ECLI:NL:RBOVE:2021:2135

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
08/292650-20, 08/242557-19 en 08/126480-19 (gev.ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van kinderen en moeder, cocaïnegebruik en wapenbezit

Op 28 mei 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man en zijn 35-jarige partner. De zaak betreft mishandeling van hun drie minderjarige kinderen, waaronder een baby van tien weken, die cocaïne binnenkreeg via borstvoeding. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke celstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaar. De vader is vrijgesproken van mishandeling van de kinderen, maar is wel veroordeeld voor het mishandelen van zijn moeder, wapenbezit en diefstal van een portemonnee. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor andere beschuldigingen, zoals het onthouden van medische zorg en het opsluiten van de kinderen. De kinderen zijn inmiddels ondergebracht bij pleeggezinnen, en het gezin was al bekend bij verschillende hulpinstanties. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/292650-20, 08/242557-19 en 08/126480-19 (gev.ttz) (P)
Datum vonnis: 28 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1972 in [geboorteplaats] ,
uit andere hoofde gedetineerd in P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8 februari 2021 en van 23 april 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. van der Werff en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. P.P.E. Buchele, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten als volgt:
  • de feiten van de zaak met parketnummer 08/292650-20 als feiten 1, 2, 3, 4 en 5;
  • de feiten van de zaak met parketnummer 08/242557-19 als feiten 6 en 7;
  • het feit van de zaak met parketnummer 08/126480-19 als feit 8.
De verdenking komt er, na aanpassing omschrijving tenlastelegging van 8 februari 2021 conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak met parketnummer 08/292650-20, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, feit 2 en feit 3
zich alleen, dan wel samen met een ander, schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, het in hulpeloze toestand brengen/laten en vrijheidsberoving van zijn kinderen;
feit 4
zijn moeder heeft mishandeld;
feit 5
zich schuldig heeft gemaakt aan (gekwalificeerde) diefstal dan wel verduistering van een geldbedrag van zijn zoon;
feit 6 en feit 7
een wapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 8
alleen dan wel samen met een ander een portemonnee heeft gestolen.
Voluit luidt de (aangepaste) tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, zijn kinderen [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2019) opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hij, met dat opzet, een- of meermalen
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te weinig eten en/of ongeregeld eten gegeven en/of;
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende een geruime tijd, opgesloten op hun (slaap)kamer en/of,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende geruime tijd in een grotendeels kale slaapkamer laten verblijven, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of;
- die [slachtoffer 1] onthouden van lichamelijke verzorging en/of medische zorg door haar gebit niet te (laten) verzorgen) en/of;
- die [slachtoffer 3] in aanraking laten komen met cocaïne, waardoor die [slachtoffer 3] cocaïne binnen heeft gekregen en/of tot zich heeft kunnen nemen/genomen,
ten gevolge waarvan verdachte een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording in of aan het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] teweeg heeft gebracht en/of ten gevolge waarvan voornoemde kinderen ernstig is/zijn benadeeld in zijn/haar (geestelijke) gezondheid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als vader van [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum 4] 2019) tot wier onderhoud, verpleging en/of verzorging hij (als vader) krachtens wet verplicht was, zijn voornoemde kinderen meermalen (telkens) in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers heeft verdachte met dat opzet,
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende geruime tijd, opgesloten op hun (slaap)kamer en/of;
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag, in ieder geval gedurende geruime tijd in een grotendeels kale slaapkamer laten verblijven, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen en/of;
- zijn voornoemde kinderen meermalen te weinig en/of ongeregeld eten gegeven en/of
- zijn voornoemde kinderen meermalen lichamelijke verzorging en/of medische zorg onthouden en/of;
- die [slachtoffer 3] in aanraking laten komen met cocaïne, waardoor die [slachtoffer 3] cocaïne binnen heeft gekregen en/of tot zich heeft kunnen nemen/genomen en/of;
- in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] schadelijk was of kon zijn;
3.
hij in of omstreeks de periode van 23 juni 2016 tot en met 24 oktober 2019 te Haaksbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk zijn kind(eren),
- [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2016) en/of
- [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] 2017)
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in een (slaap)kamer op te sluiten en/of opgesloten te houden;
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2020 tot en met 3 november 2020 te Hummelo, gemeente Bronckhorst zijn moeder, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal, bij de keel te pakken en/of te grijpen en/of de keel dicht te drukken en/of (tegen een kast) te duwen;
5.
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2020 t/m 22 februari 2020 te Apeldoorn, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een geldbedrag van 859,58 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of voornoemd geldbedrag, althans enig goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door het onbevoegd gebruik maken van de Digi-D code van voornoemde [slachtoffer 5] en/of om (vervolgens) het rekeningnummer voor de (Wajong) uitkering te veranderen in een rekeningnummer op naam van hem, verdachte, (te weten: [rekeningnummer 1] .) en/of (vervolgens) voornoemd geldbedrag over te boeken naar zijn, verdachtes, (huidige) rekeningnummer (te weten: [rekeningnummer 2] );
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 23 januari 2020 tot en met 22 februari 2020 te Apeldoorn, althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van 859,58 euro, althans enig geldbedrag , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed en/of geldbedrag verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gemachtigde van de bankrekening en/of gelden van voornoemde [slachtoffer 5] en/of als ten naam gestelde van rekeningnummer [rekeningnummer 1] , (het rekeningnummer waarop voornoemd geldbedrag (door het UWV is gestort), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
hij op of omstreeks 27 juni 2019 te Haaksbergen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)pistool, van het merk Voltran, type/model Major, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
7.
hij op of omstreeks 27 juni 2019 te Haaksbergen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten veertien, althans een of meer (kogel)patronen van het kaliber 7.65mm en/of twaalf, althans een of meer (kogel)patronen van het kaliber 9x19mm voorhanden heeft gehad;
8.
hij op of omstreeks [geboortedatum 3] 2018 te Haaksbergen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De voorvragen

3.1
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van
feit 2 zesde gedachtestreepjedat luidt “en/of in een situatie gebracht of gehouden die voor de gezondheid van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] schadelijk was of kon zijn” stelt de rechtbank vast dat deze zinssnede niet nader feitelijk is uitgewerkt. De tenlastelegging geeft niet weer met welk feitelijk handelen (of nalaten) verdachte [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] in een situatie heeft gebracht of gehouden die voor hun gezondheid schadelijk was of kon zijn. De rechtbank is aldus van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 261 Sv en verklaart de dagvaarding in zoverre partieel nietig.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding voor het overige geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feit 1, feit 2 en feit 3
Gelet op de samenhang van de feiten zullen de feiten geclusterd behandeld worden.
