ECLI:NL:RBOVE:2021:2040

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
08.188140.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie minderjarige jongens voor openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel als gevolg

Op 21 mei 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen drie minderjarige jongens uit Zwolle, die op 15 juni 2020 betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie. De jongens zijn veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De aanleiding voor het geweld was een woordenwisseling die volgde op langdurig oogcontact en mogelijk een racistische opmerking. Tijdens de confrontatie werd het slachtoffer, [slachtoffer], gestoken en geslagen, wat resulteerde in lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de jongens in vereniging geweld hebben gepleegd, waarbij verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de impact van het geweld op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, waarbij de vordering voor een deel niet-ontvankelijk werd verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.188140.20 (P)
Datum vonnis: 21 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting met gesloten deuren van 10 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. U. Yildirim, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweldpleging tegen, dan wel aan mishandeling van [slachtoffer] met lichamelijk letsel als gevolg.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Zwolle openlijk, te weten op/aan de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door meermalen, althans eenmaal:
- die [slachtoffer] op/tegen het lichaam te duwen, en/of
- die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te stompen en/of te slaan, en/of
- die [slachtoffer] op/tegen de borst en/of de buik en/of de benen, althans op/tegen het lichaam, te trappen, en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken,
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een (diepe) (snij)wond in de schouder, althans in het lichaam, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 juni 2020 te Zwolle tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal:
- die [slachtoffer] op/tegen het lichaam te duwen, en/of
- die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam, te stompen en/of te slaan, en/of
- die [slachtoffer] op/tegen de borst en/of de buik en/of de benen, althans op/tegen het lichaam, te trappen, en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de schouder, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] te steken,
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) (snij)wond in de schouder, althans in het lichaam, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 juni 2020 stond [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) samen met zijn [broertje slachtoffer] (hierna: [broertje slachtoffer] ) voor hun woning aan de [straat] in Zwolle. Verdachte en zijn twee vrienden, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , fietsten op enig moment door de [straat] langs aangever [slachtoffer] en zijn broertje [broertje slachtoffer] . Medeverdachte [medeverdachte 1] fietste achterop en heeft met [slachtoffer] na langdurig oogcontact een woordenwisseling gehad. [medeverdachte 1] zegt dat [slachtoffer] een racistische opmerking in zijn richting maakte. Hierop heeft hij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] terug geroepen en zijn zij vervolgens met zijn drieën de confrontatie aangegaan met [slachtoffer] . Een tweede broertje van [slachtoffer] , [broertje 2 slachtoffer] (hierna: [broertje 2 slachtoffer] ) heeft de confrontatie gezien en is zijn broer [slachtoffer] komen helpen. Hierop is een vechtpartij ontstaan tussen verdachte, de medeverdachten, [slachtoffer] en [broertje 2 slachtoffer] en werd [slachtoffer] geschopt en geslagen. Op enig moment tijdens de vechtpartij is [slachtoffer] gestoken met een mes in zijn rechterschouder. Nadat hij gestoken was werd [slachtoffer] nog meerdere keren geslagen en achtervolgd.
[broertje 2 slachtoffer] heeft het verhaal van zijn broer op hoofdlijnen bevestigd. [broertje 2 slachtoffer] zag dat zijn broer geslagen werd en liep naar beneden om hem te helpen. Er werd over en weer geslagen. Op enig moment heeft [broertje 2 slachtoffer] gezien dat [slachtoffer] plotseling door een van de jongens werd gestoken in zijn rechterschouder. [broertje 2 slachtoffer] zag dat [slachtoffer] hierna wegrende en dat de drie jongens achter hem aan renden en hem probeerden te slaan en te steken.
Getuige [getuige 1] zag in de buurt van haar woning aan de [straat] zes jongens staan. [getuige 1] herkende drie jongens uit de buurt. De andere drie jongens herkende [getuige 1] niet. [getuige 1] zag dat één van de drie onbekende jongens neus aan neus stond met één van de buurjongens. [getuige 1] had het idee dat dit niet goed zou gaan.
Getuige [getuige 2] zag, terwijl zij met haar hond naar huis liep, ter hoogte van de [adres 1] dat er een ruzie ontstond. Ze herkende twee jongens van [slachtoffer/broers] en zag drie donker getinte jongens. [getuige 2] zag dat het broertje [broertje 2 slachtoffer] het voor zijn broer opnam, die was namelijk in gevecht met twee van de drie jongens. Over en weer werd er geslagen en getrapt. Van de drie jongens heeft [getuige 2] een signalement opgegeven.
