ECLI:NL:RBOVE:2021:2138

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
08.294115-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en in hulpeloze toestand brengen van kinderen door moeder met cocaïnegebruik

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 28 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige moeder die haar tien weken oude baby cocaïne heeft laten binnenkrijgen via borstvoeding. De moeder is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat de moeder zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en het in hulpeloze toestand brengen van haar kinderen. De feiten vonden plaats tussen 23 juni 2016 en 24 oktober 2019 in Haaksbergen, waar de moeder en haar partner bekend waren bij verschillende hulpinstanties vanwege zorgen over de opvoeding en de veiligheid van de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en haar partner regelmatig cocaïne gebruikten, wat leidde tot de uithuisplaatsing van hun drie minderjarige kinderen, waaronder de baby. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling van de baby door het toedienen van cocaïne via borstvoeding. De rechtbank heeft de moeder vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft de mishandeling van de baby en het in hulpeloze toestand brengen van de kinderen bewezen verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de kinderen, die trauma's hebben opgelopen door de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.294115-20 (P)
Datum vonnis: 28 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 februari 2021 en van 23 april 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. van der Werff en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. L.S. Wachters, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na aanpassing omschrijving tenlastelegging van 8 februari 2021 conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich alleen, dan wel samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, het in hulpeloze toestand brengen/laten en vrijheidsberoving van haar kinderen.
Voluit luidt de (aangepaste) tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, haar kinderen [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2019) opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft zij, met dat opzet, een- of meermalen
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te weinig eten en/of ongeregeld eten gegeven en/of;
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende een geruime tijd, opgesloten op hun (slaap)kamer en/of,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende geruime tijd in een grotendeels kale slaapkamer laten verblijven, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of;
- die [slachtoffer 1] onthouden van lichamelijke verzorging en/of medische zorg door haar gebit niet te (laten) verzorgen) en/of;
- die [slachtoffer 3] in aanraking laten komen met cocaïne, waardoor die [slachtoffer 3] cocaïne binnen heeft gekregen en/of tot zich heeft kunnen nemen/genomen,
ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] teweeg heeft gebracht en/of ten gevolge waarvan voornoemde kinderen ernstig is/zijn benadeeld in zijn/haar (geestelijke) gezondheid;
2.
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als moeder van [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2019) tot wier onderhoud, verpleging en/of verzorging zij (als moeder) krachtens wet verplicht was, haar voornoemde kinderen meermalen (telkens) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende geruime tijd, opgesloten op hun (slaap)kamer en/of;
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en!of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende geruime tijd in een grotendeels kale slaapkamer laten verblijven, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of;
- haar voornoemde kinderen meermalen te weinig en/of ongeregeld eten gegeven en/of
- haar voornoemde kinderen meermalen lichamelijke verzorging en/of medische zorg onthouden en/of;
- die [slachtoffer 3] in aanraking laten komen met cocaïne, waardoor die [slachtoffer 3] cocaïne binnen heeft gekregen en/of tot zich heeft kunnen nemen/genomen en/of;
- in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] schadelijk was of kon zijn;
3.
zij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk haar kind(eren),
- [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en/of
- [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017)
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een (slaap)kamer op te sluiten en/of opgesloten te houden.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 zesde gedachtestreepje partieel nietig moet worden verklaard aangezien dit deel van de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv.
3.2
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van
feit 2 zesde gedachtestreepjedat luidt “en/of in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] schadelijk was of kon zijn” stelt de rechtbank vast dat deze zinssnede niet nader feitelijk is uitgewerkt. De tenlastelegging geeft niet weer met welk feitelijk handelen (of nalaten) verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in een situatie heeft gebracht of gehouden die voor hun gezondheid schadelijk was of kon zijn. De rechtbank is aldus van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv en verklaart de dagvaarding in zoverre partieel nietig.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat, wat er ook zij van de wijze waarop verdachte en medeverdachte hun kinderen hebben verzorgd en opgevoed, de rechtbank in de onderhavige zaak moet beoordelen of verdachte en medeverdachte in de opvoeding van hun kinderen
strafrechtelijkgrenzen hebben overtreden. In dat verband acht de rechtbank ter inleiding het volgende van belang.
In het politiedossier staat onder meer beschreven dat reeds meerdere jaren verschillende instanties zoals Veilig Thuis Twente (VTT), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), GGD Twente, gemeente Haaksbergen, Kraamzorg Naviva, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering en Ambiq betrokken zijn bij het gezin van verdachte en haar partner (medeverdachte). Ook de politie heeft in de afgelopen jaren meermalen bemoeienis gehad met het gezin naar aanleiding van meldingen met betrekking tot de veiligheid en het welzijn van de (minderjarige) kinderen. In het dossier bevinden zich meerdere rapportages van diverse van deze (hulpverlenende) instanties en verklaringen van personen die in de afgelopen jaren op de een of andere manier betrokken zijn geweest bij het gezin van verdachte en medeverdachte. Uit deze rapportages en verklaringen komt een wisselend beeld naar voren. Enerzijds blijkt dat er periodes zijn geweest waarin er zorgsignalen bij instanties binnen kwamen over de thuissituatie van de kinderen en de opvoedvaardigheden van verdachte en medeverdachte op basis waarvan al dan niet hulpverlening werd opgestart. Anderzijds zijn er ook periodes geweest waarin door instanties en betrokken personen geen bijzonderheden werden gesignaleerd.