4.1.1
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat, wat er ook zij van de wijze waarop verdachte en medeverdachte hun kinderen hebben verzorgd en opgevoed, de rechtbank in de onderhavige zaak moet beoordelen of verdachte en medeverdachte in de opvoeding van hun kinderen
strafrechtelijkgrenzen hebben overtreden. In dat verband acht de rechtbank ter inleiding het volgende van belang.
In het politiedossier staat onder meer beschreven dat reeds meerdere jaren verschillende instanties zoals Veilig Thuis Twente (VTT), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), GGD Twente, gemeente Haaksbergen, Kraamzorg Naviva, Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering en Ambiq betrokken zijn bij het gezin van verdachte en zijn partner (medeverdachte). Ook de politie heeft in de afgelopen jaren meermalen bemoeienis gehad met het gezin naar aanleiding van meldingen met betrekking tot de veiligheid en het welzijn van de (minderjarige) kinderen. In het dossier bevinden zich meerdere rapportages van diverse van deze (hulpverlenende) instanties en verklaringen van personen die in de afgelopen jaren op de een of andere manier betrokken zijn geweest bij het gezin van verdachte en medeverdachte. Uit deze rapportages en verklaringen komt een wisselend beeld naar voren. Enerzijds blijkt dat er periodes zijn geweest waarin er zorgsignalen bij instanties binnen kwamen over de thuissituatie van de kinderen en de opvoedvaardigheden van verdachte en medeverdachte op basis waarvan al dan niet hulpverlening werd opgestart. Anderzijds zijn er ook periodes geweest waarin door instanties en betrokken personen geen bijzonderheden werden gesignaleerd.
Verdachte en medeverdachte hebben kinderen uit een eerdere relatie en in de jaren 2016, 2017 en 2019 hebben zij gezamenlijk drie kinderen gekregen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Verdachte en medeverdachte hebben eerst aan de [adres 1] te Haakbergen gewoond en in 2018 zijn zij verhuisd naar de [adres 2] in Haaksbergen. In 2016 was Kraamzorg Naviva betrokken bij de geboorte van [slachtoffer 1] . Door Kraamzorg Naviva werd bij VTT een melding gemaakt van zorgen over het gezin. Er waren zorgen over verbale agressie, de hygiëne in de woning en vermoedens van drugsgebruik. Omdat door VTT geen bijzonderheden werden aangetroffen met betrekking tot de zorgmeldingen werden er geen vervolgstappen genomen. VTT adviseerde verslavingszorg voor verdachte en medeverdachte en het onderzoek werd afgesloten. In de periode december 2016 tot en met februari 2017 kwamen bij de politie zorgmeldingen van dealen en mogelijk drugsgebruik in de woning van verdachte binnen. Deze meldingen werden door VTT, de jeugdregisseur van de gemeente en politie met verdachte en medeverdachte besproken, met als doel hulpverlening aan te bieden om zicht te houden op de ontwikkeling van de kinderen en de pedagogische vaardigheden van verdachte en medeverdachte. Verdachte en medeverdachte stonden niet open voor hulpverlening of bemoeienis van instanties. Op basis van de zorgen, onduidelijkheden en het weigeren van hulpverlening werd door VTT een melding bij de RvdK gedaan. In maart 2017 werd door de gemeente Haaksbergen een verzoek tot onderzoek ingediend bij de RvdK omdat door de uithuisplaatsing van de stiefzoon van verdachte het zicht op de andere kinderen binnen het gezin, te weten de stiefdochter van verdachte en [slachtoffer 1] , zou verdwijnen. Bij de gemeente waren er twijfels over de pedagogische vaardigheden van verdachte en medeverdachte. De RvdK startte een onderzoek in april 2017. In mei 2017 gaf de jeugdarts van de GGD Twente aan dat er geen bijzonderheden zijn met betrekking tot de ontwikkeling van [slachtoffer 1] . In augustus 2017 werd het onderzoek van de RvdK naar de opvoedingssituatie van de kinderen afgesloten zonder verder vervolg. De RvdK vond de steunbronnen rondom de kinderen voldoende en de signalen met betrekking tot een onveilige thuissituatie onvoldoende. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling waardoor een ondertoezichtstelling nodig is. In november 2017 werd [slachtoffer 2] geboren. In januari 2018 ontving de RvdK een spoedmelding van de gemeente Haaksbergen over de stiefzoon van verdachte, met het verzoek om te bezien op de noodzaak van een (voorlopige) ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging uithuisplaatsing. Naar aanleiding hiervan ontving de RvdK in februari 2018 ook een melding van gemeente Haaksbergen over de stiefdochter van verdachte en de (gezamenlijke) kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het Hoog Risico Team (HRT) van de RvdK startte in februari 2018 met een raadsonderzoek. De RvdK sloot het onderzoek in april 2018 en verzocht de rechtbank om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering voor de periode van een jaar gezien de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen. Bij beschikking van de rechtbank van april 2018, werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder toezicht gesteld tot oktober 2018. In de periode juni 2018 tot en met december 2018 ging [slachtoffer 1] naar de peuterspeelzaal. Ten aanzien van de hygiëne werd door de peuterspeelzaal gemeld dat [slachtoffer 1] niet goed verzorgd werd. In de periode juli tot en met augustus 2018 werd door Ambiq een onderzoek uitgevoerd naar het gezin van verdachte. In dat verband werden ook meerdere huisbezoeken afgelegd. Aan de hand van het beoordelingskader 'goed genoeg ouderschap' van het Nederlands Jeugd Instituut, is door de hulpverleners van Ambiq de leefsituatie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in kaart gebracht. Bij beschikking van de rechtbank van oktober 2018, werd de ondertoezichtstelling van de kinderen niet verlengd. Op basis van de bevindingen van Ambiq, het beoordelingskader ‘goed genoeg ouderschap, en de Gecertificeerde Instelling (GI), te weten dat er geen zorgsignalen zijn ten aanzien van de opvoedvaardigheden van verdachte en medeverdachte, was de kinderrechter van oordeel dat de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd. Op 22 juni 2019 is de politie in de woning geweest. De politie beschrijft dat het een zooitje. Op 28 juni 2019 en 5 augustus 2019 is medeverdachte met [slachtoffer 1] naar de tandarts gegaan. Op [geboortedatum 4] 2019 werd [slachtoffer 3] geboren en werd door Kraamzorg Naviva kraamzorg verleend. De kraamverzorgster ziet geen verwaarloosde kinderen. Op 27 augustus 2019 is [slachtoffer 1] gezien door de jeugdarts van het consultatiebureau. Op 1 oktober 2019 is/zijn verdachte en/of medeverdachte niet met [slachtoffer 1] verschenen op de narcose-intake bij Bijzondere Tandheelkunde.