In het kader van een letselonderzoek is [slachtoffer] kort na het incident door een arts gezien. Door de arts is een steekwond aan de achterzijde van de rechterschouder met een lengte van ca. 3,5 cm en een huiddoorbreking op de linker onderarm geconstateerd. In de steekwond was een deel van het schouderblad zichtbaar en was te zien dat de spier beschadigd was.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in een gevecht is geraakt met [broertje 2 slachtoffer] , broertje van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet heeft geslagen. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij een woordenwisseling had met [slachtoffer] en vervolgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] geroepen heeft om terug te komen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aangever meerdere klappen heeft gegeven. Hij verklaarde samen met medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte op de [straat] te zijn geweest. Hij fietste vooraan en hoorde op enig moment medeverdachte [medeverdachte 1] zeggen dat hij terug moest komen. Medeverdachte [medeverdachte 1] zei dat een jongen hem de hele tijd aan het aanstaren was. Medeverdachte [medeverdachte 2] hoorde wel dat ze een woordenwisseling hadden maar weet niet precies waar dat over ging. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij heeft geprobeerd om aangever te slaan, maar dat hij hem niet heeft geraakt.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft getrapt op zijn benen, dat hij het slachtoffer heeft gestoken in zijn rechterschouder en dat hij daarna stekende bewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer] zoals afgelegd bij de politie ten aanzien van de tegen hem verrichte geweldshandelingen. De rechtbank stelt vast dat de aangifte gedetailleerd en voldoende consistent is. Bovendien wordt de aangifte op wezenlijke onderdelen ondersteund door de getuigenverklaringen van [broertje 2 slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] . De verklaringen van [slachtoffer] en [broertje 2 slachtoffer] zijn voldoende geloofwaardig en daarom bruikbaar voor het bewijs. Verder zijn kort na het incident foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer] en is door een arts letsel bij [slachtoffer] geconstateerd, dat naar het oordeel van de rechtbank past bij de beschreven toedracht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het initiatief van de openlijke geweldpleging in de eerste plaats van medeverdachte [medeverdachte 1] afkomstig is geweest, waarna verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hem volgden, waarbij al snel over en weer geduwd en getrokken werd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] door alle drie de jongens is geslagen en geschopt. Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft getrapt op zijn benen, dat hij het slachtoffer heeft gestoken in zijn rechterschouder en dat hij daarna stekende bewegingen heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld tegen [slachtoffer] heeft geleverd. De bijdrage heeft bestaan uit welbewust de confrontatie aangaan, geweld gebruiken tegen [slachtoffer] en het getalsmatig versterken van de groep. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte en zijn mededaders, zich hebben schuldig gemaakt aan openlijk geweldpleging in vereniging.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2020 te Zwolle openlijk, te weten aan de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door meermalen, althans eenmaal:
- die [slachtoffer] tegen het lichaam te duwen, en/of
- die [slachtoffer] in het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam te stompen en/of te slaan, en/of
- die [slachtoffer] op/tegen de benen, althans op/tegen het lichaam, te trappen, en/of
- met een mes, in de schouder, van die [slachtoffer] te steken,
- met een mes, stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel, te weten een diepe snijwond in de schouder, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte heeft de afgelopen periode intensieve behandeling gehad en is bereid om zich aan de bijzondere voorwaarden te houden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweldpleging. Kennelijk was de aanleiding voor de confrontatie een woordenwisseling die ontstond door te lang oogcontact tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en het slachtoffer, en mogelijk een racistische opmerking in de richting van die [medeverdachte 1] . Verdachte en zijn mededaders hebben er voor gekozen om de confrontatie aan te gaan en hebben geweld gebruikt tegen het slachtoffer. Door dit feit heeft het slachtoffer pijn gehad en letsel opgelopen. Verdachte en zijn mededaders hebben door aldus te handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Dergelijk gewelddadig gedrag in groepsverband en in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Daarnaast kunnen slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig psychische klachten ondervinden. De fysieke en geestelijke impact van het geweldsincident blijkt ook uit het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 april 2021;
  • een pro Justitia rapport van 22 oktober 2020, opgemaakt door drs. B. Meijer,
GZ-psycholoog;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 april 2021, opgemaakt door E. Peters, raadsonderzoeker.
