ECLI:NL:RBOVE:2021:1961

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
08.270654.19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor stalking en bedreiging van ex-partner met taakstraf en schadevergoeding

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 33-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, voor het stalken en bedreigen van zijn ex-partner. De man had op extreme wijze geprobeerd contact te krijgen met zijn dochter door zijn ex-partner honderden keren te bellen, berichten te versturen en haar te achtervolgen, ondanks herhaalde verzoeken van haar kant om hiermee te stoppen. De rechtbank legde naast de taakstraf ook een contact- en locatieverbod op voor de duur van twee jaar en een schadevergoeding van 500 euro aan de ex-partner. De zaak kwam voor de rechtbank na aangiften van bedreiging en stalking, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere bedreigingen en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de ex-partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de ex-partner, die zich door het gedrag van de verdachte ernstig bedreigd voelde. De verdachte had eerder al veroordelingen voor partnergeweld en de rechtbank achtte het noodzakelijk om een taakstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.270654.19 (P)
Datum vonnis: 18 mei 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats 1] (Brazilië),
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 mei 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Feuth en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 27 augustus 2019 [aangeefster] heeft bedreigd met de dood;
feit 2:op 2 augustus 2019 [aangeefster] heeft bedreigd met de dood;
feit 3: van 1 maart 2019 tot en met 12 november 2019 [aangeefster] heeft gestalkt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1hij op of omstreeks 27 augustus 2019 te Zwolle, althans in Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "Als je zo doorgaat, maak ik je af!" en/of ”ik maak je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of al dan niet met de auto die [aangeefster] te volgen;
2hij op of omstreeks 2 augustus 2019 te Zwolle, althans in Nederland, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "Krijg bloedkanker je gaat eraan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 12 november 2019 te Zwolle, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] ,door- veelvuldig/meermalen SMS-berichten en/of whatsappberichten en/of andersoortige berichten te sturen en/of achter te laten aan/voor die [aangeefster] , onder andere met teksten van bedreigende en/of beledigende aard en/of- die [aangeefster] veelvuldig/meerdere malen te bellen, onder andere met teksten van bedreigende en/of beledigende aard en/of- een of meermalen zich te begeven in de (onmiddellijke) omgeving van de woning van die van die [aangeefster] en/of- een of meermalen zich te begeven in de (onmiddelijke) omgeving van de school van [naam] , zijnde de minderjarige dochter van voornoemde [aangeefster] , met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.3.1 Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie deels niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 3, omdat met betrekking tot een specifiek deel van de ten laste gelegde periode niet aan het klachtvereiste is voldaan en om die reden de pleegperiode aanvangt op 1 maart 2020
3.3.2 Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster heeft op 19 augustus 2019 en op 10 oktober 2019 aangifte gedaan van belaging tegen verdachte, welke aangifte is gevolgd door een formele klacht op 11 oktober 2019. De aangifte en klacht zien op de belaging die plaats had vanaf 1 maart 2019. De stelling van de raadsman dat reeds na ommekomst van enkele maanden na de aanvangsdatum in de tenlastelegging (1 maart 2019) sprake was van ‘stelselmatigheid’ en aldus op dat moment de klachttermijn al is gaan lopen, vindt geen steun in het recht. Nu belaging een voortdurend delict is, start de klachttermijn niet zolang de belaging nog voortduurt. Het verweer wordt daarom gepasseerd.
Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige 1] .
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte bekend dat hij de tenlastegelegde woorden heeft uitgesproken in de richting van aangeefster, maar volgens de raadsman is er geen sprake van een bedreiging.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich wat betreft het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende. [1]
4.3.1
feit 1
Aangeefster heeft op 28 augustus 2019 verklaard dat verdachte bij de school van hun dochter stond. Aangeefster heeft haar dochter van school gehaald en liep toen samen met [getuige 2] , de administratief medewerkster van school naar haar huis. Terwijl zij met z’n drieën het fietspad overstaken zagen zij verdachte in zijn auto. Verdachte reed achter hen aan. Aangeefster kwam een vriend tegen, aan wie zij haar dochter mee gaf om naar huis te brengen. Verdachte parkeerde zijn auto en liep achter aangeefster aan waarbij hij schreeuwde: “Als je zo doorgaat, maak ik je af”. Aangeefster voelde zich hierdoor bedreigd. [2] De verklaring van aangeefster wordt in vergaande mate ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die heeft verklaard dat verdachte in zijn auto achter hen aan reed en ook gehoord heeft dat verdachte richting aangeefster “ik maak je af” riep. [3] De rechtbank is van oordeel dat feit 1 hiermee wettig en overtuigend bewezen is.
