ECLI:NL:RBOVE:2021:1931

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
C/08/265145 / KG ZA 21-108
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitsluitend gebruik van de gemeenschappelijke woning na beëindiging relatie toegewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden in een gemeenschappelijke woning. De eiseres, die inmiddels bij haar ouders verblijft, vorderde het exclusieve gebruik van de woning na de beëindiging van de relatie, terwijl de gedaagde partij nog in de woning verbleef. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de gespannen verstandhouding tussen de partijen en het feit dat zij niet gelijktijdig in de woning kunnen verblijven. De rechter heeft overwogen dat beide partijen evenveel recht hebben op het gebruik van de woning, maar dat de eiseres een zwaarderwegend belang heeft bij het gebruik van de woning, vooral omdat zij de woning wil gebruiken voor haar werkzaamheden als kapster. De rechter heeft de vordering van de eiseres toegewezen, met de bepaling dat de gedaagde de woning moet verlaten en niet verder mag betreden. De rechter heeft ook de machtiging van de eiseres om de beschikking met hulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen afgewezen, omdat dit overbodig werd geacht. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer / rolnummer : C/08/265145 / KG ZA 21-108
Vonnis in kort geding van 4 mei 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres] ,
advocaat: mr. A. Sanders-Maanurdin,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.W. Stegeman.

1.De procedure

1.1.
Bij vonnis van 26 april 2021 heeft de voorzieningenrechter in kantonzaken de zaak, bekend onder nummer 9123679 \ CV EXPL 21-784, in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank, locatie Almelo, afdeling handel, voor voortzetting van de procedure.
1.2.
Daarna heeft de voorzieningenrechter ontvangen:
-een bericht namens [eiseres] van 22 april 2021 en
-een bericht namens [gedaagde] van 22 april 2021.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben samengewoond in de door hen gemeenschappelijke aangekochte woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
De relatie van partijen is in februari 2021 geëindigd. [gedaagde] verblijft momenteel in de woning. [eiseres] is in februari 2021 uit de woning vertrokken en verblijft bij haar ouders.
2.3.
Op 23 februari 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] [eiseres] het volgende gemaild:
“(…) Namens cliënt stel ik voor om de wijze van verdeling als volgt van te stellen:

U neemt de woning en daaraan verbonden hypotheek en levensverzekering over voor
€ 25.000,00 netto;.”
2.4.
[gedaagde] is fulltime werkzaam als werkvoorbereider en [eiseres] werkt parttime als kapster.
2.5.
Partijen betalen gezamenlijk alle aan de woning verbonden lasten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat:
a. te bepalen dat [eiseres] (voorlopig) met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd
is tot het gebruik van de gezamenlijke woning te [plaats]
aan het [adres] , met bevel dat [gedaagde] de woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden en met machtiging van [eiseres] deze beschikking met hulp van de sterke arm ten uitvoer te doen leggen;
b. primair [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, subsidiair de
kosten van deze procedure te compenseren, in die zin dat iedere partij de
eigen kosten draagt.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering, kort gezegd, het volgende ten grondslag. Bij wijze van ordemaatregel dient het gebruiksrecht van de woning aan [eiseres] te worden toegewezen, omdat het de bedoeling van haar was en nog altijd is om als zelfstandig kapster in de woning aan de slag te kunnen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat [eiseres] geen dan wel onvoldoende belang heeft gesteld waarom [eiseres] uitsluitend gerechtigd zou zijn de woning te gebruiken, laat staan dat sprake is van een spoedeisend belang.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat beide partijen vonnis hebben gevraagd. De mondelinge behandeling die voorafgaand aan de verwijzing heeft plaatsgevonden wordt geacht ook in deze zaak te hebben plaatsgevonden, zodat thans met instemming van partijen vonnis kan worden gewezen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gevorderde voorziening alleen kan worden toegewezen als sprake is van een spoedeisend belang. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een spoedeisend belang gelet op de aard van de vordering. Partijen hebben hun relatie verbroken en de verstandhouding tussen hen is zodanig gespannen dat zij niet langer tegelijk gebruik kunnen maken van de woning. Het spoedeisend belang is daarmee gegeven.
4.3.
In deze procedure heeft alleen [eiseres] een vordering ingesteld tot het gebruik van de woning. Toewijzing van de vordering impliceert dat [gedaagde] de woning voorlopig niet kan gebruiken. Afwijzing van de vordering impliceert het omgekeerde, aangezien, zoals in rechtsoverweging 4.2. is overwogen, partijen momenteel niet tegelijk in de woning kunnen verblijven.
4.4.
[gedaagde] heeft betoogd dat de vordering van [eiseres] in kort geding niet toewijsbaar is nu deze leidt tot een declaratoire beslissing. Dit betoog faalt. Van een declaratoir vonnis is sprake als de rechter op vordering van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon een verklaring uitspreekt omtrent die rechtsverhouding. Daar is in dit geval geen sprake van. Aan de orde is immers de vordering om te bepalen dat [eiseres] , met uitsluiting van [gedaagde] , gerechtigd is tot het gebruik van de woning. In zoverre kent een toewijzend vonnis (het gebruik van) een recht toe en is daarmee niet declaratoir.
