ECLI:NL:RBOVE:2021:2152

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
08.217108.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na brandstichting

De rechtbank Overijssel heeft op 31 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 43-jarige man die beschuldigd werd van het opzettelijk stichten van brand in een slaapkamer op 26 augustus 2020 te Almelo. Tijdens de zitting op 17 mei 2021 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, en de verdediging door raadsman mr. U. Ural. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft bekend de brand te hebben gesticht, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat hij lijdt aan ernstige psychiatrische stoornissen, waardoor hij ontoerekeningsvatbaar is. De deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte lijdt aan het VCFS-syndroom, wat leidt tot een verstandelijke beperking en psychotische symptomen. De rechtbank heeft op basis van deze rapportages besloten de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan, omdat het bewezen verklaarde feit niet aan hem kan worden toegerekend. Tevens is er een zorgmachtiging verleend voor behandeling in een kliniek, waarbij de verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek in detentie blijft.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.217108.20 (P)
Datum vonnis: 31 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboortedatum] ,
wonende in [adres] ,
thans verblijvende: Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. U. Ural, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Almelo
opzettelijk brand heeft gesticht door (de vlam van) een aansteker, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met een (stoffen) stoel in de (slaap)kamer, althans met (een) brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan die stoel en/of een gedeelte van die (slaap)kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in die kamer/instelling aanwezige meubels, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners/bezoekers van de instelling, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen
Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezen verklaring van het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 mei 2021 voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
2.
Het proces-verbaal forensisch brandonderzoek woning van 29 augustus 2020, pagina 20 – 21.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2020 te Almelo opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een stoffen stoel in de (slaap)kamer, ten gevolge waarvan die stoel en een gedeelte van die (slaap)kamer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor in die kamer aanwezige meubels, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor bewoners/bezoekers van de instelling te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat het ten laste gelegde niet aan verdachte kan worden toegerekend, omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens bepleit verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft de rechtbank de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages, te weten:
- een psychiatrisch rapport van 3 februari 2021 opgemaakt door C.A.J. Veldman, psychiater;
- een psychologisch rapport van 19 februari 2021 opgemaakt door drs. E. M. van Engers, GZ-psycholoog.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte lijdt aan het VCFS (velo-cardo-faciaal syndroom) / 22qll.2, een syndroom dat lichamelijke psychiatrische stoornissen kent, waardoor verdachte een verstandelijke beperking heeft. Daarnaast spelen bij verdachte, veroorzaakt door het VCFS, eveneens ernstige psychotische symptomen met imperatieve hallucinaties een rol. Tevens is sprake is van genderdysforie en een trauma- of stress stoornis. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte door zijn verstandelijke beperking moeilijk in staat was tot het organiseren van zijn gedrag en het kunnen overzien van de gevolgen van zijn gedrag. Ten tijde van het ten laste gelegde verkeerde verdachte evident
in een psychotische situatie. Gezien de volledige afwezigheid van het vermogen om zijn gedrag in vrijheid te bepalen is het advies van de deskundigen om het ten laste gelegde aan verdachte niet toe te rekenen.
De deskundigen hebben vastgesteld dat sprake is van een grote mate van psychotische kwetsbaarheid, waarbij stressoren snel leiden tot ontregeling van agressie- en emotieregulatie en achten adequate zorg en behandeling noodzakelijk om het risico op recidive voor geweld te verlagen. Intensieve behandeling, zowel psychiatrisch als psychologisch, en met specifieke expertise voor zijn genetisch syndroom, wordt noodzakelijk geacht. Behandeling van de ernstige psychiatrische symptomen, de psychose en de mate van stress waaronder betrokkene leeft, kunnen hem stabiliseren, waarbij telkens rekening moet worden gehouden met de verstandelijke beperking van betrokkene. Een behandelomgeving met gemiddelde mate van beveiliging zoals die wordt geboden door een Forensisch Psychiatrische Afdeling binnen de GGZ, met veel toezicht en structuur waarin primair stabilisatie van zijn voortdurend sluimerende psychose, wordt nagestreefd. De psycholoog acht denkbaar dat verdachte kan doorstromen naar een beschermde woning waar intensieve psychiatrische zorg wordt geboden voor zijn vele stoornissen en beperkingen.
Het advies van de deskundigen is om verdachte voor de behandeling en stabilisatie klinisch te plaatsen met een zorgmachtiging in het kader van art. 2.3 van de Wet Forensische Zorg.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het op 22 februari 2021 door C.S. Pruis van Reclassering Nederland over verdachte opgemaakt advies. De reclassering acht verdere bemoeienis door de reclassering niet van toepassing, nu verdachte als niet toerekeningsvatbaar ten aanzien van het delict wordt gezien.
Op grond van deze conclusie van de deskundigen, die de rechtbank goed onderbouwd acht en die de rechtbank tot de hare maakt, stelt de rechtbank vast dat de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend in verband met zijn verstandelijke beperking en een psychische stoornis ten tijde van het plegen van deze feiten. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt op grond van de deskundigenrapportages en de door de officier van justitie opgemaakte memo van 11 mei 2021 vast dat niet de psychische stoornis, maar de verstandelijke beperking bij verdachte voorliggend is en dat een onderzoek behandeling daarom in het kader van de Wet zorg en dwang (Wzd) moet plaatsvinden.
De rechtbank zal in een afzonderlijke beslissing, op grond van artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg (Wfz) een rechterlijke machtiging voor opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd afgeven.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
strafbaarheid verdachte
-verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden;
- dit bevel wordt afzonderlijk opgemaakt;
zorgmachtiging
- heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer ZM/30789 een zorgmachtiging voor de duur van 6 (zes) maanden verleend op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz, welke zorgmachtiging bij voorraad uitvoerbaar is. Gelet hierop zal verdachte in afwachting van plaatsing in een kliniek, gedetineerd blijven in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan op grond van artikel 9, tweede lid, sub h, van de Penitentiaire Beginselenwet.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. V. Wolting en mr. J.T. Pouw, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockotter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2021.
Buiten staat
Mr. Wolting is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020405863. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.