ECLI:NL:RBOVE:2021:207

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
8698481 \ CV EXPL 20-3346
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van een factuur door gedaagde aan eiseres, waarbij gedaagde beroep doet op wanprestatie van de advocaat

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil over de betaling van een factuur van een advocaat. Gedaagde, die juridische diensten heeft afgenomen van de advocaat, betwist de betaling van de tweede factuur van € 1.825,78. Gedaagde stelt dat de advocaat niet naar behoren heeft gepresteerd en niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. De rechtbank oordeelt echter dat het beroep op wanprestatie niet betekent dat gedaagde de factuur niet hoeft te betalen, aangezien er geen schadevergoeding of andere gevolgen aan de wanprestatie zijn verbonden. Bovendien is niet komen vast te staan dat de advocaat tekort is geschoten in zijn werkzaamheden.

De procedure begon met een overeenkomst tussen gedaagde en de advocaat, waarbij de advocaat werkzaamheden zou verrichten in een juridische procedure. Gedaagde heeft de eerste factuur voldaan, maar de tweede factuur is onbetaald gebleven. De rechtbank concludeert dat gedaagde de betalingsverplichting uit de overeenkomst met de advocaat moet nakomen, ondanks haar verweer dat de advocaat onvoldoende inspanning heeft geleverd. De rechtbank wijst de vordering van eiseres tot betaling van de factuur toe, inclusief wettelijke rente vanaf 30 juli 2020.

De kantonrechter, mr. D.N.R. Wegerif, heeft in zijn vonnis van 12 januari 2021 geoordeeld dat gedaagde in het ongelijk wordt gesteld en veroordeeld tot betaling van het factuurbedrag en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 8698481 \ CV EXPL 20-3346
Vonnis van 12 januari 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
rechtsopvolger van de besloten vennootschap [X] ,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J. Zeegers (werkzaam bij [eiseres] )
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2020;
- de aanvullende productie van [eiseres] ;
- de aanvullende producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling, die op 14 december 2020 via Skype is gehouden en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

Wat staat er vast?

2.1.
Op 2 augustus 2019 zijn [gedaagde] en mr. [A] , als advocaat verbonden aan [eiseres] (hierna: [A] ), schriftelijk overeengekomen dat [A] werkzaamheden voor [gedaagde] zou gaan verrichten. Het ging daarbij om een procedure bij de Rechtbank Gelderland tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor [gedaagde] voor verhuizing met de kinderen van [plaats 1] naar [plaats 2] . In de overeenkomst wordt verwezen naar een intakebrief van diezelfde dag, waarin deze werkzaamheden en de kosten van de werkzaamheden staan vermeld.
2.2.
De Rechtbank Gelderland heeft [gedaagde] in het ongelijk gesteld en haar geen vervangende toestemming gegeven voor de verhuizing met haar kinderen naar [plaats 2] . [gedaagde] heeft met een andere advocaat beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft de uitspraak vernietigd en [gedaagde] alsnog vervangende toestemming gegeven voor de verhuizing.
2.3.
Op 22 augustus 2019 heeft [A] een eerste factuur ten bedrage van € 2.224,65 aan [gedaagde] gestuurd. Deze factuur heeft [gedaagde] voldaan. Op 4 oktober 2019 heeft [A] een tweede factuur naar [gedaagde] gestuurd. Het bedrag van deze factuur is € 1.825,78. Deze factuur heeft [gedaagde] niet betaald.
Wat wil [eiseres] ?
2.4.
[eiseres] wil dat [gedaagde] de tweede factuur betaalt. [A] heeft werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. [gedaagde] moet daarvoor het overeengekomen tarief betalen. Daarom vordert [eiseres] dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.825,78 aan [eiseres] . Daarnaast vordert [eiseres] de wettelijke rente vanaf 30 juli 2020 tot de dag van volledige betaling en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Wat vindt [gedaagde] ?
2.5.
[gedaagde] voert verweer. Zij vindt dat [A] zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. Hij heeft niet voldaan aan de inspanningsverbintenis die hij op grond van de overeenkomst had. Ter zitting heeft [gedaagde] ook aangevoerd dat ze de factuur niet kan betalen.