Verdachte en medeverdachte hebben kinderen uit een eerdere relatie en in de jaren 2016, 2017 en 2019 hebben zij gezamenlijk drie kinderen gekregen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Verdachte en medeverdachte hebben eerst aan de [adres 2] te Haakbergen gewoond en in 2018 zijn zij verhuisd naar de [adres 1] in Haaksbergen. In 2016 was Kraamzorg Naviva betrokken bij de geboorte van [slachtoffer 1] . Door Kraamzorg Naviva werd bij VTT een melding gemaakt van zorgen over het gezin. Er waren zorgen over verbale agressie, de hygiëne in de woning en vermoedens van drugsgebruik. Omdat door VTT geen bijzonderheden werden aangetroffen met betrekking tot de zorgmeldingen werden er geen vervolgstappen genomen. VTT adviseerde verslavingszorg voor verdachte en medeverdachte en het onderzoek werd afgesloten. In de periode december 2016 tot en met februari 2017 kwamen bij de politie zorgmeldingen van dealen en mogelijk drugsgebruik in de woning van verdachte binnen. Deze meldingen werden door VTT, de jeugdregisseur van de gemeente en politie met verdachte en medeverdachte besproken, met als doel hulpverlening aan te bieden om zicht te houden op de ontwikkeling van de kinderen en de pedagogische vaardigheden van verdachte en medeverdachte. Verdachte en medeverdachte stonden niet open voor hulpverlening of bemoeienis van instanties. Op basis van de zorgen, onduidelijkheden en het weigeren van hulpverlening werd door VTT een melding bij de RvdK gedaan. In maart 2017 werd door de gemeente Haaksbergen een verzoek tot onderzoek ingediend bij de RvdK omdat door de uithuisplaatsing van de stiefzoon van verdachte het zicht op de andere kinderen binnen het gezin, te weten de stiefdochter van verdachte en [slachtoffer 1] , zou verdwijnen. Bij de gemeente waren er twijfels over de pedagogische vaardigheden van verdachte en medeverdachte. De RvdK startte een onderzoek in april 2017. In mei 2017 gaf de jeugdarts van de GGD Twente aan dat er geen bijzonderheden zijn met betrekking tot de ontwikkeling van [slachtoffer 1] . In augustus 2017 werd het onderzoek van de RvdK naar de opvoedingssituatie van de kinderen afgesloten zonder verder vervolg. De RvdK vond de steunbronnen rondom de kinderen voldoende en de signalen met betrekking tot een onveilige thuissituatie onvoldoende. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling waardoor een ondertoezichtstelling nodig is. In november 2017 werd [slachtoffer 2] geboren. In januari 2018 ontving de RvdK een spoedmelding van de gemeente Haaksbergen over de stiefzoon van verdachte, met het verzoek om te bezien op de noodzaak van een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging uithuisplaatsing. Naar aanleiding hiervan ontving de RvdK in februari 2018 ook een melding van gemeente Haaksbergen over de stiefdochter van verdachte en de (gezamenlijke) kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het Hoog Risico Team (HRT) van de RvdK startte in februari 2018 met een raadsonderzoek. De RvdK sloot het onderzoek in april 2018 en verzocht de rechtbank om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering voor de periode van een jaar gezien de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen. Bij beschikking van de rechtbank van april 2018, werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder toezicht gesteld tot oktober 2018. In de periode juni 2018 tot en met december 2018 ging [slachtoffer 1] naar de peuterspeelzaal. Ten aanzien van de hygiëne werd door de peuterspeelzaal gemeld dat [slachtoffer 1] niet goed verzorgd werd. In de periode juli tot en met augustus 2018 werd door Ambiq een onderzoek uitgevoerd naar het gezin van verdachte. In dat verband werden ook meerdere huisbezoeken afgelegd. Aan de hand van het beoordelingskader 'goed genoeg ouderschap' van het Nederlands Jeugd Instituut, is door de hulpverleners van Ambiq de leefsituatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in kaart gebracht. Bij beschikking van de rechtbank van oktober 2018, werd de ondertoezichtstelling van de kinderen niet verlengd. Op basis van de bevindingen van Ambiq, het beoordelingskader ‘goed genoeg ouderschap’, en de Gecertificeerde Instelling (GI), te weten dat er geen zorgsignalen zijn ten aanzien van de opvoedvaardigheden van verdachte en medeverdachte, was de kinderrechter van oordeel dat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Op 22 juni 2019 is de politie in de woning geweest. De politie beschrijft dat het een zooitje was. Op 28 juni 2019 en 5 augustus 2019 is verdachte met [slachtoffer 1] naar de tandarts gegaan. Op [geboortedatum 4] 2019 werd [slachtoffer 3] geboren en werd door Kraamzorg Naviva kraamzorg verleend. De kraamverzorgster ziet geen verwaarloosde kinderen. Op 27 augustus 2019 is [slachtoffer 1] gezien door de jeugdarts van het consultatiebureau. Op 1 oktober 2019 is/zijn verdachte en/of medeverdachte niet met [slachtoffer 1] verschenen op de narcose-intake bij Bijzondere Tandheelkunde.
