7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal diefstallen en heeft twee maal harddrugs in zijn bezit gehad. Door het plegen van dit soort vermogensfeiten heeft verdachte bij de benadeelden schade en overlast veroorzaakt. Verdachte is al lange tijd bekend met druggebruik. Het gebruik van harddrugs en softdrugs is schadelijk voor de volksgezondheid. Drugsverslavingen gaan veelal gepaard met grote sociale, mentale en fysieke problemen. Van druggebruikers is algemeen bekend dat zij dikwijls strafbare feiten begaan om de benodigde drugs te kunnen bekostigen, waarmee een hinderlijke vorm van criminaliteit wordt gepleegd die schade toebrengt aan de maatschappij.
- het advies van de deskundigen
De reclassering van Novadic Kentron heeft op 8 februari 2021 een adviesrapport uitgebracht. Verdachte heeft geen medewerking verleend aan de totstandkoming van dit advies.
Uit het advies volgt onder meer het volgende.
Verdachte heeft problemen op nagenoeg alle leefgebieden. Uit een voorgeleidingsconsult dat in december 2020 werd uitgebracht blijkt dat betrokkene bekend is met psychische problemen in combinatie met problematisch middelengebruik en er zou sprake zijn van een verstandelijke beperking. Er is sprake van een delict patroon: alle delicten worden onder invloed of ten behoeve van middelengebruik gepleegd. De kans op recidive en de kans op onttrekking aan de voorwaarden worden als hoog ingeschat. Het risico op geweld wordt als gemiddeld ingeschat. In het verleden zijn er vanuit de reclassering diverse trajecten uitgezet die gericht waren op het terugdringen van de kans op recidive. Echter, geen enkel traject is succesvol afgerond want verdachte blijft recidiveren in delict gedrag. Verdachte houdt alle hulpverlening af en is niet gemotiveerd voor verandering. In 2019 is verdachte middels een RM klinisch opgenomen geweest, doch heeft aldaar geen medewerking verleend aan nader gedragsdeskundig onderzoek.
In 2020 zijn er contacten geweest met het levensloopteam (dit betreft een pilottraject, samenwerking tussen diverse hulpverleningsinstellingen waaronder Transfore, Tactus en GGZ Mediant voor cliënten die reeds lang bekend zijn binnen de hulpverlening zonder resultaat). Ook bij deze laagdrempelige vorm van hulpverlening heeft verdachte alle contacten afgehouden en te kennen gegeven niet open te staan voor verdere hulpverlening.
Een fors justitieel kader is aan de orde om ervoor te zorgen dat verdachte aanhaakt bij een hulpverleningstraject dat erop is gericht om de kans op recidive te verminderen.
Geadviseerd wordt oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
In geval van oplegging en onherroepelijk worden van de ISD-maatregel wordt door de penitentiaire inrichting in multidisciplinair verband en met inbreng van externe partners (reclassering, gemeentes) op grond van een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek, een plan van aanpak samengesteld dat niet alleen betrekking heeft op de intramurale fase, maar ook op een extramuraal traject.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat diverse in het verleden ingezette hulpverleningstrajecten niet zijn geslaagd. De drugsverslaving blijft in het leven van verdachte de overhand houden en verdachte blijft – ter bekostiging van deze verslaving – maatschappelijke overlast en financiële schade veroorzaken. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden gezochte en geboden hulpverlening niet tot de beoogde gedragsverandering en overlastvermindering hebben geleid. Ook gelet op de proceshouding van verdachte ligt een gedragsverandering van verdachte op korte termijn niet in de rede.
De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, gezien hetgeen hiervoor is uiteengezet, als ook gezien de houding van verdachte en zijn afwijzing van aangeboden hulpverlening, niet afdoende. Ook het door de verdediging aangedragen alternatief door te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank niet langer aan de orde. De rechtbank heeft er op grond van het vorenstaande geen vertrouwen in dat verdachte na het uitzitten van een gevangenisstraf zelfstandig zijn leven op orde zal krijgen. De rechtbank weegt hierbij mee dat de reclassering evenals de officier van justitie oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk achten.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
- voorwaarden maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van voornoemde bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen en twee overtredingen van de Opiumwet, feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 9 maart 2021 blijkt dat verdachte, die als stelselmatig dader wordt aangemerkt, gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregel.
Gezien de justitiële geschiedenis van verdachte als ook gezien de langdurig aanwezige verslavingsproblematiek, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw tot het plegen van vermogens- dan wel Opiumwetdelicten als de onderhavige zal overgaan, zolang voor zijn problematiek geen oplossing wordt gevonden. Hiermee is de veiligheid van personen en goederen in het geding. Het ingeschatte hoge recidiverisico en de herhaaldelijke maatschappelijke overlast in aanmerking nemend, eist de veiligheid van personen en goederen ook de oplegging van deze maatregel.
- de verdere overwegingen
De rechtbank overweegt dat indien sprake is van een mogelijke oplegging van de ISD-maatregel enerzijds het belang van de maatschappij om beveiligd te worden tegen de aantasting van personen en goederen door misdrijven en anderzijds het onder meer in artikel 5 van het EVRM neergelegde recht op persoonlijke vrijheid dient te worden afgewogen. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van een dergelijke maatregel. Van belang hierbij acht de rechtbank dat de maatregel naast beveiliging van de maatschappij, beoogt een bijdrage te leveren aan de beëindiging van verdachtes recidive en voorts aan een oplossing van zijn problematiek.
De rechtbank ziet op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet geen aanleiding voor een andere strafmodaliteit dan de ISD-maatregel. De rechtbank is van oordeel dat de ISD-maatregel de beste kans biedt voor verdachte om verandering te brengen in zijn huidige leefsituatie, om zijn problematiek aan te pakken en om daarmee de mogelijkheid te creëren om voor zichzelf een andere toekomst op te bouwen. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke structurele kentering in het leven van verdachte niet anders kan worden gerealiseerd dan binnen het kader van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank zal deze maatregel dan ook opleggen.
- duur van de maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de maximale termijn nodig is om verdachte de gelegenheid te bieden zijn verslavingsproblematiek ook daadwerkelijk aan te pakken en de structurele verandering in zijn leven te bewerkstelligen. Daarom zal de rechtbank de onvoorwaardelijke ISD-maatregel opleggen voor de duur van twee jaren. Anders dan de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank bij het bepalen van de duur van de maatregel, gezien het hetgeen hiervoor is uiteengezet, geen redenen om op grond van artikel 38n, tweede lid, Sr rekening te houden met de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding tot het bepalen van een moment voor tussentijdse beoordeling van de maatregel ex artikel 38n, derde lid Sr jo. artikel 6:6:14, eerste lid, Sv.