7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft in de oudjaarsnacht van 31 december 2019 op 1 januari 2020 aangever [slachtoffer 1] op bijzonder ernstige wijze bedreigd door de woning, waar die [slachtoffer 1] op dat moment met anderen nietsvermoedend de komst van het nieuwe jaar vierde, onverwacht binnen te lopen met een automatisch vuurwapen in zijn handen en te dreigen de aanwezigen kapot te schieten als er niet zou worden betaald voor een gebroken autoruit. [slachtoffer 1] , die niets te maken had met een kennelijk gebroken autoruit, heeft zich door deze handelingen van verdachte zwaar bedreigd gevoeld en heeft gevreesd dat verdachte het wapen ook daadwerkelijk tegen hem zou gaan gebruiken.
Kort na dit voorval is verdachte in diezelfde nacht aangehouden door onder andere verbalisant [slachtoffer 2] , die vervolgens eveneens door verdachte ernstig is bedreigd en op grove wijze is beledigd. [slachtoffer 2] heeft, blijkens de namens haar ter zitting van 6 juli 2020 voorgedragen slachtofferverklaring, tot op de dag van vandaag nog last van de gevolgen van verdachtes handelen in de vorm van angst en het - volgens de namens haar gegeven toelichting ter terechtzitting op 17 mei 2021 - niet langer kunnen uitoefenen van haar functie bij de politie. Deze feiten rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Op 12 augustus 2020 is in het kader van een trajectconsult door M.M.M. Verberk, GZ-psycholoog over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek. Uit het onderzoek volgt dat verdachte al vanaf 2005 weigert om mee te werken aan gedragsdeskundige onderzoeken. Ondanks een door verdachte aangekondigde weigering zijn medewerking te zullen verlenen, heeft de deskundige geadviseerd tot een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC).
Ter terechtzitting van 28 september 2020 heeft de rechtbank bevolen dat verdachte ter observatie zou worden overgebracht naar het PBC.
- de rapportage van het Pieter Baan Centrum
Na observatie in het PBC hebben de deskundigen J. Heerschop, GZ-psycholoog, M. Çatak, psychiater en R.J.P. Rijnders, psychiater, op 31 maart 2021 over verdachte gerapporteerd. Verdachte heeft ook in het PBC geen medewerking willen verlenen aan het onderzoek.
De deskundigen hebben daarom op basis van de observaties en de gespreksindrukken, aangevuld met collaterale informatie gerapporteerd.
De deskundigen zijn op grond van de beschikbare informatie uit de milieurapportage, aangevuld met hun indrukken en de observaties tijdens het huidig onderzoek, bij betrokkene gekomen tot de vaststelling van een persoonlijkheidsstoornis met in ieder geval antisociale kenmerken, tevens is bij verdachte sprake van psychopathie. Verder is sprake van een stoornis in alcohol- en cannabisgebruik, waarbij de precieze ernst onduidelijk is gebleven.
De rechtbank deelt deze conclusie van de deskundigen.
Vanwege de weigering tot medewerking door verdachte hebben de deskundigen niet op alle elementen van de diagnostiek voldoende zicht gekregen. Niet kan worden gekomen tot een delictscenario, waardoor het niet duidelijk is geworden of - en zo ja in welke mate - verdachte bij het maken van keuzes en beslissingen tijdens het tenlastegelegde, werd beperkt door zijn persoonlijkheidspathologie en eventuele andere factoren (bijvoorbeeld middelengebruik, pathologische achterdocht). De deskundigen hebben daarom geen uitspraak kunnen doen over de eventuele mate van toerekenbaarheid.
Hoewel verdachte – aan de hand van een risicotaxatie-instrument op recidive in een algemeen geweldsdelict – hoog scoort op nagenoeg alle historische items die gelden als voorspeller voor toekomstige recidive, hebben de deskundigen vanwege verdachtes weigering aan het onderzoek deel te nemen, geen geïndividualiseerde risicotaxatie kunnen uitvoeren waarin de psychopathologie werd meegewogen. Het geïndividualiseerde recidiverisico kon door de deskundigen derhalve onvoldoende worden onderbouwd.