Op 24 oktober 2019 was de politie om ongeveer 09:30 uur bij de woning van verdachte in verband met de uitvoering van politiewerkzaamheden. Bij de woning hoorden de politieagenten een kind in de woning roepen en huilen. Het geroep en gehuil kwam vanaf een kamer van de bovenverdieping. De politieagenten zagen voor het raam een meisje ( [slachtoffer 1] ). Op aanbellen en kloppen door de politieagenten werd door de bewoners niet gereageerd. Door de politieagenten werd gewacht van ongeveer 10.40 uur tot 11.00 uur en geprobeerd om contact te krijgen met de bewoners. Om ongeveer 11.30 uur is de politie wederom naar de woning gegaan, omdat medeverdachte de deur open zou doen. Toen dat niet gebeurde hebben politieagenten omstreeks 12:00 uur een ladder gebruikt om bij de kamer van het meisje op de bovenverdieping te komen. In de kamer zag de politieman een meisje dat geen kleding droeg. Het meisje maakte duidelijk dat ze de deur van de slaapkamer niet kon open maken en dat haar ouders thuis waren. Door de politieman werd waargenomen dat de kamer een puinhoop was. Ondertussen werd door de politie contact gezocht met VTT die ter plaatse kwam. Op enig moment werd de deur van de woning door medeverdachte geopend en mocht de politie en VTT de woning in om de kinderen te zien. Op basis van de bevindingen heeft VTT een spoedverzoek tot onderzoek ingediend bij de RvdK. ’s Avonds zijn de kinderen van verdachte en medeverdachte, te weten [slachtoffer 1] (op dat moment drie jaar oud), [slachtoffer 2] (op dat moment bijna twee jaar oud) en [slachtoffer 3] (op dat moment 10 weken oud) met spoed uit huis geplaatst en in pleeggezinnen ondergebracht. Door de medewerkers van de RvdK en de pleegouders werd waargenomen dat de kinderen niet in goede conditie waren en bijzonder gedrag vertoonden. Op 25 oktober 2019 heeft er in het ziekenhuis een Top-Teenonderzoek bij de kinderen plaatsgevonden en een urinecontrole bij [slachtoffer 3] . Bij [slachtoffer 3] werd cocaïne in zijn urine aangetroffen.
Op 24 april 2020 heeft de RvdK aangifte gedaan in verband met de aangetroffen cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] en signalen van mishandeling c.q. ernstige verwaarlozing van de kinderen.
Verdachte en medeverdachte zijn bij herhaling en stellig blijven ontkennen dat zij hun kinderen hebben mishandeld, hen in hulpeloze toestand hebben gebracht/gelaten en van hun vrijheid hebben beroofd.
Feit 1
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het eerste gedachtestreepje niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode vanaf juni 2019 tot en met 24 oktober 2019 tezamen en in vereniging met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke benadeling van de gezondheid, zowel fysiek als geestelijk, van haar kinderen door de handelingen als omschreven onder het tweede gedachtestreepje (de officier van justitie vordert vrijspraak wat betreft [slachtoffer 3] ), het derde gedachtestreepje (de officier van justitie vordert vrijspraak wat betreft beddengoed en/of dekens), het vierde gedachtestreepje en het vijfde gedachtestreepje. De officier van justitie gebruikt voor het bewijs van de periode waarin het tenlastegelegde plaats vond de waarnemingen van de politie op 22 juni 2019. Zij verzoekt partieel vrijspraak van de periode van 23 juni 2016 tot 1 juni 2019.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat alle onderdelen van het feit niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Indien de rechtbank wel tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komt, dan kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van enig letsel aan haar kinderen, ook niet in voorwaardelijke zin. Ook is de vraag of, als de rechtbank een bepaald onderdeel bewezen acht, dit wel gekwalificeerd kan worden als mishandeling, aangezien niet vaststaat met welke frequentie of hoe lang dit zou zijn gebeurd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Eerste gedachtestreepje
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, haar kinderen te weinig eten en/of ongeregeld eten heeft gegeven, zodat zij verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Tweede gedachtestreepje
In het dossier bevinden zich in dit verband processen-verbaal van bevindingen met foto’s, waarin de politieagenten relateren wat zij op 24 oktober 2019 in de kamer van [slachtoffer 1] en met betrekking tot deuren van die kamer en de mogelijkheid tot al dan niet openen daarvan hebben waargenomen. Verder bevinden zich in het dossier verklaringen van getuigen [getuige 1] (de schoonmoeder van verdachte), [getuige 2] (de stiefzoon van verdachte) en getuige [getuige 3] (de latere koper van de woning) over hetgeen zij hebben waargenomen met betrekking tot (het al dan niet afsluiten van, wel of geen sloten/deurklinken op) de deuren van de kamer van [slachtoffer 1] . Ook bevinden zich in het dossier verklaringen van de pleegouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over het gedrag van de kinderen als er deuren dicht gedaan werden in de pleeggezinnen en heeft de pleegmoeder van [slachtoffer 1] verklaard dat [slachtoffer 1] vertelde dat de klink eraf was en dat de sleutel naar beneden ging en dat zij er dan niet uit kon.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier onvoldoende komen vast te staan dat op beide deuren van de kamer van [slachtoffer 1] de klinken aan de binnenkant ontbraken. De verklaringen van verbalisanten en getuigen zijn hierover niet eenduidig, terwijl het dossier geen informatie bevat over de eventuele mogelijkheid om de deuren af te sluiten door middel van een sleutel. Getuige [getuige 1] legt wisselende verklaringen af en getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard dat hij niet vaak in de woning was, terwijl uit de verklaring die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd ook niet zondermeer duidelijk wordt wat hij zelf heeft waargenomen of wat hij van anderen vernomen heeft. Met betrekking tot de verklaringen van de pleegouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het mogelijk opsluiten/afsluiten van de kamers en het gedrag dat zij in de pleeggezinnen laten zien niet vastgesteld kan worden zonder dat deskundigen daarover een advies/oordeel hebben gegeven. Een dergelijk advies/oordeel bevindt zich niet in het dossier. Op basis van het dossier kan een rechtstreeks causaal verband niet vastgesteld worden. Wat betreft de uitlatingen van [slachtoffer 1] tegenover haar pleegmoeder is niet bekend geworden hoe deze uitlatingen tot stand zijn gekomen zodat ook daaraan voor het bewijs van dit gedachtestreepje geen conclusies verbonden kunnen worden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, [slachtoffer 3] opgesloten heeft op een (slaap)kamer.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, haar kinderen gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag heeft opgesloten op hun slaapkamer zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Derde gedachtestreepje
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen dat er helemaal geen kleding in de kamer van [slachtoffer 1] aanwezig was op 24 oktober 2019. Bovendien blijkt ook niet dat [slachtoffer 1] op het moment dat zij door de politie op haar kamer werd gezien verschijnselen van onderkoeling had. Ook wordt door de politie gerelateerd dat zij verschillende voorwerpen op de grond van de kamer van [slachtoffer 1] zagen liggen waaronder kleding, lakens, dekens en knuffels. Het dossier bevat ook geen bewijs dat zich op de kamer van [slachtoffer 2] geen kleding bevond, terwijl het zonder de duiding van deskundigen niet vastgesteld kan worden dat er een rechtstreeks verband is tussen het gedrag van [slachtoffer 2] in het pleeggezin met betrekking tot (het uittrekken van) kleding en het eventuele niet voorzien zijn van kleding door verdachten.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd wat betreft het onderdeel “beddengoed en/of dekens”. De rechtbank sluit zich daar bij aan.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag in een grotendeels kale slaapkamer heeft laten verblijven zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Vierde gedachtestreepje
Medeverdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij zich niet bezig hield met de verzorging van de tanden van [slachtoffer 1] en dat dit door verdachte werd gedaan. Verdachte heeft verklaard dat zij de tanden van [slachtoffer 1] verzorgde. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel beide ouders verantwoordelijk zijn voor de verzorging van de gebitten van hun kinderen en dus ook voor het gebit van [slachtoffer 1] .