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In het psychologisch rapport is onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag, beperkte cognitieve capaciteiten, relatieproblemen ouder(s)-kind en hechtingsproblemen. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Onder meer het overzien van gevolgen, het omgaan met situaties, het kunnen plannen en organiseren is vergeleken met zijn leeftijdsgenoten zwakker ontwikkeld: hij denkt minder na, hij heeft minder oplossingsvaardigheden en handelt impulsiever. Vergeleken met zijn leeftijdsgenoten is ook zijn agressiehuishouding minder adequaat ontwikkeld en is er sprake van onderliggende primitieve agressie- en angstklachten. Door deze combinatie loopt verdachte het risico om in situaties terecht te komen waarvan hij de consequenties niet overziet, zoals ten tijde van het ten laste gelegde feit. Hij kan en mag zich van zichzelf niet waardeloos, machteloos of onveilig voelen. Op deze manier staat hij niet goed in contact met zijn emoties en kunnen negatieve emoties verdachte overspoelen. Verdachte heeft verminderd inzicht in zijn problematiek. Hij heeft voldoende besef en is zich bewust van het ontoelaatbare van zijn gedrag, maar door zijn aanpassingsstoornis en mindere sociaal emotionele ontwikkeling is hij niet zo goed in staat zijn wil volgens dat besef te bepalen. Verdachte kon ten tijde van het strafbare feit zijn gedrag ook niet bijsturen.
Gelet op dit alles, dient het feit dan ook in verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden. Er is sprake van een betrokken netwerk, de band met zijn familieleden is een beschermende factor, maar tegelijkertijd kan zijn zus, die de moederrol voor verdachte vervuld, hem onvoldoende structuur en toezicht bieden. Er is sprake van stress in het gezin en sprake van enige handelingsverlegenheid.
Gelet op de wisselende behandelmotivatie van verdachte heeft hij intensieve aandacht en begeleiding/behandeling nodig om zich positief te kunnen ontwikkelen. De psycholoog adviseert een (forse) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zich ambulant laat behandelen ook als dit een poliklinisch behandeltraject inhoudt. Hierbij kan gedacht worden aan 'Accare Zwolle' of een soortgelijke instelling. Als er geen intensieve ambulante behandeling volgt, is de verwachting dat de persoonlijkheids- /identiteitsontwikkeling van verdachte ook in de toekomst achterop die van leeftijdsgenoten zal blijven lopen en hierdoor het risico op terugval blijft.
In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming staat onder meer beschreven dat verdachte verstandelijk functioneert op zeer moeilijk lerend niveau, dat hij door zijn beperking meer moeite heeft om de wereld om hem heen te begrijpen en goed in te kunnen voelen wat zijn gedrag met anderen doet, dan leeftijdsgenoten. Verdachte is enorm geschrokken van zijn eigen gedrag, heeft oprecht spijt van zijn handelen en wenst zijn excuses aan te bieden aan het slachtoffer. Verdachte heeft een belast verleden waarbij er sprake is geweest van huiselijk geweld naar zijn zus, die hem van kleins af aan opvoedde. Er is sprake van een verstoorde ouder-kindrelatie doordat moeder niet in staat is om de moederrol inhoud te geven.
Verdachte heeft de afgelopen periode goed meegewerkt aan de voorwaarden die hem in het kader van de schorsing waren opgelegd. De begeleiding door de Jeugdreclassering, naast de uitvoering van de ITB-CRIEM, is helpend en sturend geweest. Verdachte heeft het nodig om zaken die hij niet direct begrijpt nogmaals goed uitgelegd te krijgen zodat hij snapt wat er van hem wordt verwacht. De omgang met vrienden en de beïnvloeding door jongeren waar hij mee optrekt zijn aandachtspunten in de begeleiding die nog langere tijd dienen door te lopen. Tevens kan de Jeugdreclassering het hulpverleningstraject bij Accare ondersteunen, sturen en monitoren. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, met een proeftijd van een jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het rapport.
Ter terechtzitting heeft J. Eijlander, casusregisseur bij de Raad voor de Kinderbescherming, als deskundige een toelichting op het rapport gegeven en het gegeven advies gehandhaafd. Ten aanzien van de proeftijd heeft de deskundige verklaard dat hij een proeftijd van twee jaar nodig acht.
