In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden in een gemeenschappelijke woning. De eiseres, die inmiddels bij haar ouders verblijft, vorderde het exclusieve gebruik van de woning na de beëindiging van de relatie, terwijl de gedaagde partij nog in de woning verbleef. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de gespannen verstandhouding tussen de partijen en het feit dat zij niet gelijktijdig in de woning kunnen verblijven. De rechter heeft overwogen dat beide partijen evenveel recht hebben op het gebruik van de woning, maar dat de eiseres een zwaarderwegend belang heeft bij het gebruik van de woning, vooral omdat zij de woning wil gebruiken voor haar werkzaamheden als kapster. De rechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, met de bepaling dat de gedaagde de woning moet verlaten en niet verder mag betreden. De rechter heeft ook de machtiging van de eiseres om de beschikking met hulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen afgewezen, omdat dit overbodig werd geacht. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.