Verdachte is op 28 juni 2019 met [slachtoffer 1] naar een tandarts geweest en op 5 augustus 2019 naar een intake bij Bijzondere Tandheelkunde. Door de tandarts werd het gebit bekeken en gezien dat er sprake was van meerdere gaatjes en ontkalkingen in het gebit van [slachtoffer 1] . Ook werden er een of twee gaatjes gezien in de melkkiezen. De tandarts heeft niets opgemerkt over een (dikke) gele laag op de tanden van [slachtoffer 1] . Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een narcose-intake op 1 oktober 2019. Verdachte heeft verklaard deze afspraak vergeten te zijn, maar een nieuwe afspraak gemaakt te hebben voor 5 november 2019. Op die datum was [slachtoffer 1] al ondergebracht in een pleeggezin.
Op 15 januari 2020 is het gebit van [slachtoffer 1] behandeld. Onder narcose zijn er twaalf vullingen gemaakt ten gevolge van cariës. Door de tandarts werd geen aangeboren/erfelijke glazuurafwijking waargenomen. De pleegouder van [slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] een dikke gele laag op haar tanden had en dat die dikke gele laag er pas na twee weken poetsen af ging. Ook had [slachtoffer 1] veel bruine plekken op haar tanden. Volgens de pleegouder was het tanden poetsen van [slachtoffer 1] een drama. Verder zat [slachtoffer 1] de hele tijd met haar vingers aan haar tanden omdat ze pijn had.
Uit het voorgaande volgt dat het gebit van [slachtoffer 1] op 15 januari 2020 in slechte staat was. Er moesten immers onder narcose 12 gaatjes gevuld worden. Het dossier bevat evenwel geen informatie van een deskundige over de schade aan het gebit van [slachtoffer 1] , de oorzaak van de schade en de termijn waarbinnen dergelijke schade kan ontstaan, terwijl ook de verklaringen van verdachte en medeverdachte bij de politie en ter terechtzitting over het tandenpoetsen niet eenduidig zijn en niet bijdragen aan het bewijs van voornoemd gedachtestreepje.
Daar komt bij dat verdachte meermalen met [slachtoffer 1] bij de tandarts is geweest en dat er een afspraak was gemaakt voor een narcose-intake. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] lichamelijke verzorging en/of medische zorg onthouden heeft door haar gebit niet te (laten) verzorgen. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Vijfde gedachtestreepje
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast, dat een dag na de uithuisplaatsing door middel van een sneltest cocaïne is aangetroffen in de urine van [slachtoffer 3] . Daarna is de urine getest door een expertise laboratorium, waarbij eveneens cocaïne werd aangetroffen.
Verdachte en medeverdachte hebben geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] .
Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben beiden verklaard dat door verdachte en medeverdachte in de woning cocaïne werd gebruikt. Volgens getuige [getuige 1] gaf verdachte borstvoeding aan [slachtoffer 3] .
De kraamverzorgster heeft onder meer verklaard dat verdachte de eerste dagen na de geboorte van [slachtoffer 3] borstvoeding gaf. Dit bevestigt verdachte zelf ook. De medeverdachte heeft onder meer verklaard dat verdachte borstvoeding gaf, dat hij zich niet bemoeide met de voedingen van [slachtoffer 3] en dat [slachtoffer 3] niet door andere mensen verzorgd werd. De medeverdachte kan niet antwoorden op de vraag of [slachtoffer 3] naast borstvoeding ook nog andere voeding kreeg.
De pleegouder van [slachtoffer 3] heeft over zijn gedrag in de eerste dagen na de uithuisplaatsing onder meer verklaard dat [slachtoffer 3] erg onrustig en ontroostbaar was. [slachtoffer 3] trilde, huilde veel, maakte schokkende bewegingen met zijn lijf en transpireerde veel. De pleegouder heeft het gedrag vervolgens besproken met de kinderarts die vertelde dat de symptomen onmiskenbaar afkickverschijnselen waren en het gedrag een aantal weken zou duren. Na verloop van tijd werd het gedrag minder heftig.