Op 24 oktober 2019 was de politie om ongeveer 09:30 uur bij de woning van verdachte in verband met de uitvoering van politiewerkzaamheden. Bij de woning hoorden de politieagenten een kind in de woning roepen en huilen. Het geroep en gehuil kwam vanaf een kamer van de bovenverdieping. De politieagenten zagen voor het raam een meisje ( [slachtoffer 1] ). Op aanbellen en kloppen door de politieagenten werd door de bewoners niet gereageerd. Door de politieagenten werd gewacht van ongeveer 10.40 uur tot 11.00 uur en geprobeerd om contact te krijgen met de bewoners. Om ongeveer 11.30 uur is de politie wederom naar de woning gegaan, omdat verdachte de deur open zou doen. Toen dat niet gebeurde hebben politieagenten omstreeks 12:00 uur een ladder gebruikt om bij de kamer van het meisje op de bovenverdieping te komen. In de kamer zag de politieman een meisje dat geen kleding droeg. Het meisje maakte duidelijk dat ze de deur van de slaapkamer niet kon open maken en dat haar ouders thuis waren. Door de politieman werd waargenomen dat de kamer een puinhoop was. Ondertussen werd door de politie contact gezocht met VTT die ter plaatse kwam. Op enig moment werd de deur van de woning door verdachte geopend en mocht de politie en VTT de woning in om de kinderen te zien. Op basis van de bevindingen heeft VTT een spoedverzoek tot onderzoek ingediend bij de RvdK. ’s Avonds zijn de kinderen van verdachte en medeverdachte, te weten [slachtoffer 1] (op dat moment drie jaar oud), [slachtoffer 2] (op dat moment bijna twee jaar oud) en [slachtoffer 3] (op dat moment 10 weken oud) met spoed uit huis geplaatst en in pleeggezinnen ondergebracht. Door de medewerkers van de RvdK en de pleegouders werd waargenomen dat de kinderen niet in goede conditie waren en bijzonder gedrag vertoonden. Op 25 oktober 2019 heeft er in het ziekenhuis een Top-Teenonderzoek bij de kinderen plaatsgevonden en een urinecontrole bij [slachtoffer 3] . Bij [slachtoffer 3] werd cocaïne in zijn urine aangetroffen.
Op 24 april 2020 heeft de RvdK aangifte gedaan in verband met de aangetroffen cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] en signalen van mishandeling c.q. ernstige verwaarlozing van de kinderen.
Verdachte en medeverdachte zijn bij herhaling en stellig blijven ontkennen dat zij hun kinderen hebben mishandeld, hen in hulpeloze toestand hebben gebracht/gelaten en van hun vrijheid hebben beroofd.
4.1.2
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, met uitzondering van een aantal onderdelen (feit 1 vrijspraak: eerste gedachtestreepje, tweede gedachtestreepje wat betreft [slachtoffer 3] , derde gedachtestreepje wat betreft beddengoed en/of dekens), zich in de periode vanaf juni 2019 tot en met 24 oktober 2019 tezamen en in vereniging met medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Eerste gedachtestreepje
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, zijn kinderen te weinig eten en/of ongeregeld eten heeft gegeven, zodat zij verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Tweede gedachtestreepje
In het dossier bevinden zich in dit verband processen-verbaal van bevindingen met foto’s, waarin de politieagenten relateren wat zij op 24 oktober 2019 in de kamer van [slachtoffer 1] en met betrekking tot deuren van die kamer en de mogelijkheid tot al dan niet openen daarvan hebben waargenomen. Verder bevinden zich in het dossier verklaringen van getuigen [slachtoffer 4] (de moeder van verdachte), [slachtoffer 5] (de zoon van verdachte) en getuige [getuige 1] (de latere koper van de woning) over hetgeen zij hebben waargenomen met betrekking tot (het al dan niet afsluiten van, wel of geen sloten/deurklinken op) de deuren van de kamer van [slachtoffer 1] . Ook bevinden zich in het dossier verklaringen van de pleegouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over het gedrag van de kinderen als er deuren dicht gedaan werden in de pleeggezinnen en heeft de pleegmoeder van [slachtoffer 1] verklaard dat [slachtoffer 1] vertelde dat de klink eraf was en dat de sleutel naar beneden ging en dat zij er dan niet uit kon.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van het dossier onvoldoende komen vast te staan dat op beide deuren van de kamer van [slachtoffer 1] de klinken aan de binnenkant ontbraken. De verklaringen van verbalisanten en getuigen zijn hierover niet eenduidig, terwijl het dossier geen informatie bevat over de eventuele mogelijkheid om de deuren af te sluiten door middel van een sleutel. Getuige [slachtoffer 4] legt wisselende verklaringen af en getuige [slachtoffer 5] heeft onder meer verklaard dat hij niet vaak in de woning was, terwijl uit de verklaring die hij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd ook niet zondermeer duidelijk wordt wat hij zelf heeft waargenomen of wat hij van anderen vernomen heeft. Met betrekking tot de verklaringen van de pleegouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen het mogelijk opsluiten/afsluiten van de kamers en het gedrag dat zij in de pleeggezinnen laten zien niet vastgesteld kan worden zonder dat deskundigen daarover een advies/oordeel hebben gegeven. Een dergelijk advies/oordeel bevindt zich niet in het dossier. Op basis van het dossier kan een rechtstreeks causaal verband niet vastgesteld worden. Wat betreft de uitlatingen van [slachtoffer 1] tegenover haar pleegmoeder is niet bekend geworden hoe deze uitlatingen tot stand zijn gekomen zodat ook daaraan voor het bewijs van dit gedachtestreepje geen conclusies verbonden kunnen worden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, [slachtoffer 3] opgesloten heeft op een (slaap)kamer.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, zijn kinderen gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag heeft opgesloten op hun slaapkamer zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Derde gedachtestreepje