4.3.2
feit 2
Verdachte heeft bekend dat hij de woorden zoals tenlastegelegd heeft gezegd tegen aangeefster. [4] Het gesprek is opgenomen en hiervan is proces-verbaal opgemaakt. [5] Naar het oordeel van de rechtbank is met het richten van de woorden “Krijg bloedkanker, je gaat eraan” richting aangeefster, mede gegeven de omstandigheden (een langdurig conflict omtrent de omgangsregeling met de dochter waarbinnen bij verdachte veel frustratie en woede aanwezig was), sprake van een bedreiging. Bij aangeefster kon dan ook in redelijkheid de vrees ontstaan dat verdachte zijn woorden waar zou maken. Dat de betreffende woorden zijn geuit geheel aan het slot van het telefoongesprek maakt dit niet anders.
4.3.3
feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit 3 op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - omdat verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal ter terechtzitting van 4 mei 2021, inhoudende de verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van 10 oktober 2019, inhoudende de verklaring van [aangeefster] , PL0600-2019451441-1;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , inclusief bijlagen, PL0600-2019451441-4.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 3 heeft begaan, met dien verstande dat:
1hij op 27 augustus 2019 te Zwolle, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "Als je zo doorgaat, maak ik je af!" en ”ik maak je af", en al dan niet met de auto die [aangeefster] te volgen;
2hij op 2 augustus 2019 te Zwolle, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "Krijg bloedkanker je gaat eraan”;
3hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2019 tot en met 12 november 2019 te Zwolle, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door- veelvuldig/meermalen SMS-berichten en whatsappberichten en andersoortige berichten te sturen en achter te laten aan/voor die [aangeefster] , onder andere met teksten van bedreigende en beledigende aard en- die [aangeefster] veelvuldig/meerdere malen te bellen, onder andere met teksten van bedreigende en beledigende aard en- meermalen zich te begeven in de (onmiddellijke) omgeving van de woning van die van die [aangeefster] en- meermalen zich te begeven in de (onmiddellijke) omgeving van de school van [naam] , zijnde de minderjarige dochter van voornoemde [aangeefster] , met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 285 en 285b Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:
het misdrijf: belaging.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 uren vervangende hechtenis en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht een maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen, bestaande uit een contactverbod met [aangeefster] (buiten het contact over de omgangsregeling om) en een locatieverbod voor het adres en de straat waar [aangeefster] woont. Voor elke overtreding van de maatregel heeft de officier van justitie verzocht drie dagen hechtenis op te leggen. De officier van justitie heeft verder verzocht de bijzondere voorwaarde en maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat ook het slachtoffer [aangeefster] een aandeel heeft in de ruzie tussen hen beide. Zij hield zich niet aan de omgangsregeling en verstrekte bijvoorbeeld geen foto van hun dochter aan verdachte. Bovendien is verdachte zwaar mishandeld door de neef van het slachtoffer. Het belang van de dochter van verdachte moet prevaleren. Verdachte is over de schreef gegaan, maar hij en het slachtoffer moeten ‘on speaking terms’ kunnen geraken. De raadsman heeft ook verzocht mee te wegen dat verdachte reeds anderhalf jaar in een schorsing loopt en er een positief reclasseringsadvies is uitgebracht.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft op extreme wijze getracht contact met zijn dochter te krijgen door zijn ex-partner honderden keren te bellen, honderden berichten te versturen en haar te achtervolgen. Daarbij heeft hij zich tweemaal zeer bedreigend uitgelaten. Zijn ex-partner heeft herhaaldelijk laten weten dat zij van dergelijk gedrag niet gediend was en reageerde niet op het grootste deel van de berichten. Desondanks bleef verdachte contact met haar zoeken. Met zijn handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare overschreden. Door deze handelwijze heeft verdachte het dagelijks leven van zijn ex-partner ontwricht en haar gevoel van veiligheid aangetast.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 31 maart 2021. Hieruit blijkt dat verdachte tweemaal eerder is veroordeeld wegens partnergeweld.