De rechtbank is van oordeel dat er mede gelet op het aantreffen van cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] geen redenen zijn om te twijfelen aan de mededeling van de kinderarts aan de pleegouder dat de lichamelijke verschijnselen bij [slachtoffer 3] kort na aankomst in het pleeggezin tot enkele weken daarna, afkickverschijnselen zijn. De door de pleegouder geconstateerde en door de kinderarts geduide afkickverschijnselen zijn op z’n minst genomen een aanwijzing voor het meer dan incidenteel binnenkrijgen van cocaïne. Door meerdere getuigen wordt bovendien gesproken over het gebruik van drugs door verdachte en medeverdachte. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen ten aanzien van het drugsgebruik van verdachte. De verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs. Daar komt bij dat verdachten hebben verklaard niet onbekend te zijn met het gebruik van cocaïne. Nu ook door verdachte wordt erkend en meerdere getuigen bevestigen dat verdachte borstvoeding en af en toe flesvoeding gaf en er geen andere redengevende verklaring is voor de aangetroffen cocaïne in het lichaam van de 10 weken oude [slachtoffer 3] kan op basis van de in het dossier beschikbare informatie geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte daarvoor verantwoordelijk is. De door verdachte gesuggereerde mogelijkheid dat de cocaïne via flesvoeding (poedermelk) in het lichaam van [slachtoffer 3] is terechtgekomen acht de rechtbank zeer onwaarschijnlijk en schuift zij daarom terzijde.
Met betrekking tot het verweer dat niet bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op mishandeling van [slachtoffer 3] overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne (net als alcohol) door het gebruik daarvan tijdens de borstvoedingsperiode, in de moedermelk en via de moedermelk in de baby terecht kan komen en zo een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording teweeg brengt bij een baby. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan (cocaïne tot zich nemen in de periode dat zij [slachtoffer 3] borstvoeding gaf), heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [slachtoffer 3] een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording in of aan het lichaam teweeg zou worden gebracht. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op mishandeling van [slachtoffer 3] .
Uit het voorgaande volgt dat het handelen van verdachte als omschreven onder het vijfde gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van bovenstaande bewezen kan worden dat verdachte in en omstreeks de periode van [geboortedatum 4] 2019 tot en met 24 oktober 2019 [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] via de borstvoeding in aanraking te laten komen met cocaïne, waardoor hij die cocaïne binnen heeft gekregen ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording in het lichaam (afkickverschijnselen) van [slachtoffer 3] teweeg heeft gebracht.
Op grond van het dossier en de wijze waarop het feit heeft plaatsgevonden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte het feit samen heeft gepleegd met de medeverdachte zodat de rechtbank het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Feit 2
4.5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het derde gedachtestreepje niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken. De officier van justitie vindt wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode vanaf juni 2019 tot en met 24 oktober 2019 tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan het meermalen in hulpeloze toestand brengen en laten van haar kinderen door het plegen van de handelingen als vermeld onder het eerste gedachtestreepje, het tweede gedachtestreepje(de officier van justitie vordert vrijspraak wat betreft beddengoed en/of dekens), het vierde gedachtestreepje en het vijfde gedachtestreepje.
4.6
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat geen van de onderdelen van het feit wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Indien de rechtbank wel tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komt, dan kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het in hulpeloze toestand brengen of laten van haar kinderen, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft haar kinderen nooit aan concreet gevaar willen blootstellen.
4.7
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Eerste, tweede en derde gedachtestreepje
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder feit 1 ten aanzien van het eerste, tweede en derde gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] in ieder geval op 24 oktober 2019 voor enige duur aan haar lot is overgelaten, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte:
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag heeft opgesloten op hun slaapkamer;
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag in een grotendeels kale slaapkamer laten verblijven, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen;
- haar kinderen meermalen te weinig en/of ongeregeld eten te geven. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, zodat de rechtbank verdachte van deze onderdelen zal vrijspreken.
Vierde gedachtestreepje
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte haar kinderen meermalen lichamelijke verzorging en/of medische zorg onthouden heeft. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat sprake was van dusdanige lichamelijke klachten bij de kinderen dat een medisch professional bezocht moest worden. Verder wordt door verschillende getuigen verklaard dat de kinderen goed verzorgd werden en/of er goed verzorgd uitzagen. Deze verklaringen hebben ook betrekking op verschillende tijdstippen in de tenlastegelegde periode. Met betrekking tot toestand van de kinderen die beschreven wordt door de pleegouders op het moment dat de kinderen arriveerden in de pleeggezinnen op 24 oktober 2019 blijkt uit het dossier onvoldoende in hoeverre die toestand te maken had met het plotseling uit huis gehaald worden van de kinderen en het gedurende enige tijd onderweg zijn naar de pleeggezinnen. Dat er luizen zijn geconstateerd zegt in z’n algemeenheid niets over de kwaliteit van de lichamelijke verzorging van kinderen. De rechtbank twijfelt niet aan het feit dat de persoonlijke hygiëne van de kinderen te wensen overliet toen zijn arriveerden in de pleeggezinnen, maar dat is – gelet op de resultaten van het een dag later plaatsgevonden hebbende Top-Teen onderzoek, waarbij niet gebleken is van een (zeer) slechte lichamelijke verzorging en/of medische toestand van de kinderen, alsmede voornoemde verklaringen van getuigen over de (goede) verzorging van de kinderen – onvoldoende voor het bewijs van het gedurende een periode meermalen onthouden van lichamelijke en/of medische zorg als tenlastegelegd. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Vijfde gedachtestreepje
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder feit 1 ten aanzien van het vijfde gedachtestreepje acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar kind, [slachtoffer 3] in aanraking heeft laten komen met cocaïne. In zoverre kan dit onderdeel bewezen worden.
De vraag die voorligt is of deze gedraging het opzettelijk in hulpeloze toestand brengen en laten in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) oplevert.
Naar het oordeel van de rechtbank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. De rechtbank acht hiertoe het volgende redengevend.