Ook heeft ter terechtzitting S. Calmez, jeugdreclasseringswerker bij Jeugdbescherming Overijssel, als deskundige onder meer verklaard, dat verdachte de afgelopen periode een zwaar traject heeft doorlopen en dat er sprake is van een positieve lijn. Van belang is dat deze positieve lijn doorzet en hiervoor is toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering noodzakelijk. De deskundige kan zich vinden in de inhoud van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en het gegeven strafadvies.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht Jeugd (LOVS) en de straf die in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het tijdsverloop sinds 15 juni 2020 en het feit dat verdachte enkele dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Ook heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte oprecht lijkt in zijn spijt over zijn handelen en dat hij actief heeft mee gewerkt aan de mogelijkheid van herstelbemiddeling.
Het feit dat de straf niet hoger is uitgevallen is tenslotte ook ingegeven door het behoorlijk pittige traject dat verdachte al heeft doorlopen en nog zal behoren te doorlopen.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de begeleiding door de Jeugdbescherming wordt voortgezet en dat verdachte zich laat behandelen, om alles wat nu goed loopt te continueren én om de kans op recidive te verkleinen. Daarvoor heeft de verdachte een stok achter de deur nodig in de vorm van een voorwaardelijke straf. Zonder dit strafkader is de verwachting dat de kans op terugval te groot is. De verdachte heeft zich op een positieve wijze ontwikkeld in de periode sinds het delict en heeft zich daar ook goed voor ingezet. Deze positieve ontwikkeling dient te worden voortgezet en te worden vastgehouden. De rechtbank zal bij het opleggen van een straf rekening houden met de begeleiding en behandeling die de verdachte in het kader van de schorsingsvoorwaarden heeft gehad, alsmede met hetgeen geadviseerd is.
Alles afwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 80 uur, bij niet naar behoren te verrichten te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uur voorwaardelijk
,bij niet naar behoren te verrichten te vervangen door 20 dagen jeugddetentie met een proeftijd met twee jaren met aftrek van de in verzekering doorgebrachte tijd, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de werkstraf verbindt de rechtbank, naast de algemene voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd, met uitzondering van de geadviseerde voorwaarde verdachte te beperken in het contact met het slachtoffer. Voor deze voorwaarde ziet de rechtbank gelet op de ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt geen aanleiding meer. De overige bijzondere voorwaarden zijn opgenomen onder de beslissing.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 9.678,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- verlies van zelfredzaamheid € 600,00;
- ziektekosten € 433,64;
- reiskosten € 6,40;
- gederfd inkomen uit eigen bedrijf € 2.400,00;
- gederfd inkomen van werkgever € 1.087,98;
- kleding € 150,00.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 5.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie gedeeltelijke toewijzing gevorderd, in die zin dat de vordering met betrekking tot verlies van zelfredzaamheid voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft bepleit de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren nu de overige schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de schadepost gederfd inkomen onvoldoende is onderbouwd. Een KvK-inschrijving is geen onderbouwing dat sprake is van inkomstenverlies. Het slachtoffer was daarnaast niet volledig arbeidsongeschikt en er is geen verklaring van de werkgever waarin de stelling van [slachtoffer] wordt bevestigd. De vordering dient om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de schadeposten verlies van zelfredzaamheid, ziektekosten en kleding heeft de raadsman aangevoerd dat deze posten eveneens onvoldoende zijn onderbouwd en dat deze posten niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Ten aanzien van de reiskosten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht om dit bedrag te matigen tot € 1.000,00. Voor het overige deel kan de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank dat de onder de posten verlies van zelfredzaamheid, ziektekosten, reiskosten, gederfd inkomen en kleding opgevoerde schade onvoldoende is komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden. De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade (smartengeld) overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte niet alleen letsel heeft opgelopen, maar ook lijdt onder de psychische gevolgen. In verband met de aard en de ernst van het letsel, psychisch letsel daaronder begrepen, van de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 1.000,- billijk. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Om de eigen verantwoordelijkheid van verdachte voor zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit te benadrukken zal de rechtbank de vordering niet hoofdelijk toewijzen, maar zal zij het toegewezen bedrag in evenredigheid verdelen onder de verdachten. Verdachte dient daardoor 1/3 deel van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij te betalen, te weten € 333,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht. De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 77aa Sr, en 6:3:8, 6:3:10 en 6:3:14 Sv.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
40 (veertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- dat hij zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op de door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- dat hij meewerkt aan andere door Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
- dat hij zal meewerken aan een ambulante behandeling gericht op verwerking van mogelijk trauma en persoonlijke problematiek bij Accare of een soortgelijke instelling;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel (instantiecode AST106) op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Verantwoordelijke gemeente is gemeente Zwolle;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Srde medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 333,50 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2020);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 335,00,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2020 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
0 dagenkan worden toegepast.;;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Vijftigschild, voorzitter, mr. K. Haar en
mr. L. Pieters, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van Z. Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
Buiten staat
Mr. Pieters en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit de dossiers van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020274060. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 16 juni 2020, en fotoblad letsel, pagina’s 12 t/m 17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op maandag 15 juni 2020, omstreeks 19.55 uur stond ik samen met mijn [broertje slachtoffer] op de openbare weg voor mijn woning aan de [adres 1] te Zwolle.