Gelet op het voorgaande hebben de deskundigen de vraag naar advies over een behandeling, al dan niet in gedwongen kader, niet kunnen beantwoorden. Het is volgens de deskundigen niet duidelijk wat aan verdachtes psychische toestand precies zou moeten worden behandeld teneinde recidive van aan het in deze zaak tenlastegelegde gelijkende delicten te doen verminderen.
- de reclasseringsrapportages
De reclassering heeft over verdachte verschillende rapporten opgemaakt, te weten op 6 maart 2020 en 27 april 2020 en aanvullend op 19 april 2021. Verdachte heeft niet willen meewerken aan de opstelling van de reclasseringsadviezen.
De reclassering heeft geen inschatting kunnen maken van het recidiverisico en het risico op letselschade. De reclassering acht het risico op onttrekken aan de voorwaarden hoog en ziet geen mogelijkheden om interventies en/of begeleiding aan te bieden die de kans op recidive en letselschade zullen doen afnemen.
De overwegingen met betrekking tot de strafmodaliteit
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of aan verdachte – zoals door de officier van justitie geëist – de maatregel van terbeschikkingstelling met (of zonder) verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
Voor oplegging van voornoemde maatregel moet zijn voldaan aan een aantal eisen. Er moet bij verdachte sprake zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict en er moet sprake zijn van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2° Sr. Voorts moet de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel eisen.
Er is sprake van strafbare feiten als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1° Sr. Ook is bij verdachte sprake van een persoonlijkheidsstoornis, al hebben de deskundigen niet op alle elementen van de diagnostiek voldoende zicht gekregen. Ook hebben de deskundigen niet kunnen vaststellen of en in welke mate verdachtes persoonlijkheidspathologie en eventuele andere factoren een rol hebben gespeeld ten tijde van de delicten.
Verdachte is blijkens zijn justitiële documentatie meermalen met justitie in aanraking geweest vanwege – onder meer – geweldsdelicten en wapenbezit. Onderhavige feiten betreffen soortgelijke strafbare handelingen. Met inachtneming hierbij van hetgeen door de deskundigen is opgetekend, komt de rechtbank tot de conclusie dat er in zijn algemeenheid sprake is van een matig tot hoog recidiverisico. Vanwege verdachtes weigering aan het onderzoek deel te nemen, hebben de deskundigen geen geïndividualiseerde risicotaxatie kunnen uitvoeren waarin de psychopathologie kon worden meegewogen. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de deskundigenrapportage, maar ook onderhavig dossier, onvoldoende grondslag om de vraag of de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 2° Sr eist dat de maatregel moet worden opgelegd, in bevestigende zin te beantwoorden. Nu niet is voldaan aan alle vereisten, kan de maatregel van terbeschikkingstelling niet worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het door de officie van justitie aangehaalde arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 december 2020, waarbij eveneens geen adequate risicotaxatie heeft kunnen plaatsvinden en het Hof toch een TBS-maatregel heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige casus qua ernst van de bewezenverklaarde feiten en het feitencomplex volstrekt niet te vergelijken is met die in de casus van het Hof Arnhem-Leeuwarden, waar het gerechtshof kwam tot een bewezenverklaring van doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht de in de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS gegeven uitgangspunten voor wapenbezit niet passend. De rechtbank neemt als uitgangspunt, nu sprake is van een automatisch vuurwapen en recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden. Daar komt in strafverzwarende zin bij dat in onderhavige zaak tevens sprake is van een tweetal ernstige bedreigingen en een belediging van een ambtenaar in functie.
De rechtbank heeft in strafverlagende zin rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak als ook, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, met de eerdere veroordelingen van verdachte, te weten:
- het nog niet onherroepelijke vonnis van de politierechter te Almelo van 19 februari 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken;
- het nog niet onherroepelijke vonnis van de rechtbank Overijssel van 27 maart 2020, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
Op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt op voormelde straf in mindering gebracht.