4.5.
De woning is gezamenlijk eigendom van partijen. Daarmee is sprake van een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtsbetrekking tussen deelgenoten wordt ingevolge artikel 3:166 lid 3 BW in samenhang met artikel 6:2 BW beheerst door de redelijkheid en billijkheid.
Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Uitgangspunt is dat beide partijen in beginsel evenveel recht hebben op het gebruik van de woning, nu zij beiden voor de onverdeelde helft eigenaar zijn. De afweging moet worden gemaakt wie van partijen het meest zwaarstwegende belang heeft bij het voortgezet gebruik van de woning.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat beide partijen de woning willen kopen en dat beide partijen de woning ook kunnen financieren. Verder staat vast dat beide partijen afkomstig zijn uit [plaats] en werkend zijn in (of in de omgeving van) [plaats] en beide aangewezen zijn op woonruimte in (of in de omgeving van) [plaats] .
Omstandigheden die niet meewegen in deze procedure
4.7.
Partijen hebben een aantal omstandigheden naar voren gebracht die hen verdeeld houdt, maar die door de voorzieningenrechter niet van belang wordt geacht voor de belangenafweging.
4.8.
Ten eerste houdt de aanleiding van de relatiebreuk partijen verdeeld. [eiseres] heeft naar voren gebracht dat bedrog en cocaïnegebruik redenen voor haar zijn geweest om de relatie te doen eindigen. [gedaagde] betwist de aanleiding van de relatiebreuk zoals door [eiseres] is gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de mogelijke oorzaak van de relatiebreuk niet meespeelt bij de belangenafweging om ten behoeve van de een dan wel de ander te beslissen.
4.9.
Partijen zijn daarnaast verdeeld over wat zich op 22 februari 2021 tussen partijen heeft afgespeeld. [eiseres] stelt dat zij door [gedaagde] en zijn vader is mishandeld, dat zij daarvan aangifte heeft gedaan, dat inmiddels getuigen zijn gehoord en dat zij nu in afwachting is van de uitkomst van het onderzoek. [gedaagde] betwist dat sprake is geweest van mishandeling. [gedaagde] stelt dat (de vader van) [eiseres] hem en zijn vader hebben bedreigd. Wat zich medio februari 2021 heeft afgespeeld tussen partijen laat de voorzieningenrechter buiten beschouwing, omdat deze aantijgingen over en weer, die bovendien (nog) niet vaststaan, kunnen worden gezien als uitingen van de spanningen tussen partijen ten gevolge van het beëindigen van de relatie en niet zozeer relevant zijn voor de vraag wie het voorlopig gebruiksrecht van de woning krijgt toegewezen.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het feit dat [gedaagde] de sloten van de woning heeft vervangen ook geen omstandigheid die meeweegt bij de beslissing wie voorlopig het gebruiksrecht van de woning krijgt toegewezen. De voorzieningenrechter is echter wel van oordeel dat [gedaagde] zich daarmee niet overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid heeft gedragen door op 22 februari 2021, zonder overleg met [eiseres] , de sloten van de woning te vervangen. Dat [gedaagde] , zoals hij stelt, de sloten heeft vervangen in het kader van zijn privacy en het veiligstellen van de woonomgeving, kan geen rechtvaardiging vormen voor zijn handelwijze. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom het recht van privacy en een veilige woonomgeving niet eveneens voor [eiseres] zouden gelden.
Omstandigheden die wél meewegen in deze procedure
4.11.
In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrechter wél van belang dat de woning beschikt over een ruimte die door partijen gezamenlijk, zoals partijen beiden ter zitting hebben verklaard, is ingericht als kapsalon met de intentie om [eiseres] in de gelegenheid te stellen klanten in de kapsalon aan huis te kunnen ontvangen. [gedaagde] heeft zich in de procedure op het standpunt gesteld dat de enkele wens van [eiseres] om deze ruimte te kunnen gebruiken om daar kapperswerkzaamheden te verrichten onvoldoende is om het voorlopig gebruiksrecht van de woning toegewezen te krijgen. Daarnaast heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat een concurrentiebeding in [eiseres] haar arbeidsovereenkomst belet dat zij, zonder de werkgever onrechtmatige concurrentie aan te doen, mensen aan huis mag knippen. Ook stelt [gedaagde] dat het de vraag is of [eiseres] van de gemeente toestemming krijgt voor de kapsalon, omdat sprake zal zijn van een toename van het verkeer in de straat en ook niet is gebleken dat de ruimte voldoet aan de regels die gelden met betrekking tot de brandveiligheid. Ook heeft [eiseres] geen belang, omdat zij op 21 april 2021 nog geopereerd moet worden en niet direct kan gaan werken, aldus [gedaagde] . Verder stelt [gedaagde] dat de ruimte slechts bestaat uit een paar kappersstoelen en spiegels en dat zij dit kan meenemen naar een andere woning en haar kapperswerk ook op een andere plek kan uitoefenen.
