostiek voldoende zicht gekregen. Ook hebben de deskundigen niet kunnen vaststellen of en in welke mate verdachtes persoonlijkheidspathologie en eventuele andere factoren een rol hebben gespeeld ten tijde van de delicten.
Verdachte is blijkens zijn justitiële documentatie meermalen met justitie in aanraking geweest vanwege – onder meer – geweldsdelicten en wapenbezit. Onderhavige feiten betreffen soortgelijke strafbare handelingen. Met inachtneming hierbij van hetgeen door de deskundigen is opgetekend, komt de rechtbank tot de conclusie dat er in zijn algemeenheid sprake is van een matig tot hoog recidiverisico. Vanwege verdachtes weigering aan het onderzoek deel te nemen, hebben de deskundigen geen geïndividualiseerde risicotaxatie kunnen uitvoeren waarin de psychopathologie kon worden meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de deskundigenrapportage, maar ook onderhavig dossier, onvoldoende grondslag om de vraag of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2° Sr eist dat de maatregel moet worden opgelegd, in bevestigende zin te beantwoorden. Nu niet is voldaan aan alle vereisten, kan de maatregel van terbeschikkingstelling niet worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het door de officie van justitie aangehaalde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020, waarbij eveneens geen adequate risicotaxatie heeft kunnen plaatsvinden en het Hof toch een TBS-maatregel heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige casus qua ernst van de bewezenverklaarde feiten en het feitencomplex volstrekt niet te vergelijken is met die in de casus van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waar het gerechtshof kwam tot een bewezenverklaring van doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de in de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS gegeven uitgangspunten voor wapenbezit niet passend. De rechtbank neemt als uitgangspunt, nu sprake is van een automatisch vuurwapen en recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden. Daar komt in strafverzwarende zin bij dat in onderhavige zaak tevens sprake is van een tweetal ernstige bedreigingen en een belediging van een ambtenaar in functie.
De rechtbank heeft in strafverlagende zin rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak als ook, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, met de eerdere veroordelingen van verdachte, te weten:
- het nog niet onherroepelijke vonnis van de politierechter te Almelo van 19 februari 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken;
- het nog niet onherroepelijke vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 maart 2020, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
De conclusie
Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt op voormelde straf in mindering gebracht.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] (vertegenwoordigd door J. Emmelkamp) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 650,-- (zeshonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade betreft immateriële schade.
Ter zitting is door J. Emmelkamp verzocht om indien de vordering wordt afgewezen, wel de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering geheel moet worden toegewezen met oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering te matigen, nu bij de benadeelde partij sprake is van ten tijde van het delict reeds bestaande problemen en derhalve de vraag rijst of de in de vordering beschreven gevolgen van het delict geheel op het conto van verdachte komen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 5 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is betwist, doch voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 650,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit onder 5 is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging onder parketnummer 08/730353-18

De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank is aldus van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/760000-20 feit 3 en het onder parketnummer 08/952587-19 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder parketnummer 08/760000-20 feit 1, feit 2, feit 4 primair en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder parketnummer 08/760000-20 feit 1, feit 2, feit 4 primair en feit 5 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 4 primair
telkens het misdrijf: bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, strafbaar gesteld bij art. 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie;
en
het misdrijf: handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
feit 5
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder parketnummer 08/760000-20 feit 1, feit 2, feit 4 primair en feit 5 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , (feit 5): van een bedrag van € 650,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 650,-- (zeshonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 13 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 29 augustus 2018 met parketnummer 08/730353-18 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. S.K. Huisman en
mr. V. Wolting, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.
Buiten staat
Mr. Wolting is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R020003. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 en feit 2 in onderling verband en samenhang bezien:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven, onder meer inhoudende, pagina 20 - 21:
Op woensdag 1 januari 2020 omstreeks 02.00 uur bevond ik mij aan de [adres 1] te
Almelo. Ik zag heel kort daarna dat [verdachte]
(de rechtbank leest: [verdachte] )weer naar binnen kwam. Ik zag meteen dat hij een machinegeweer bij zich had. Ik zag dat hij dat in zijn handen had. Ik hoorde dat [verdachte] riep dat hij wilde dat de ruit betaald zou worden en dat als dit niet betaald werd hij iedereen kapot zou schieten. Ik zag dat hij het wapen doorlaadde en het wapen op tafel legde maar nog wel vasthield. Ik voelde mij heel erg bedreigd en ik dacht dat hij het wapen tegen mij zou gebruiken en mij mogelijk zou doodschieten.