Ik zag op een gegeven moment twee jongens aankomen. Ik zag dat zij kwamen vanaf de parkeerplaats bij het Meandercollege. We hadden een kort oogcontact maar verder niets bijzonders. Ik zag dat zij allebei op een fiets zaten. Ik zag dat zij verder de straat in fietsten. Ik zag dat 3 a 4 seconden later een derde jongen aan komen fietsen. Ik maakte oogcontact. Het viel mij op dat hij mij bleef aanstaren op een vuile manier. Ik keek niet weg en ik zag dat hij voorbij fietste. Ik zag dat hij continue naar mij keek. Ik zag dat hij stopte op een meter of 10 van mij af. Ik zag dat hij stil stond. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: wat moet je dan, wat zit je te kijken" of woorden van deze strekking. Ik vroeg aan hem wat er aan de hand was. Ik hoorde dat hij opnieuw tegen mij zei: "wat moet je dan". Ik zei tegen hem: "heb ik wat van je aan?" Ik zag dat hij wenkte naar zijn vrienden. Ik zag dat deze aan het einde van de straat stonden. Ik zag dat deze twee gasten bij de derde jongen gingen staan.
Ik zag dat een jongen met een blauw Banlieu trainingspak. Ik zag dat dit pak donderblauw van kleur was en op de biezen de witte letters Banlieu had. Ik zag dat hij een fiets met een krat had. Ik zag dat hij de fiets op de bok zette. Ik zag dat deze jongen op mij af liep. Ik zag dat hij met een redelijk snelle pas op mij af kwam. Ikzelf deed een (1) stap naar voren. Wij kwamen letterlijk neus aan neus te staan. Ik voelde dat hij mij duwde. Hij duwde mij van zich af. Ik zag dat hij met een tot een vuist gebalde hand in de richting van mijn gezicht sloeg. Op dat moment stonden de andere twee jongens om mij heen. We stonden als het ware in een driehoek en ik stond in het midden. Deze slag trof geen doel, omdat ik een pas achteruit deed. Degene die sloeg was de jongen met het blauwe Banlieu pak. Vrijwel direct na deze slag voelde ik pijn aan de rechterzijde van mijn hoofd. Ik voelde het gips op mijn hoofd. De jongen die in het gips zat had mij kennelijk opzettelijk en met kracht geslagen. Ik zag dat het om de jongen ging in het grijze trainingspak. Ik vermoed dat hij zijn rechterarm in het gips had, maar dat weet ik niet zeker. De jongen in het Balieu pak heeft meerdere keren naar mij geschopt en geslagen. Een van deze trappen trof doel in mijn buik. Ik zag dat hij met kracht en opzet schopte naar mij. Ik voelde pijn in mijn buik. Ik werd geraakt met een schop op mijn linkerbeen. Dit deed mij pijn. (..)
Terwijl ik achteruit liep voelde ik een stekende pijn in mijn rechterschouder. Ik zag en voelde dat een bloedspetter op mijn neus. Ik draaide een beetje bij. Ik zag toen een jongen staan die een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij het mes in zijn linkerhand had. Ik zag dat het lemmet geheel zwart was. Ik ben door die jongen in mijn schouder gestoken. Ik schrok hier dusdanig van dat achteruit rende met het gezicht naar de jongens toe. Ik zag dat terwijl ik achteruit rende dat die jongen stekende bewegingen maakt naar mij. Ik zag dat hij in de richting van mijn buik en hoofd stak. Ik zag dat hij zeker 5 a 6 keer doelbewust naar mijn lichaam en hoofd stak. Deze steken troffen geen doel omdat ik nog steeds achteruit rende.