4.12.
[eiseres] heeft ter zitting naar voren gebracht dat haar werkgever op de hoogte is van haar kapperswerkzaamheden aan huis en dat het concurrentiebeding niet van toepassing is. De afstand tussen de salon waarin [eiseres] werkzaam is en de woning is namelijk meer dan tien kilometer en het concurrentiebeding geldt alleen binnen een straal van tien kilometer gerekend vanaf de plek waar [eiseres] op basis van haar arbeidsovereenkomst werkzaam is. [eiseres] stelt verder dat de manier waarop [gedaagde] de ruimte van de kapsalon schetst geen recht doet aan de daadwerkelijke situatie. Het gaat volgens [eiseres] niet slechts om een spiegel en een paar stoelen; het is een compleet ingerichte professionele salon. Wat betreft de verkeersintensiteit heeft [eiseres] naar voren gebracht dat dit geen probleem zal vormen, omdat zij op afspraak werkt en geen grote zaak begint. [eiseres] zal niet in strijd met de voorschriften werken en dit is ook niet iets wat voorheen bij partijen heeft gespeeld toen zij gezamenlijk de kapsalon aan het inrichten waren. [eiseres] heeft verder te kennen gegeven in gesprek te zijn met de gemeente, maar dat dit momenteel on hold is gezet omdat eerst duidelijkheid moet worden verkregen over deze procedure.
4.13.
De voorzieningenrechter stelt vast dat bovengenoemde omstandigheden zoals [gedaagde] deze naar voren heeft gebracht, partijen destijds er niet van heeft weerhouden om de ruimte in de woning in te richten als kapsalon. Dat deze omstandigheden ertoe zouden leiden dat [eiseres] haar kapsalon in de woning niet kan uitoefenen en dus geen belang heeft bij de vordering acht de voorzieningenrechter dan ook niet aannemelijk. Dat [eiseres] haar kappersstoelen en andere materialen kan meenemen naar een andere woning, zoals [gedaagde] stelt, betekent dat [eiseres] haar kapsalon voorlopig moet voortzetten bij haar ouders, wat [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet van haar ouders kan vergen. Dat [eiseres] geen belang heeft bij de vordering, omdat zij op 21 april 2021 nog een medische ingreep moet ondergaan, is door [gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt. [eiseres] heeft immers onbetwist gesteld dat zij drie weken na de operatie haar werk weer kan hervatten. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat een groot belang van [eiseres] bij toewijzing van de vordering is gelegen in het feit dat zij haar kapsalon aan huis kan voortzetten.
4.14.
In het kader van de belangenafweging acht de voorzieningenrecht ook van belang dat [gedaagde] op 23 februari 2021 [eiseres] heeft laten weten bereid te zijn om de woning aan haar over te dragen, omdat hij een andere woning kon kopen.
Uit het feit dat [gedaagde] een andere woning heeft willen kopen concludeert de voorzieningenrechter dat de argumenten die [gedaagde] in deze procedure ook nog naar voren brengt, namelijk dat hij zich verbonden voelt met de woning omdat de woning is gekocht rondom het moment van het overlijden van zijn oma en omdat hij verbouwwerkzaamheden aan de woning heeft verricht, destijds niet dusdanig zwaar wogen dat ze hem ervan hebben weerhouden om naar een andere woning te kijken en de woning aan [eiseres] aan te bieden.
4.15.
Ten slotte neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat beide partijen een beroep kunnen doen op tijdelijke woonruimte van de ouders. Partijen hebben beiden aangegeven dat hun ouders in [plaats] wonen en dat zij beiden de wens hebben om in (de omgeving van) [plaats] te blijven wonen. [gedaagde] heeft meegedeeld dat zijn slaapkamer door zijn broertje in gebruik is genomen en dat de slaapkamer van zijn broertje nu wordt gebruikt als inloopkast, maar hij heeft ook meegedeeld dat de ruimte een raam heeft en kan worden afgesloten met een deur. De voorzieningenrechter ziet dan ook niet in waarom [gedaagde] niet tijdelijk van deze ruimte gebruik kan maken.
4.16.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat [eiseres] een meer zwaarwegend belang heeft dan [gedaagde] om de woning met uitsluiting van de ander te mogen gebruiken. De voorzieningenrechter zal het (voorlopige) uitsluitend gebruik van de woning dan ook aan [eiseres] toewijzen.
4.17.
De tevens gevorderde machtiging van [eiseres] om de beschikking met hulp van de sterke arm ten uitvoer te doen leggen zal worden afgewezen, omdat deze strikt genomen overbodig is. Artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft al voor dat gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
4.18.
Gelet op de bestaand hebbende affectieve relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [eiseres] (voorlopig) met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de gezamenlijke woning te [plaats] aan [adres] , met bevel aan [gedaagde] om deze woning te verlaten en niet verder te betreden;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2021 door mr. U. van Houten.