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende concrete aanwijzingen dat er helemaal geen kleding in de kamer van [slachtoffer 1] aanwezig was op 24 oktober 2019. Bovendien blijkt ook niet dat [slachtoffer 1] op het moment dat zij door de politie op haar kamer werd gezien verschijnselen van onderkoeling had. Ook wordt door de politie gerelateerd dat zij verschillende voorwerpen op de grond van de kamer van [slachtoffer 1] zagen liggen waaronder kleding, lakens, dekens en knuffels. Het dossier bevat ook geen bewijs dat zich op de kamer van [slachtoffer 2] geen kleding bevond, terwijl zonder de duiding van deskundigen niet vastgesteld kan worden dat er een rechtstreeks verband is tussen het gedrag van [slachtoffer 2] in het pleeggezin met betrekking tot (het uittrekken van) kleding en het eventuele niet voorzien zijn van kleding door verdachten.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd wat betreft het onderdeel “beddengoed en/of dekens”. De rechtbank sluit zich daar bij aan.
Gelet op het voorgaande kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag in een grotendeels kale slaapkamer heeft laten verblijven zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Vierde gedachtestreepje
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat hij zich niet bezig hield met de verzorging van de tanden van [slachtoffer 1] en dat dit door medeverdachte werd gedaan. Medeverdachte heeft verklaard dat zij de tanden van [slachtoffer 1] verzorgde. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel beide ouders verantwoordelijk zijn voor de verzorging van de gebitten van hun kinderen en dus ook voor het gebit van [slachtoffer 1] .
Medeverdachte is op 28 juni 2019 met [slachtoffer 1] naar een tandarts geweest en op 5 augustus 2019 naar een intake bij Bijzondere Tandheelkunde. Door de tandarts werd het gebit bekeken en gezien dat er sprake was van meerdere gaatjes en ontkalkingen in het gebit van [slachtoffer 1] . Ook werden er een of twee gaatjes gezien in de melkkiezen. De tandarts heeft niets opgemerkt over een (dikke) gele laag op de tanden van [slachtoffer 1] . Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een narcose-intake op 1 oktober 2019. Medeverdachte heeft verklaard deze afspraak vergeten te zijn, maar een nieuwe afspraak gemaakt te hebben voor 5 november 2019. Op die datum was [slachtoffer 1] al ondergebracht in een pleeggezin.
Op 15 januari 2020 is het gebit van [slachtoffer 1] behandeld. Onder narcose zijn er twaalf vullingen gemaakt ten gevolge van cariës. Door de tandarts werd geen aangeboren/erfelijke glazuurafwijking waargenomen. De pleegouder van [slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer 1] een dikke gele laag op haar tanden had en dat die dikke gele laag er pas na twee weken poetsen af ging. Ook had [slachtoffer 1] veel bruine plekken op haar tanden. Volgens de pleegouder was het tanden poetsen van [slachtoffer 1] een drama. Verder zat [slachtoffer 1] de hele tijd met haar vingers aan haar tanden omdat ze pijn had.
Uit het voorgaande volgt dat het gebit van [slachtoffer 1] op 15 januari 2020 in slechte staat was. Er moesten immers onder narcose 12 gaatjes gevuld worden. Het dossier bevat evenwel geen informatie van een deskundige over de schade aan het gebit van [slachtoffer 1] , de oorzaak van de schade en de termijn waarbinnen dergelijke schade kan ontstaan, terwijl ook de verklaringen van verdachte en medeverdachte over het tandenpoetsen bij de politie en ter terechtzitting niet eenduidig zijn en niet bijdragen aan het bewijs van voornoemd gedachtestreepje.
Daar komt bij dat medeverdachte meermalen met [slachtoffer 1] bij de tandarts is geweest en dat er een afspraak was gemaakt voor een narcose-intake. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte [slachtoffer 1] lichamelijke verzorging en/of medische zorg onthouden heeft door haar gebit niet te (laten) verzorgen. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Vijfde gedachtestreepje
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast, dat een dag na de uithuisplaatsing door middel van een sneltest cocaïne is aangetroffen in de urine van [slachtoffer 3] . Daarna is de urine getest door een expertise laboratorium, waarbij eveneens cocaïne werd aangetroffen.
Verdachte en medeverdachte hebben geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] .
Getuigen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben beiden verklaard dat door verdachte en medeverdachte in de woning cocaïne werd gebruikt. Volgens getuige [slachtoffer 4] gaf medeverdachte borstvoeding aan [slachtoffer 3] .
De kraamverzorgster heeft onder meer verklaard dat medeverdachte de eerste dagen na de geboorte van [slachtoffer 3] borstvoeding gaf. Dit bevestigt medeverdachte zelf ook. Verdachte heeft onder meer verklaard dat medeverdachte borstvoeding gaf, dat hij zich niet bemoeide met de voedingen van [slachtoffer 3] en dat [slachtoffer 3] niet door andere mensen verzorgd werd. Verdachte kan niet antwoorden op de vraag of [slachtoffer 3] naast borstvoeding ook nog andere voeding kreeg.