Er is sprake van een hulpeloze toestand in de zin van artikel 255 Sr in het geval er gevaar bestaat voor leven of gezondheid, terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet kan redden, van nature of door de omstandigheden werkelijk hulp in de vorm van onderhoud, verpleging of verzorging behoeft en zich zelf die niet kan verschaffen.
[slachtoffer 3] was, gelet op zijn leeftijd, geheel afhankelijk van de verzorging van verdachte. Verdachte verzorgde [slachtoffer 3] en heeft hem vanaf zijn geboorte borstvoeding gegeven. In die periode werd door verdachte cocaïne gebruikt, welke cocaïne via de borstvoeding in het lichaam van [slachtoffer 3] terecht is gekomen. Verdachte heeft door zo te handelen [slachtoffer 3] , een baby van 10 weken oud, in een hulpeloze toestand gebracht.
Met betrekking tot het verweer dat verdachte geen opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van haar kinderen, ook niet in voorwaardelijke zin, overweegt de rechtbank dat het een feit van algemene bekendheid is dat cocaïne (net als alcohol) door het gebruik daarvan tijdens de borstvoedingsperiode, in de moedermelk en via de moedermelk in de baby terecht kan komen en zo een gevaar voor de gezondheid kan opleveren voor een baby. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan (cocaïne tot zich nemen in de periode dat zij [slachtoffer 3] borstvoeding gaf), heeft zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij daardoor [slachtoffer 3] in een hulpeloze toestand zou brengen of laten.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van [slachtoffer 3] .
Op grond van het dossier en de wijze waarop het feit heeft plaatsgevonden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte dit feit samen heeft gepleegd met de medeverdachte zodat de rechtbank het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte gehandeld heeft in strijd met artikel 255 Sr.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde merkt de rechtbank nog op dat het Openbaar Ministerie verzuimd heeft het bestanddeel opzettelijk in het eerste deel van de tenlastelegging op te nemen vóór de zinsnede “in een hulpeloze toestand heeft gebracht”, terwijl daarnaar wel verwezen wordt in de volgende zin waar staat: “met dat opzet”. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke schrijffout en zal dit verbeteren in de bewezenverklaring. Verdachte is hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
Feit 3
4.8
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van juni 2019 tot en met 24 oktober 2019 tezamen en in vereniging met een ander schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van haar kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.9
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode, tezamen en in vereniging met een ander, haar kinderen heeft opgesloten in de kamer. Het dossier biedt te weinig bewijs om te stellen dat er sprake was van een vrijheidsbelemmering van enige duur. Voorts volgt uit jurisprudentie dat een dag opsluiten van kinderen niet onder het begrip vrijheidsberoving valt. Vrijheidsberoving kan daarmee dan ook niet worden bewezen.
4.1
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder feit 1 ten aanzien van het tweede gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door haar in een (slaap)kamer op te sluiten en/of opgesloten te houden. Ook wat betreft [slachtoffer 2] ontbreekt het wettige en overtuigende bewijs om op dit punt tot een bewezenverklaring te komen.
De verdachte zal daarom van het onder feit 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.11
Eendaadse samenloop
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich op dezelfde plaats en tijd afspelend, feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. Daarom is sprake van eendaadse samenloop van die bewezenverklaarde feiten, wat meebrengt dat slechts één strafbepaling, de zwaarste, wordt toegepast, te weten artikel 300 Sr.
4.12
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 vijfde gedachtestreepje en feit 2 vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op tijdstippen in en omstreeks de periode van 14 augustus 2019 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, haar kind [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2019) heeft mishandeld, immers heeft zij, meermalen
- die [slachtoffer 3] in aanraking laten komen met cocaïne, waardoor die [slachtoffer 3] cocaïne binnen heeft gekregen,
ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 3] teweeg heeft gebracht;
2.
zij in de periode van 14 augustus 2019 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, als moeder van [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2019) tot wier onderhoud en verzorging zij (als moeder) krachtens wet verplicht was, haar voornoemde kind opzettelijk meermalen (telkens) in een hulpeloze toestand heeft gebracht, immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer 3] in aanraking laten komen met cocaïne, waardoor die [slachtoffer 3] cocaïne binnen heeft gekregen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 vijfde gedachtestreepje en feit 2 vijfde gedachtestreepje meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 255, 300 en 304 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd;
en
feit 2
het misdrijf: opzettelijk iemand tot wiens onderhoud of verzorging zij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand brengen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om rekening te houden met de achtergrond en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte geen relevante documentatie heeft. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een kortere pleegperiode, tijdsverloop tussen de uithuisplaatsing van de kinderen en behandeling van de strafzaak en samenloop van de ten laste gelegde feiten. Een geheel voorwaardelijke taakstraf is een passende straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van haar zoontje, een zeer jonge baby en hem in een hulpeloze toestand gebracht door hem in aanraking te laten komen met cocaïne. Dit zijn zeer ernstige feiten. Dit jonge kind was geheel afhankelijk van verdachte en in plaats van hem veiligheid te bieden, heeft verdachte haar kind aan gevaar blootgesteld. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 3] en de andere kinderen van verdachte en haar partner, zo jong als zij zijn, al veel hebben moeten doorstaan. Als gevolg van onder meer het handelen van verdachte zijn de kinderen van verdachte uit huis geplaatst en ondergebracht in pleeggezinnen. Een kind dat weggehaald wordt uit zijn vertrouwde omgeving en wordt geplaatst bij een pleeggezin kan grote trauma's oplopen. De gevolgen voor de kinderen en de impact van het gebeuren op het welzijn zullen nog moeten blijken. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven het strafwaardige van haar handelen ten opzichte van [slachtoffer 3] in te zien. Zij ontkent het gebruik van cocaïne in de periode dat zij [slachtoffer 3] borstvoeding gaf en reageert vol ongeloof en laconiek op de resultaten van het urineonderzoek van [slachtoffer 3] . Zij legt daarbij de oorzaak voor het aantreffen van cocaïne bij [slachtoffer 3] buiten zichzelf zonder overigens met serieuze alternatieven te komen over de aanwezigheid van die cocaïne in [slachtoffer 3] ’s urine. Verdachte wekt daarmee de indruk de ernst van de situatie niet in te zien en het welzijn van in elk geval [slachtoffer 3] niet voorop te stellen. Deze indruk wordt versterkt doordat verdachte (zie hieronder) geen hulpvraag heeft en geen problemen ervaart. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte;
  • een strafadvies van Reclassering Nederland van 2 april 2021, opgemaakt door
L. Willems, reclasseringswerker.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
In het reclasseringsadvies staat onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat de reclassering op basis van de inhoudelijke zaakinformatie aanwijzingen voor problemen ziet en dit zorgwekkend vindt als verdachte schuldig wordt bevonden. Verdachte is een ontkennende verdachte waardoor het niet mogelijk is om risico's in te schatten en te bepalen welke factoren criminogeen zijn. Ondanks dat verdachte te kennen heeft gegeven mee te willen werken aan een traject bij de reclassering, ziet Tactus Reclassering geen mogelijkheden om te komen tot een plan van aanpak. Daarnaast ontbreekt het verdachte aan een hulpvraag voor de hulpverlening, daar zij geen problemen ervaart. De motivatie voor het aanvaarden van hulpverlening lijkt extern ingegeven, doordat verdachte hiermee hoopt zo snel mogelijk haar kinderen weer terug te krijgen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De reden hiervoor is dat de rechtbank veel minder onderdelen van de beschuldiging bewezen acht dan de officier van justitie. De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan de raadsvrouw heeft bepleit. De feiten zijn te ernstig om te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
De rechtbank acht de oplegging van de hieronder genoemde straf passend en geboden gelet op de ernst van de feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de reclassering. Alhoewel de reclassering reclasseringsinterventies niet geïndiceerd vindt, acht de rechtbank een meldplicht bij en toezicht van de reclassering wel nodig gelet op de persoon van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan die voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank toezicht van de reclassering als bijzondere voorwaarde koppelen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding partieel nietig voor zover het betreft feit 2 zesde
gedachtestreepje;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 eerste gedachtestreepje, tweede gedachtestreepje, derde gedachtestreepje, vierde gedachtestreepje en feit 2 eerste gedachtestreepje, tweede gedachtestreepje, derde gedachtestreepje, vierde gedachtestreepje en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 vijfde gedachtestreepje en feit 2 vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 vijfde gedachtestreepje en feit 2 vijfde gedachtestreepje meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd;
en
feit 2
het misdrijf: opzettelijk iemand tot wiens onderhoud of verzorging zij krachtens wet verplicht is, in hulpeloze toestand brengen, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 vijfde gedachtestreepje en feit 2 vijfde gedachtestreepje bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, mr. A.M. Rikken en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.
Buiten staat
Mr. Rikken is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland onderzoek Ibis20, proces-verbaalnummer 2019474412. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 en feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte, met bijlagen, van T. Lodder namens B-A.D.G.S. de Goeij en L.C.L.D.S.D. de Goeij, van 24 april 2020, pagina’s 258 t/m 302, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever.
De RvdK, het landelijk werkend Hoog Risico en Expertise Team doet n.a.v. het raadsonderzoek afgerond, d.d. 7 januari 2020, aangifte van vermoedens van kindermishandeling en verwaarlozing van [slachtoffer 1] ( [geboortedatum 2] 2016), [slachtoffer 2] ( [geboortedatum 3]
2017) en [slachtoffer 3] ( [geboortedatum 4] 2019) door hun ouders, te weten
mevrouw [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] 1987 en vader, de heer [medeverdachte]
, geboren [geboortedatum 5] 1972, woonachtig te [woonplaats 2] . Allereerst wil de RvdK opmerken dat zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedrag en signalen laten zien van ernstige verwaarlozing en kindermishandeling. Het zijn drie zeer jonge kwetsbare, beschadigde kinderen die ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Zij zijn 24 november 2019 met spoed uit huis geplaatst in drie verschillende pleeggezinnen.
De RvdK maakt zich ernstige zorgen om de sociaal-emotionele, cognitieve en
lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en ingrijpende gebeurtenissen die zij
hebben meegemaakt. Hiernaast zijn er langdurige opvoedproblemen zichtbaar in de
thuissituatie van moeder en vader. Bron: Ziekenhuis, e-mail, d.d. 14 november 2019
In het eerste onderzoek, d.d. 25 oktober 2019 in het ziekenhuis tijdens het Top-Teen
onderzoek waren er met de sneltest in de urine van [slachtoffer 3] sporen van cocaïne
aangetroffen. Bron: Pleegzorg, e-mail, d.d. 29 december 2019 [slachtoffer 3] kwam doorweekt aan in het pleeggezin en rook erg onfris. De eerste dag meldde hij zich wanneer hij gevoed wilde worden en sliep veel. Na de eerste dag werd hij erg onrustig en maakte hij schokkende bewegingen met zijn lijfje, was hij ontroostbaar en krijste het uit. Pleegmoeder heeft hem veel bij zich moeten dragen in een draagdoek, ook 's nachts. Naast het schokken transpireerde [slachtoffer 3] ook veel. Tijdens het voeden zoog hij opvallend hard en snel met heel veel onrust zijn fles leeg. Volgens de kinderarts die het Top-Teen onderzoek heeft verricht zijn deze gedragingen te labelen als ontwenningsverschijnselen (cocaïne aangetroffen in zijn urine tijdens Top-Teen onderzoek).