2.
Een forensisch geneeskundige letselbeschrijving van W. Duijst, forensisch arts en F. Oude Hengel, forensisch arts i.o., voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, de bevindingen van de arts:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2001. Betrokkene is door W. Duijst op 16 juni 2020 om 11.30 uur onderzocht op het politiebureau te Zwolle.
1. Op de rechter schouder is een gehechte wond met een lengte van ca. 3,5 cm te zien. De wond is gehecht met één hechting en wijkt aan beide zijden van de hechting ca.0,2-0,4 cm. Rondom de wond is bloed zichtbaar;
2, Op strekzijde van de linker onderarm is een streepvormige huiddoorbreking met wisselende diepte met een lengte van 3,5 cm en 0,005 cm te zien. Om de huiddoorbreking is de huid rood verkleurd.
Er was sprake van een wond aan de achterzijde van de rechterschouder. Betrokkene was niet benauwd en had geen pijn bij de ademhaling. Bij lichamelijk onderzoek werd er een wond
van 3 cm lengte gezien op de achterzijde van de rechterschouder. In de wond was een deel van het schouderblad zichtbaar en was te zien dat de m. infraspinatus (zie afbeelding) beschadigd was. Met een wattenstaafje was het mogelijk om tot in het schoudergewricht te komen.
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 mei 2021, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 15 juni 2020 fietste ik samen met mijn vrienden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de [straat] in Zwolle. [medeverdachte 1] fietste achterop en riep ons. Er ontstond een discussie. [slachtoffer] kwam op mij af waarop ik een mes heb getrokken en hem heb gestoken in zijn schouder. Ook heb ik hem getrapt tegen zijn knie. Het kan kloppen dat ik nadat ik hem heb gestoken nog een paar stekende bewegingen heb gemaakt om hem bang te maken. Het klopt dat mijn hand in gips zat.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [broertje slachtoffer] van 15 juni 2020, pagina’s 94 en 95, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik ben toen naar buiten gelopen en zag drie donkere jongens op straat staan. Ik zag dat mijn jongste broer en mijn oudste broer bij onze auto stonden. De andere jongens stonden op straat. (…)
Het werd steeds bedreigender en op een gegeven moment zag ik dat mijn broer als eerste werd geslagen. Ik ben toen naar beneden gelopen en begon mijn broer te helpen. Er werd over en weer geslagen. Tijdens het vechten werd er door een van de donkere jongens een mes gepakt van ongeveer 20 centimeter groot. De jongens bleven op mij en mijn broer in slaan. Zij probeerden ons gezicht te raken tijdens het slaan. Mijn broer en ik bleven terug slaan om ons te verdedigen. Mijn broer werd plotseling door een van de jongens gestoken in zijn rechterschouder. Ik zag dat mijn broer daarna weg rende in de richting van de speeltuin. Ik zag dat de drie onbekende jongens achter hem gingen. Zij bleven proberen om hem te slaan en te kunnen steken. Ik ben ook achter de groep aangerend.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 15 juni 2020, pagina 88, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik zag dat er op de hoek ter hoogte van zes jongens staan van 15-16 jaar oud. Ik herkende drie jongens van hier uit de buurt. De andere drie jongens waren donkere jongens. Ik zag dat één van de jongens heel lang was denk ongeveer l,90m lang. Ik zag dat hij neus tegen neus aanstond met één van de buurjongens. Ik had het idee dat dit niet goed zou gaan.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 16 juni 2020, pagina 92, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Op 15 juni 2020, omstreeks 20.00 uur, was ik vlak voor mijn woning, de [adres 2] ,
met mijn hondje naar huis aan het lopen. Vlak voordat ik naar binnen liep zag ik dat
er een ruzie ontstond ter hoogte van [adres 1] . (…) Ik zag de 2 jongens van [slachtoffer/broers] voor de woning staan en ik zag dat er 3 donker getinte jongens, ik denk Antiliaans, tegen over hen stonden. Zij kwamen alle 3 met een fiets aan. Ik zag dat het jongere broertje genaamd [broertje 2 slachtoffer] het voor zijn broer op nam. Ik zag namelijk dat hij in gevecht was met 2 donkere jongens. Ik zag over en weer trappen en slaan.