De pleegouder van [slachtoffer 3] heeft over zijn gedrag in de eerste dagen na de uithuisplaatsing onder meer verklaard dat [slachtoffer 3] erg onrustig en ontroostbaar was. [slachtoffer 3] trilde, huilde veel, maakte schokkende bewegingen met zijn lijf en transpireerde veel. De pleegouder heeft het gedrag vervolgens besproken met de kinderarts die vertelde dat de symptomen onmiskenbaar afkickverschijnselen waren en het gedrag een aantal weken zou duren. Na verloop van tijd werd het gedrag minder heftig.
De rechtbank is van oordeel dat er mede gelet op het aantreffen van cocaïne in de urine van [slachtoffer 3] geen redenen zijn om te twijfelen aan de mededeling van de kinderarts aan de pleegouder dat de lichamelijke verschijnselen bij [slachtoffer 3] kort na aankomst in het pleeggezin tot enkele weken daarna, afkickverschijnselen zijn. De door de pleegouder geconstateerde en door de kinderarts geduide afkickverschijnselen zijn op z’n minst genomen een aanwijzing voor het meer dan incidenteel binnenkrijgen van cocaïne. Door meerdere getuigen wordt bovendien gesproken over het gebruik van drugs door verdachte en medeverdachte. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen ten aanzien van het drugsgebruik van verdachte. De verklaringen zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs. Daar komt bij dat verdachten hebben verklaard niet onbekend te zijn met het gebruik van cocaïne. Nu ook door medeverdachte wordt erkend en meerdere getuigen bevestigen dat medeverdachte borstvoeding en af en toe flesvoeding gaf en er geen andere redengevende verklaring is voor de aangetroffen cocaïne in het lichaam van de 10 weken oude [slachtoffer 3] kan op basis van de in het dossier beschikbare informatie geen andere conclusie worden getrokken dan dat medeverdachte daarvoor verantwoordelijk is. Dat verdachte hier op enigerlei wijze betrokkenheid bij of wetenschap van heeft gehad, is uit het dossier echter onvoldoende gebleken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem in aanraking te laten komen met cocaïne zodat de rechtbank verdachte van dit onderdeel zal vrijspreken.
Alles overziend komt de rechtbank tot de conclusie dat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarom is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 1 tenlastegelegde feit heeft gepleegd, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Feit 2
Eerste, tweede, derde en vijfde gedachtestreepje
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder feit 1 ten aanzien van het eerste, tweede, derde en vijfde gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] in ieder geval op 24 oktober 2019 voor enige duur aan haar lot is overgelaten, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte:
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag heeft opgesloten op hun slaapkamer;
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gedurende de nacht en/of een (groot) gedeelte van de dag in een grotendeels kale slaapkamer laten verblijven, zonder (voldoende) kleding en/of beddengoed en/of dekens om zich te kunnen verwarmen;
- zijn kinderen meermalen te weinig en/of ongeregeld eten te geven en
- die [slachtoffer 3] in aanraking heeft laten komen met cocaine, waardoor die [slachtoffer 3] cocaine binnen heeft gekregen en/of tot zich heeft kunnen nemen/genomen.
Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten, zodat de rechtbank verdachte van deze onderdelen zal vrijspreken.
Vierde gedachtestreepje
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte zijn kinderen meermalen lichamelijke verzorging en/of medische zorg onthouden heeft. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat sprake was van dusdanige lichamelijke klachten bij de kinderen dat een medisch professional bezocht moest worden. Verder wordt door verschillende getuigen verklaard dat de kinderen goed verzorgd werden en/of er goed verzorgd uitzagen. Deze verklaringen hebben ook betrekking op verschillende tijdstippen in de tenlastegelegde periode. Met betrekking tot toestand van de kinderen die beschreven wordt door de pleegouders op het moment dat de kinderen arriveerden in de pleeggezinnen op 24 oktober 2019 blijkt uit het dossier onvoldoende in hoeverre die toestand te maken had met het plotseling uit huis gehaald worden van de kinderen en het gedurende enige tijd onderweg zijn naar de pleeggezinnen. Dat er luizen zijn geconstateerd zegt in z’n algemeenheid niets over de kwaliteit van de lichamelijke verzorging van kinderen. De rechtbank twijfelt niet aan het feit dat de persoonlijke hygiëne van de kinderen te wensen overliet toen zij arriveerden in de pleeggezinnen, maar dat is – gelet op de resultaten van het een dag later plaatsgevonden hebbende Top-Teen onderzoek, waarbij niet gebleken is van een (zeer) slechte lichamelijke verzorging en/of medische toestand van de kinderen, alsmede voornoemde verklaringen van getuigen over de (goede) verzorging van de kinderen – onvoldoende voor het bewijs van het gedurende een periode meermalen onthouden van lichamelijke en/of medische zorg als tenlastegelegd. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zijn kinderen meermalen in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten door de onder de gedachtestreepjes één tot en met vijf omschreven handelingen, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 2.
Feit 3
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder feit 1 ten aanzien van het tweede gedachtestreepje is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 1] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door haar in een (slaap)kamer op te sluiten en/of opgesloten te houden. Ook wat betreft [slachtoffer 2] ontbreekt het wettige en overtuigende bewijs om op dit punt tot een bewezenverklaring te komen.
De verdachte zal daarom van het tenlastegelegde onder feit 3 worden vrijgesproken.
4.2
Feit 5 primair en subsidiair
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit.
4.2.2
Het oordeel van de rechtbank
Het dossier bevat een aangifte van de zoon van verdachte uit een eerdere relatie, te weten [slachtoffer 5] waarin hij onder meer verklaart dat hij zijn Wajong uitkering van februari 2020 niet op zijn rekening heeft ontvangen. Van het UWV kreeg [slachtoffer 5] te horen dat zijn rekeningnummer door middel van DigiD was gewijzigd. Uit onderzoek bleek dat het gewijzigde rekeningnummer van verdachte was en dat de Wajong uitkering naar dit rekeningnummer was overgemaakt.