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige 2101469, van 11 november 2020, pagina’s 654 t/m 658, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
De dag na zijn plaatsing is [slachtoffer 3] door een kinderarts in een ziekenhuis onderzocht. Was u daar bij aanwezig? Wat kunt u daar over vertellen? Er is dus urine afgenomen bij [slachtoffer 3] en 's avonds werd ik gebeld. De kinderarts vertelde dat er cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] was aangetroffen. Vraag: Wie is die kinderarts? Antwoord: [naam] in Almelo. Vraag:
Wat kunt u vertellen over zijn gedrag in de eerste paar dagen? Antwoord: Na de 1e dag werd het huilen steeds erger. Hij ging ook heel raar schokken. Hij was ontroostbaar, en heel erg krijsen. Ook heel veel zweten. Hij werd alleen rustig als ik hem in een draagdoek droeg. Hij
trilde heel erg. Ik heb toen gebeld met [naam] . Ik heb haar verteld wat het gedrag van [slachtoffer 3] was. Ik benoemde de symptomen. De dokter vertelde dat dit onmiskenbaar afkickverschijnselen waren. De kinderarts zei al dat dit gedrag in de loop van de tijd minder zou worden. Dat het drie tot vier weken zou kunnen duren. Dat klopte ook. Het werd steeds minder heftig.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, van verbalisanten [verbalisant] , van 9 september 2020, pagina 685, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 25-10-2019 heeft er in het ziekenhuis een Top-tot-Teen onderzoek plaatsgevonden.
Bij de destijds 10 weken oude baby, [slachtoffer 3] , werd met een sneltest in de urine cocaïne (<25 mcg/l) en benzoylecgonine (2992 mcg/l) aangetroffen. Het onderzoeksteam heeft op 09-09-2020 een toxicologisch expert van het Nederlands Forensisch instituut een aantal vragen voorgelegd, onder andere over de beoordeling van de aangetroffen
hoeveelheden, de (eventuele) gevolgen en de wijze van binnenkrijgen. Nog dezelfde dag, 09-09-2020, gaf een toxicologisch expert van het Nederlands Forensisch Instituut
een telefonische terugkoppeling. Het blijkt dat er voor een beantwoording van de gestelde vragen meer omstandigheden bekend moeten zijn, zoals bijvoorbeeld het soort voeding, de hoeveelheid en in welk tijdsbestek genuttigd. Verder werd aangegeven dat er normaliter geen cocaïne in urine zit.
4.
Diverse schriftelijke bescheiden, te weten een formulier poliklinisch contact [slachtoffer 3] , een email van ZGT en rapportage UMCG, pagina’s 681 t/m 683, voor zover inhoudende:
[screenshots mails en brieven ziekenhuis]
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , bij de rechter-commissaris, van
20 januari 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
M.b.t. cocaïne in urine van [slachtoffer 3]
Werd door [medeverdachte] drugs gebruikt? Ja. Alcohol en cocaïne. Ik heb het wel eens gezien. Het was wit. U vraagt mij of het poeder was of pillen of plakkaten. Van alles. U vraagt mij waar mijn vader die drugs gebruikte. In zijn huis, de woonkamer, overal. Werd door [verdachte] drugs gebruikt? Ja, hetzelfde denk ik. Weet jij of [verdachte] drugs gebruikt heeft in de periode dat zij zwanger was van [slachtoffer 3] ? Ik kan dat niet met zekerheid zeggen, maar er is een grote kans van wel.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , van 18 juni 2019, pagina’s 624 t/m 225, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Vraag: Werd door [medeverdachte] en [verdachte] bij hun thuis drugs gebruikt? (welke drugs) Antwoord: Ja door allebei, cocaïne. Vraag: Hoe weet U dat zij drugs gebruikten? Antwoord: Ik heb zelf zo’n vierkant pakje gezien. Daar zat van dat witte poeder in. Dat gingen ze snuiven, dat
deed [verdachte] ook. Dat deden ze allebei. Vraag: De baby [slachtoffer 3] , kreeg hij borstvoeding of flesvoeding? Antwoord: Borstvoeding.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , van 4 december 2020, pagina’s 54 t/m 62, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
V: [slachtoffer 3] was op 24 oktober 2019 twee maanden oud. Wie zorgde voor de voeding van [slachtoffer 3] ? A: [verdachte] . Ik deed het ook wel, maar meestal deed [verdachte] dat. Dat is ook niet zo moeilijk, want zij heeft borstvoeding. V: Waren er behalve jullie andere mensen die hem verzorgden? A: Nee. V: Is het voorgekomen dat andere mensen bij [slachtoffer 3] waren op momenten dat jullie niet bij hem waren? A: nee.
8.
Het proces-verbaal van verhoor getuige 2107128, van 26 november 2020, pagina’s 641 t/m 644, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
V: Jij hebt volgens onze informatie aan de [adres 1] te Haaksbergen gewerkt als kraamverzorgster. Klopt dat? A: Ja. V: Van wanneer tot wanneer was dat? A: In augustus 2019 ergens Als je weet wanneer het kindje is geboren, weetje het. Ik ben daar op de 2e dag begonnen, tot dag 8. Zij zorgden ervoor tegen de tijd dat ik kwam, volgens mij om 1 uur, dat de voeding er dan ook was. Niet dat de kleine om half 3 moest eten, want dan was ik er te lang. Je moet altijd bij een voedingsmoment zijn. Ik heb dus altijd maar 1 voedingsmoment gezien, soms 2, lag eraan of de kleine honger had. V: Dat nam jij waar? A: Ja. Hij kreeg borstvoeding.