De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies van 20 april 2021 meegewogen. Tijdens het onderzoek van de reclassering zijn zowel beschermende- als risicofactoren naar voren gekomen. Verdachte heeft passende huisvesting en een baan, waaruit hij inkomen heeft. Ten aanzien van zijn schulden is een regeling getroffen. Verdachte heeft een sociaal steunend netwerk. Met betrekking tot het psychosociaal functioneren en de relatie met zijn ex-partner zijn er problemen. Verdachte had tijdens onderhavige tenlastelegging zijn emoties niet goed onder controle. Hij voelde zich machteloos en had het gevoel dat hem onrecht werd aangedaan, omdat hij zijn dochter niet mocht zien en ook geen informatie kreeg over haar welzijn. Inmiddels heeft hij zijn dochter drie jaren niet gezien, wat de nodige spanningen meebrengt. Hij kan deze momenteel ventileren bij zijn huidige partner en heeft inmiddels, samen met haar, een pasgeboren zoon. De afgelopen periode heeft verdachte zich goed aan het contactverbod gehouden. Binnen het lopende toezicht is aandacht voor het tot stand brengen van een goede omgangsregeling, hetgeen recidive beperkend kan werken. Gezien de slechte verhouding tussen betrokkene en zijn ex-partner is het huidige contactverbod helpend en dient in de visie van de reclassering gehandhaafd te blijven. De reclassering heeft het recidivegevaar ingeschat als gemiddeld.
Verdachte heeft tijdens de behandeling ter zitting verklaard dat hij de situatie met zijn ex-partner heel erg verkeerd heeft aangepakt. Hij wilde contact met zijn ex-partner vanwege hun dochter en het frustreerde hem dat hij zijn dochter gedurende lange tijd niet mocht zien. Verdachte heeft spijt van zijn gedragingen. De rechtbank weegt ook mee dat het lang heeft geduurd voordat de zaak van verdachte kon worden behandeld ter terechtzitting, hoewel de redelijke termijn van artikel 6 EVRM (nog) niet is overschreden.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Aan de proeftijd verbindt de rechtbank een meldplicht en contact- en locatieverbod zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarde en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn, omdat er, gelet op het door de reclassering ingeschatte recidiverisico en het uittreksel uit de justitiële documentatie, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een contact- en locatieverbod in de vorm van een 38v Sr maatregel dient te worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat verdachte op geen enkele wijze direct contact heeft of zoekt met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 1988 te [geboorteplaats 2] , en dat hij zich niet begeeft in een straal van 200 meter rondom haar woning aan [adres 2] . Bij elke overtreding kan een gevangenisstraf van 3 dagen worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat ook de op grond van artikel 38v Sr opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar moet zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, gelet op het door de reclassering ingeschatte recidiverisico en het uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld jegens het slachtoffer.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Het gevorderde bedrag bestaat volledig uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering deels voor toewijzing in aanmerking komt, te weten tot een bedrag van € 750,- met oplegging van wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering een te grote belasting voor het strafproces vormt, omdat verdachte zijn verdedigingsrechten niet of onvoldoende effectief kan maken. De vordering dient niet-ontvankelijk verklaard te worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De opgevoerde schade is niet in zijn geheel voldoende komen vast te staan, omdat daarvoor onvoldoende concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval het gevorderde bedrag van € 3000,- aan geestelijk letsel is ontstaan, terwijl namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist.
Dat neemt niet weg dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de door de bewezen verklaarde feiten voor de benadeelde partij ontstane nadelige gevolgen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van deze immateriële schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 500,-.
De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 38w en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2
telkens het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:
het misdrijf: belaging;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 dagen;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van
40 (veertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
  • zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Leger des Heils, Tubantiastraat 5, 7514 AA in Enschede, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect– contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 1988, wonende aan [adres 2] ;
  • zich niet zal begeven in een straal van 200 meter rond de woning van [aangeefster] aan [adres 2] ;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarde het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen, twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
maatregel
-
legt opde
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van twee jaar op geen enkele wijze – direct of indirect– contact zal opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] 1988, wonende aan [adres 2] ;
-
legt opde
maatregeldat de veroordeelde zich voor de duur van twee jaar niet zal begeven in een straal van 200 meter rond de woning van [aangeefster] aan [adres 2] ;
- beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
3 (drie)dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan.
- toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet op.
- omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregelen
dadelijk uitvoerbaarzijn.
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van een bedrag van
€ 500,- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,-te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 25 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangeefster] , voor een deel van € 2500,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing geschorst bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. C.A. Peterzon en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Bakker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar bewijsmiddelen, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019504671. De pagina’s van dit dossier zijn ongenummerd. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aangifte van 28 augustus 2019, inhoudende de verklaring van [aangeefster] , PL0600-2019382205-1.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 28 augustus 2019, PLO600-2019382205-2.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 november 2019, PL0600-2019382205-6.
5.Proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2019, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , PL0600-2019368674-9.