Verdachte ontkent het rekeningnummer te hebben gewijzigd en verklaart niet te weten hoe de Wajong uitkering op zijn bankrekening terecht is gekomen. Verdachte verklaart verder het bedrag terug te hebben betaald, hetgeen door [slachtoffer 5] bevestigd wordt.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het strafdossier weliswaar aanwijzingen bevat die als belastend voor verdachte kunnen worden uitgelegd, zoals de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij gemachtigd was om financiële bankzaken voor [slachtoffer 5] te regelen en het onderzoek naar IP-adressen waaruit is gebleken dat op dezelfde IP-adressen is ingelogd op DigiD van zowel verdachte als [slachtoffer 5] , maar die aanwijzingen leiden niet tot het vereiste wettige en overtuigende bewijs dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening enig geldbedrag heeft weggenomen en onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, dan wel dat verdachte opzettelijk zich enig geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijspreken nu dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
De overige feiten
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
Feit 4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zijn moeder heeft mishandeld. Subsidiair ontbreekt de overtuiging. In dat kader wordt verwezen naar de geloofwaardigheid van [slachtoffer 4] en haar gemoedstoestand rondom de periode van de aangifte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) in haar aangifte ten aanzien van de door verdachte verrichte geweldshandelingen. Deze verklaring wordt op wezenlijke onderdelen ondersteund door de verklaringen van thuiszorgmedewerkers die als getuigen zijn gehoord en de bevindingen van de politie. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 4] is verder kort na de geweldshandelingen een foto gemaakt van het letsel van [slachtoffer 4] welk letsel past bij de door [slachtoffer 4] beschreven toedracht. De rechtbank zal de verklaring van [slachtoffer 4] en de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de politie dan ook voor het bewijs gebruiken. De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 4] niet heeft geslagen, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de verklaringen van voornoemde getuigen. Bovendien past de lezing van verdachte over de oorzaak van het letsel ( [slachtoffer 4] zou tegen de deur van een kastje zijn gelopen) niet bij de verklaringen van de getuigen en het beeld van het letsel zoals dat uit het dossier blijkt.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van [slachtoffer 4] , de verklaringen van de thuiszorgmedewerkers en de bevindingen van de politie in onderling verband en samenhang bezien vast dat [slachtoffer 4] twee maal door verdachte bij de keel is gepakt en een keer is weggeduwd waardoor zij met haar hoofd tegen een kast aan viel waardoor zij een blauw oog kreeg. Ten aanzien van de mishandeling in de periode september 2020 heeft een medewerker van thuiszorg onder meer verklaard dat zij bij [slachtoffer 4] rood/blauwe strepen op beide kanten van hals heeft gezien die leken op afdrukken van vingers. [slachtoffer 4] vertelde toen dat verdachte haar met twee handen bij de keel gegrepen had. [slachtoffer 4] vertelde verder erg bang te zijn voor verdachte omdat hij vaak boos en agressief was naar haar. Ten aanzien van de mishandeling in november heeft een medewerker van thuiszorg onder meer verklaard dat [slachtoffer 4] vertelde dat zij een blauw oog had en dat dit door verdachte was gedaan. De volgende dag heeft de medewerker van thuiszorg een foto heeft gemaakt van het blauwe oog van [slachtoffer 4] .
Op 3 november 2020 was de politie bij de woning van [slachtoffer 4] . Door de agent werd gezien dat [slachtoffer 4] moeilijk liep en een verwonding had aan haar rechteroog die rood/blauw was van kleur.
Uit het voorgaande volgt dat bewezen kan worden dat verdachte zijn moeder
[slachtoffer 4] meermalen bij de keel heeft gepakt en tegen een kast geduwd.
De rechtbank zal verdachte voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op “en/of te grijpen” en “en/of die keel dicht te drukken” vrijspreken, nu dat onvoldoende uit de bewijsmiddelen is gebleken.
Nu aangeefster [slachtoffer 4] de moeder van verdachte is, kan ook dit strafverzwarende bestanddeel bewezen worden verklaard.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van zijn moeder.
Feiten 6 en 7
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten onder 6 en 7 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
Feit 8
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte erkent de portemonnee te hebben meegenomen, maar dat dit per ongeluk was en derhalve niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, hetgeen tot een vrijspraak dient te leiden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangifte van aangeefster
[slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) en het proces-verbaal van bevindingen in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van verdachte, vast dat de portemonnee van [slachtoffer 6] op [geboortedatum 3] 2018 door verdachte is weggenomen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven volgt dat [slachtoffer 6] haar portemonnee op de lopende band legt en bij haar vertrek laat liggen. Op het moment dat verdachte en medeverdachte bij de kassa komen ligt de portemonnee van [slachtoffer 6] nog op de achtergelaten plek. Op de camerabeelden is vervolgens te zien dat verdachte de portemonnee pakt en dat medeverdachte haar goederen afrekent en daarbij haar portemonnee vasthoudt. Hierna verlaat verdachte de winkel met medeneming van de portemonnee. Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte de portemonnee met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in de winkel heeft weggenomen. Verdachtes latere verklaring dat het niet zijn bedoeling was om de portemonnee te stelen acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Op grond van het dossier en de wijze waarop het feit heeft plaatsgevonden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte het feit samen heeft gepleegd met medeverdachte zodat de rechtbank het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen acht en verdachte van dat bestanddeel zal vrijspreken.