2.
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van [slachtoffer 1] van 22 april 2020, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
U vraagt mij wat er gebeurde op 1 januari 2020 vanaf het moment dat [verdachte] de
woning aan de [adres 1] betrad. Dreigen. U vraagt mij wat de heer [verdachte] zei. Hij wilde iedereen doodschieten als de autoruit niet zou worden vergoed. Er was een wapen. [verdachte] had dat vast. Hij had het in één van zijn handen vast.
3.
Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 1] van 22 april 2020, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of ik in de oudejaarnacht iemand heb gezien met een vuurwapen. Ik heb wel iemand gezien met een vuurwapen. U vraagt mij wie ik gezien heb met een vuurwapen. [verdachte]
(de rechtbank leest: [verdachte] ). U vraagt mij of ik kan vertellen wat ik zelf heb gezien of gehoord die 1 januari 2020. Het ging om die autoruit. Hij was boos. U vraagt mij of ik zelf heb gezien dat [verdachte] een wapen vast had. Ja, dat heb ik zelf gezien ja.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende, pagina 158:
Genoemde [naam] deelde mede dat hij aanwezig was bij het voorval waarbij [verdachte]
(de rechtbank leest: [verdachte] )met een automatisch wapen de woning binnen was gekomen.
5.
Het proces-verbaal ‘onderzoek wapen’ van verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende, pagina 176 – 177:
Het voorwerp dat op 01 januari 2020, in een woning aan de [adres 2] te Almelo werd
inbeslaggenomen is een pistoolmitrailleur van het merk Ceska Zbrojovka, model VZ61
Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning en is voorzien van serienummer E4698.
Derhalve is de inbeslaggenomen pistoolmitrailleur een vuurwapen in de zin van artikel
1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie II, sub 2 van de WWM.
Onder de verdachte [verdachte] werd een patroonmagazijn aangetroffen
en inbeslaggenomen. Dit patroonmagazijn kwam bij een veiligheidsfouillering van de
verdachte uit zijn jaszak tevoorschijn. Op het patroonmagazijn is het zogenaamde
proefbankteken CZ 3008 zichtbaar. Ditzelfde proefbankteken werd op het latere
inbeslaggenomen vuurwapen aangetroffen dat aan de [adres 2] te Almelo werd
inbeslaggenomen. Het patroonmagazijn bleek ook geschikt en passend te zijn.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 mei 2021, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende, als verklaring van verdachte:
Ik heb op 1 januari 2020 in de woning aan de [adres 1] in Almelo een automatisch vuurwapen in handen gehad. Ik heb de patroonhouder uit het wapen gehaald en de patroonhouder in mijn jas gestopt. Ik heb het vuurwapen meegenomen naar de woning van mijn moeder. Daar heb ik het vuurwapen in de kast gelegd. Ik heb het vuurwapen onklaar gemaakt.
Feit 4 primair:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende, pagina 31 – 33:
Ik ben werkzaam als hoofdagente bij de politie in Oost Nederland. Ik had dienst in de
noodhulp in de oudejaarsnacht te Almelo. Op 1 januari 2020 omstreeks 03.50 uur kreeg ik van het Operationeel Centrum te Hengelo, de opdracht te gaan naar de [adres 2] te Almelo.
Op de [straat] is door mij een man aangehouden die ik ambtshalve ken als [verdachte] .
[verdachte] was erg opgefokt en sprak op intimiderende wijze tegen mij. Ik hoorde dat hij
het volgende tegen mij zei:
-Ik geef je een kopstoot!
-Jij gaat kapot!
-Ik maak jou leven kapot!
-Als ik je te pakken krijg dan krijg je een WAJONG uitkering!
Ik voelde mij erg bedreigd en geïntimideerd door hem.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R020003. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.