3.De beoordeling

Wat vindt de kantonrechter van de zaak?

3.1.
Tussen [eiseres] , vertegenwoordigd door [A] , en [gedaagde] is op 2 augustus 2019 schriftelijk een overeenkomst van opdracht gesloten. De inhoud van de opdracht en de tarieven die [A] voor de werkzaamheden zou berekenen, zijn opgenomen in de intakebrief, waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen. Op basis van de gesloten overeenkomst heeft [A] vervolgens werkzaamheden voor [gedaagde] verricht en de kosten daarvan door middel van twee facturen bij [gedaagde] in rekening gebracht.
3.2.
[gedaagde] betwist niet dat er een overeenkomst is gesloten of dat [A] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. [gedaagde] betwist ook niet het overeengekomen uurtarief of de hoogte van de tweede factuur. Na ontvangst van de tweede factuur heeft [gedaagde] niet bij [A] geprotesteerd of geklaagd over de werkzaamheden of de inhoud van de factuur. Ook de e-mail van 29 oktober 2019 kan niet als zodanig worden opgevat. Daarin heeft de partner van [gedaagde] wel kritische inhoudelijke vragen aan [A] gesteld over de procedure, maar geen bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de factuur. [gedaagde] heeft nog betoogd dat zij onvoldoende financiële middelen heeft om de factuur te betalen. Dat is echter geen grond om de vordering van [eiseres] af te wijzen. Als onweersproken is komen vast te staan dat [A] tijdens het intakegesprek met [gedaagde] de mogelijkheid van een toevoeging in de proceskosten heeft besproken. Toen bleek dat [gedaagde] niet voor een toevoeging in aanmerking kwam, hebben partijen het gefactureerde uurtarief afgesproken. Dit wordt niet door [gedaagde] betwist. De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] de betalingsverplichting uit de overeenkomst met [A] zal moeten nakomen.
3.3.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat zij vindt dat [A] zich niet voldoende heeft ingespannen bij het voeren van de procedure. De kantonrechter begrijpt dit verweer als een beroep op wanprestatie aan de zijde van [eiseres] . Het enkele beroep op wanprestatie betekent echter niet dat [gedaagde] niet hoeft te betalen. [gedaagde] heeft aan het beroep op wanprestatie namelijk geen gevolg verbonden, zoals ontbinding van de overeenkomst of verrekening met schadevergoeding. Daarbij komt dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiseres] is tekortgeschoten. Volgens vaste rechtspraak is sprake van een wanprestatie indien de aangesprokene niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat [A] zich bij zijn werkzaamheden niet voldoende heeft ingespannen. [gedaagde] heeft bijvoorbeeld niet concreet gesteld en toegelicht welke opdrachten niet zijn uitgevoerd, welke werkzaamheden [eiseres] (in de persoon van [A] ) ondeugdelijk heeft verricht en wat precies van [A] verwacht had mogen worden. Het enkele feit dat [gedaagde] in de betreffende procedure in het ongelijk is gesteld, is – hoewel de uitkomst destijds impact heeft gehad op [gedaagde] – onvoldoende om te oordelen dat sprake is van wanprestatie door [A] .
3.4.
De vordering van [eiseres] tot betaling van de hoofdsom zal op grond van het voorgaande worden toegewezen.
Wat moet [gedaagde] betalen?
3.5.
[gedaagde] moet het bedrag van de tweede factuur aan [eiseres] betalen. Dit is een bedrag van € 1.825,78. [gedaagde] moet over dit bedrag ook de wettelijke rente betalen, omdat zij het factuurbedrag niet op tijd heeft betaald. De wettelijke rente wordt, zoals [eiseres] heeft gevraagd, toegewezen vanaf 30 juli 2020 tot de dag waarop alles is betaald.
Tot slot
3.6.
[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] . Deze kosten worden tot op heden begroot op:
Kosten dagvaarding € 85,07
Griffierecht € 499,00
Salaris gemachtigde
€ 360,00
Totaal € 944,07

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.825,78, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 juli 2020 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 944,07;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.