De rechtbank is aldus van oordeel dat, op grond van voorgaande overwegingen in samenhang bezien met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 4, feit 6, feit 7 en feit 8 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 september 2020 tot en met
3 november 2020 te Hummelo, gemeente Bronckhorst zijn moeder, [slachtoffer 4] , heeft mishandeld door haar meermalen bij de keel te pakken en (tegen een kast) te duwen;
6.
hij op 27 juni 2019 te Haaksbergen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)pistool, van het merk Voltran, type/model Major, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
7.
hij op 27 juni 2019 te Haaksbergen munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten veertien, (kogel)patronen van het kaliber 7.65mm en twaalf, (kogel)patronen van het kaliber 9x19mm voorhanden heeft gehad;
8.
hij op [geboortedatum 3] 2018 te Haaksbergen, een portemonnee (met inhoud), die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4, feit 6, feit 7 en feit 8 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 4
het misdrijf: mishandeling, begaan tegen zijn moeder, meermalen gepleegd;
feit 6
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3, sub a van de Wet wapens en munitie;
feit 7
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
feit 8
het misdrijf: diefstal.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van drie jaar. Als bijzondere voorwaarden dienen de voorwaarden te gelden zoals die door reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer 4] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een eventueel op te leggen gevangenisstraf te beperken tot het aantal dagen dat verdachte thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en een eventueel restant geheel voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd. Voorts is verdachte bereid om een taakstraf te ondergaan.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een periode bij zijn moeder in huis gewoond. In die periode heeft hij zijn moeder meerdere keren mishandeld. Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Door het gedrag van verdachte is aangeefster erg bang geweest. Zij heeft zich in haar eigen huis niet veilig gevoeld. Ook blijkt uit buurtonderzoek dat door buurtbewoners regelmatig gehoord wordt dat verdachte tekeer gaat tegen aangeefster en zij niet tegen hem is opgewassen. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een gaspistool dat op een echt vuurwapen lijkt en scherpe munitie, waarvan een aantal patronen in de kamer van het magazijn van het pistool zaten. Het bezit van dergelijke wapens is maatschappelijk onverantwoord, omdat degene die daarmee wordt geconfronteerd zich bedreigd kan voelen, en het tevens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee kan brengen. Dat het gaspistool kennelijk niet functioneerde maakt dat niet anders. Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een brutale diefstal van een portemonnee. Verdachte heeft bij het plegen van de diefstal blijk gegeven geen respect te hebben voor het eigendom van anderen en geen rekening te houden met de gevoelens van het slachtoffer. Wanneer verdachte zich, zoals hij zelf stelt, werkelijk had vergist, had het voor de hand gelegen dat hij de portemonnee gelijk had afgegeven bij de supermarkt of aan de eigenaar. Verdachte heeft dit echter niet gedaan. Door zijn handelen heeft het slachtoffer financieel nadeel en ongemak gehad. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 23 februari 2021;
- een Pro Justitia rapportage van 9 april 2021, opgemaakt door drs. M.C. Overduin,
klinisch psycholoog BIG;
‑ het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 1 februari 2021 en het aanvullende advies van 15 april 2021, opgemaakt door W.M.G.M. van Kempen, reclasseringswerker.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder voor strafbare
feiten is veroordeeld.
In het Pro Justitia rapport van de psycholoog is onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat verdachte aan het onderzoek heeft meegewerkt maar beperkt onderzoekbaar is gebleken. Bij verdachte is sprake van problemen in het gebruik van cocaïne en problemen in het gebruik van opiaten, thans in remissie. Differentiaal diagnostisch zou er sprake kunnen zijn van een B-cluster persoonlijkheidsstoornis en ADHD. Nader onderzoek is noodzakelijk om hier eenduidige conclusies over te geven. Aangezien verdachte een ontkennende verdachte is en er binnen het onderhavige onderzoek geen uitspraken gedaan kunnen worden over de doorwerking van een mogelijke stoornis in termen van DSM5 in de ten laste gelegde feiten, is er geen interventie advies te geven. Verdachte wordt belast door belastende ervaringen uit zijn jeugd en wil geholpen worden om dit een plek te geven. Daarnaast wordt verdachte belast door het feit dat derden hem op grond van zijn uiterlijk en soms heftige reacties bedreigend vinden en negatief bejegenen en lijdt hij onder de uithuisplaatsing van zijn kinderen. Het zou goed zijn voor verdachte als hij binnen een hulpverleningscontact ondersteuning kan accepteren om aan voornoemde thematiek te werken. Nadere diagnostiek op gebied van persoonlijkheid en ADHD zou binnen een dergelijk (vrijwillig) hulpverleningstraject helpend kunnen zijn. Indien een reclasseringstoezicht wordt opgelegd bij een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, dan kan verdachte binnen dat kader worden toegeleid naar forensische poliklinische hulpverlening.
In het reclasseringsadvies is onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat verdachte vaker met justitie in aanraking is gekomen, maar dat er geen sprake is van een delictpatroon. Verdachte ondervindt problemen op meerdere leefgebieden. Daarnaast zijn er problemen op het gebied van financiën. Een van de belangrijkste problemen is echter de omgang met zijn kinderen. De kinderen zijn door jeugdzorg uit huis gehaald en verdachte loopt vast in zijn contacten met jeugdzorg. Er is geen zicht op wanneer hij zijn kinderen weer mag zien en hoe een en ander verder gaat verlopen. Het is niet duidelijk geworden of er sprake is van agressieproblematiek. Op de persoonlijkheid en het niveau van intellectueel functioneren heeft de reclassering te weinig zicht gekregen om er onderbouwde uitspraken over te kunnen doen. De reclassering constateert wel dat er sprake is van vaardigheidstekorten, waarbij verdachte aangeeft het goed te willen doen, maar waarbij hij het niet altijd handig aanpakt.
Er zijn geen beschermende factoren. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf. Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, komt de rechtbank tot een andere strafmodaliteit dan is geëist. Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Gelet op de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten komt de rechtbank aan het opleggen van een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering niet toe.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij(en)
Feit 4
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 49.394,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Feit 8
[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 100,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
-geldbiljetten € 95,-;
-muntgeld € 5,-.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien het gevorderde bedrag niet ziet op het tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] heeft de officier van justitie aangevoerd dat het aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat de verzochte schade kan worden toegewezen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarnaast is er geen sprake van een rechtstreeks verband met het ten laste gelegde. Ook is de vordering niet onderbouwd en onduidelijk en levert behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces op, hetgeen eveneens tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] primair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dient te worden afgewezen aangezien de gevorderde schade op geen enkele wijze is onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 5]
Nu verdachte van het tenlastegelegde feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 6]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 100,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de dagvaarding partieel nietig voor zover het betreft feit 2 zesde
gedachtestreepje;
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 (eerste tot en met vijfde gedachtestreepje), feit 3 en feit 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 4, feit 6, feit 7 en feit 8 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 4, feit 6, feit 7 en feit 8 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 4
het misdrijf: mishandeling, begaan tegen zijn moeder, meermalen gepleegd;
feit 6
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3, sub a van de Wet wapens en munitie;
feit 7
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie;
feit 8
het misdrijf: diefstal;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 4, feit 6, feit 7 en feit 8 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] van een bedrag van € 100,- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 100,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2018 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 2 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van 23 april 2021, welk bevel reeds afzonderlijk is afgegeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.
