6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft de rechtbank de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages, te weten:
- een psychiatrisch rapport van 3 februari 2021 opgemaakt door C.A.J. Veldman, psychiater;
- een psychologisch rapport van 19 februari 2021 opgemaakt door drs. E. M. van Engers, GZ-psycholoog.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan het VCFS (velo-cardo-faciaal syndroom) / 22qll.2, een syndroom dat lichamelijke psychiatrische stoornissen kent, waardoor verdachte een verstandelijke beperking heeft. Daarnaast spelen bij verdachte, veroorzaakt door het VCFS, eveneens ernstige psychotische symptomen met imperatieve hallucinaties een rol. Tevens is sprake is van genderdysforie en een trauma- of stress stoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte door zijn verstandelijke beperking moeilijk in staat was tot het organiseren van zijn gedrag en het kunnen overzien van de gevolgen van zijn gedrag. Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde verdachte evident
in een psychotische situatie. Gezien de volledige afwezigheid van het vermogen om zijn gedrag in vrijheid te bepalen is het advies van de deskundigen om het ten laste gelegde aan verdachte niet toe te rekenen.
De deskundigen hebben vastgesteld dat sprake is van een grote mate van psychotische kwetsbaarheid, waarbij stressoren snel leiden tot ontregeling van agressie- en emotieregulatie en achten adequate zorg en behandeling noodzakelijk om het risico op recidive voor geweld te verlagen. Intensieve behandeling, zowel psychiatrisch als psychologisch, en met specifieke expertise voor zijn genetisch syndroom, wordt noodzakelijk geacht. Behandeling van de ernstige psychiatrische symptomen, de psychose en de mate van stress waaronder betrokkene leeft, kunnen hem stabiliseren, waarbij telkens rekening moet worden gehouden met de verstandelijke beperking van betrokkene. Een behandelomgeving met gemiddelde mate van beveiliging zoals die wordt geboden door een Forensisch Psychiatrische Afdeling binnen de GGZ, met veel toezicht en structuur waarin primair stabilisatie van zijn voortdurend sluimerende psychose, wordt nagestreefd. De psycholoog acht denkbaar dat verdachte kan doorstromen naar een beschermde woning waar intensieve psychiatrische zorg wordt geboden voor zijn vele stoornissen en beperkingen.
Het advies van de deskundigen is om verdachte voor de behandeling en stabilisatie klinisch te plaatsen met een zorgmachtiging in het kader van art. 2.3 van de Wet Forensische Zorg.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het op 22 februari 2021 door C.S. Pruis van Reclassering Nederland over verdachte opgemaakt advies. De reclassering acht verdere bemoeienis door de reclassering niet van toepassing, nu verdachte als niet toerekeningsvatbaar ten aanzien van het delict wordt gezien.
Op grond van deze conclusie van de deskundigen, die de rechtbank goed onderbouwd acht en die de rechtbank tot de hare maakt, stelt de rechtbank vast dat de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend in verband met zijn verstandelijke beperking en een psychische stoornis ten tijde van het plegen van deze feiten. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt op grond van de deskundigenrapportages en de door de officier van justitie opgemaakte memo van 11 mei 2021 vast dat niet de psychische stoornis, maar de verstandelijke beperking bij verdachte voorliggend is en dat een onderzoek behandeling daarom in het kader van de Wet zorg en dwang (Wzd) moet plaatsvinden.
De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing, op grond van artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg (Wfz) een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd afgeven.