Buiten staat
Mr. Rikken is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummers onderzoek Ibis20, proces-verbaalnummer 2019474412 en PL0600-2019283189 en PL0600-2018536737. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 4
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , van 18 november 2020, pagina’s 718 t/m 720, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Vraag: Mensen van de thuiszorg en een politieagent hebben op 3 november 2020 gezien dat U een verwonding rond uw rechter oog had. Door de thuiszorg is ook een foto van U gemaakt. Hoe bent U aan die verwonding gekomen? Antwoord: Dat heeft mijn zoon [verdachte] gedaan. Ik had hem betrapt met drugs. Hij vond dat ik daar niets van mocht zeggen. Hij heeft mij toen bij de keel gepakt en dichtgeknepen. Dat gebeurde bij mij thuis, boven op de zolder. Hij duwde mij weg en daardoor viel ik tegen een kast aan. Doordat ik met mijn hoofd tegen de kast kwam had ik een blauw oog. Vraag: De thuiszorg heeft ons verteld dat U ook een keer bij uw hals of keel gegrepen bent. Wat kunt u daar over vertellen? Antwoord: Ja klopt. Dat is beneden gebeurd. [verdachte] had toen de boel kort en klein geslagen, een paar vaasjes gingen kapot. Ik zei dat hij mij los moest laten, hij had mij een paar minuten vast. Nee ik had het niet benauwd, dat viel wel mee. Vraag: de thuiszorg heeft gezien dat u striemen of strepen in uw hals of nek had. Waardoor zijn die striemen / strepen gekomen? Antwoord: Dat heeft hij gedaan.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 14 november 2020, pagina 712 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant:
Op dinsdag, 3 november 2020, omstreeks 13:45 uur, bracht ik, verbalisant [verbalisant] , een bezoek aan het adres [adres 3] . Ik zag dat [slachtoffer 4] moeilijk liep. Ze liep mank. Ik zag dat [slachtoffer 4] een verwonding had aan haar rechteroog. De verwonding zat aan de buitenzijde van haar oogkas. De verwonding was rood/blauw van kleur.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige 2102120, van 12 november 2020, pagina’s 713 t/m 715, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
Op 3 november 2020 mocht ik een foto maken van het blauwe oog van mevrouw [slachtoffer 4] . Daarbij vertelde ze wel dat het haar eigen schuld was. Ze zei "Ik heb dingen gezegd waardoor mijn zoon [verdachte] boos werd". Ik zei hierop dat hij haar nooit mag slaan. Dit beaamde ze. Op 2 november 2020 heb ik telefonisch contact gehad met mevrouw [slachtoffer 4] om een afspraak te maken voor toediening van medicatie. Daarop zei ze "dit kan niet vandaag". Ze zei: "Het gaat helemaal niet goed met me". Mevrouw vertelde dat ze een blauw oog had en dat dit gedaan was door zoon [verdachte] afgelopen zaterdag.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige 2102129, van 12 november 2020, pagina’s 716 t/m 717, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van getuige:
Mevrouw [slachtoffer 4] vertelde tegen mij begin september 2020 dat haar zoon [verdachte] haar bij de keel gegrepen had en toonde mij de blauwe plekken in haar hals. Ik zag namelijk strepen op haar hals aan beide kanten die leken op afdrukken van vingers. Die afdrukken waren een beetje rood/blauw. Daardoor kon ik zien dat het recent gebeurd was. Ze demonstreerde met twee handen hoe dit gebeurd was. Ik voelde me hier erg ongemakkelijk bij, omdat hij, [verdachte] , op dat moment samen met zijn vriendin boven lag te slapen. Ze vertelde erg bang te zijn voor haar zoon en dat hij vaak boos en agressief was naar haar.
Feit 6 en feit 7
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 april 2021, voor zover inhoudende, de bekennende verklaring van verdachte;
2.
het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , van 27 juni 2019, pagina’s 7 t/m 8, voor zover inhoudende, de bevindingen van verbalisanten;
3.
het proces-verbaal onderzoek wapen, met fotoblad als bijlage, van verbalisant [verbalisant] , van 17 september 2019, pagina’s 34 t/m 47, voor zover inhoudende, de bevindingen van verbalisant.
Feit 8
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , van 18 november 2020, pagina’s 718 t/m 720, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Op maandagavond 26 november 2018 omstreeks 19:15 uur was ik in de [supermarkt]
, gelegen aan de [adres 4] in Haaksbergen. Ik had boodschappen gedaan en
had deze contant afgerekend bij de kassa. Ik weet niet meer precies waar ik de portemonnee heb gelaten. Ik heb de tas in de auto gezet en ik wilde mijn portemonnee pakken en ik zag dat deze er niet in zat. Ik ben meteen teruggelopen naar de kassa, er zat hooguit een minuut tussen het moment dat ik bij de kassa wegliep en weer terugkwam. Ik vroeg aan de caissière
of zij een portemonnee had gezien, maar ik hoorde haar zeggen dat zij geen portemonnee had gevonden. Ik had ongeveer Euro 100,- aan briefgeld en kleingeld in de portemonnee zitten.
2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 23 april 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Het klopt dat ik op 26 november 2018 de portemonnee heb meegenomen.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , van 14 maart 2019, pagina’s 8 t/m 11 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van de verbalisant:
[stills camerabeelden supermarkt]