ECLI:NL:RBOVE:2021:1929

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
8847037 \ CV EXPL 20-3004
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen door financieel adviseur na geschil over zorgplicht

In deze zaak vordert eiser, een financieel adviseur, betaling van facturen voor werkzaamheden die hij in opdracht van gedaagde heeft uitgevoerd. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiser zijn zorgplicht heeft geschonden, waardoor zij de facturen niet hoeft te betalen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat eiser zijn zorgplicht heeft geschonden. Bovendien heeft gedaagde niet tijdig geklaagd over eventuele tekortkomingen van eiser, waardoor zij geen beroep kan doen op de schending van de zorgplicht. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, inclusief wettelijke rente, maar wijst de aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten af omdat de aanmaning niet aan de wettelijke eisen voldeed. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 8847037 \ CV EXPL 20-3004
Vonnis van 4 mei 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: M.P. van Gorp,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 januari 2021,
- de aanvullende stukken van [gedaagde] ontvangen ter griffie op 22 maart 2021,
- de mondelinge behandeling gehouden via Skype op 24 maart 2021, waarbij [eiser] is verschenen, bijgestaan door M.P. van Gorp, en waarbij [gedaagde] is verschenen in persoon. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een onderneming met als doel het verlenen en uitvoeren van financiële adviezen.
2.2.
[gedaagde] en haar ex-partner [A] hebben [eiser] toegevoegd aan het team van hun overlegscheiding. Op 4 november 2019 hebben partijen een deelnemersovereenkomst gesloten. Op 6 november 2019 heeft [gedaagde] de opdrachtbevestiging van [eiser] getekend. Op 27 november 2019 hebben partijen een aanvullende deelnemersovereenkomst gesloten.
2.3.
Onderdeel van de werkzaamheden van [eiser] was het aanvragen van een hypothecaire financiering voor het overnemen van de gezamenlijke woning van [gedaagde] en [A] door één van hen. [eiser] heeft bij twee banken, de Rabobank en de ABN AMRO Bank, een financiering aangevraagd.
2.4.
[eiser] heeft voor zijn werkzaamheden (onder meer) facturen gezonden op 7 juli 2020 en 7 augustus 2020 voor een totaalbedrag van € 2.545,54 (hierna: de facturen). [gedaagde] heeft de facturen niet betaald.

3.Het geschil

De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan hem tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 2.966,14 (bestaande uit € 2.545,54 aan hoofdsom, € 41,05 aan wettelijke rente berekend tot 28 oktober 2020 en € 379,55 aan buitengerechtelijke incassokosten) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.545,54 vanaf 28 oktober 2020, alsmede [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] vordert betaling van de werkzaamheden die hij in opdracht van [gedaagde] heeft uitgevoerd. Hij stelt dat [gedaagde] het bedrag van € 2.545,54 ondanks herhaalde aanmaning niet heeft betaald. [eiser] vordert daarnaast vergoeding van de wettelijke rente vanaf de datum van het verzuim en maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, omdat hij de vordering uit handen heeft moeten geven aan Straetus Incasso te Den Haag.
Het verweer
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt dat [eiser] zijn werk niet goed heeft gedaan en dat hij daarmee niet aan zijn zorgplicht heeft voldaan. [gedaagde] heeft al ruim € 15.500,00 aan [eiser] betaald. Ze stelt daarom voor dat [eiser] de facturen waar het in dit geschil over gaat, crediteert.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in dit geschil om de vraag of [eiser] zijn zorgplicht heeft geschonden en of [gedaagde] daarom de facturen niet hoeft te voldoen. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
Wettelijk kader
4.2.
De overeenkomst tussen partijen is een overeenkomst van opdracht zoals bedoeld in artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van artikel 7:401 BW moet de opdrachtnemer bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Daarbij is de vraag of hij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Wat dit in een concreet geval betekent, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.3.
[gedaagde] stelt dat [eiser] zijn werk niet goed heeft gedaan en dat er sprake was van veel slordigheden en onzorgvuldigheden. Zij heeft onder meer het volgende aangevoerd. [eiser] zou bij twee banken een financiering aanvragen, maar heeft dit niet tijdig gedaan door eerst naar slechts één bank te gaan en pas later naar een tweede bank. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] de aanvraag heeft vertraagd en daarvoor extra uren in rekening heeft gebracht. Volgens [gedaagde] vroeg [eiser] steeds in delen stukken bij haar op, in plaats van in één keer, en moest zij soms met spoed stukken aanleveren. Ook moest zij door tijdsverloop bepaalde stukken opnieuw aanleveren. [gedaagde] stelt dat zij en haar accountant daardoor extra uren en kosten hebben moeten maken. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat de Rabobank de financiering heeft afgewezen, omdat [eiser] aan de banken heeft medegedeeld dat [gedaagde] en [A] hun bedrijf wilden verkopen.
4.4.
Hiermee heeft [gedaagde] niet voldoende concreet gemaakt dat [eiser] zijn zorgplicht heeft geschonden. Dat de financiering niet tijdig is aangevraagd, is door [gedaagde] niet concreet gemaakt, temeer omdat [gedaagde] niet heeft gesteld dat er een harde termijn was afgesproken met [eiser] . Bovendien heeft [gedaagde] onbetwist gesteld dat er op werd gekoerst dat ongeveer 2 maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bekend moest zijn of er een financiering kon worden geregeld, hetgeen is gelukt: eind juli 2020 bleek dat er geen financiering kon worden verkregen. [gedaagde] heeft gesteld noch bewezen dat de financieringsaanvraag wel zou zijn gehonoreerd als [eiser] anders had gehandeld. De stelling dat [gedaagde] extra kosten heeft gemaakt bij haar accountant heeft [gedaagde] op geen enkele wijze onderbouwd. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij de informatie over dat het bedrijf zou worden gekocht vanwege zijn beroepscode niet voor zich mocht houden tegenover de banken. De stelling van [gedaagde] dat [eiser] zijn zorgplicht heeft geschonden zal dan ook worden gepasseerd.
Tijdigheid klagen
4.5.
Als [eiser] zijn zorgplicht zou hebben geschonden, zou [gedaagde] hier bovendien geen beroep op kunnen doen, omdat zij naar het oordeel van de kantonrechter niet tijdig heeft geklaagd. Daarmee heeft [gedaagde] [eiser] niet in de gelegenheid gesteld om een door haar gesteld verzuim te herstellen. [gedaagde] stelt dat zij haar verbazing telefonisch en per
e-mail heeft geuit, maar geen inhoudelijke reactie op haar klachten heeft gekregen. Het enkel telefonisch uiten van verbazing en het per e-mail vragen naar de voortgang van de financieringsaanvragen kan echter niet als tijdig klagen worden gezien. Dit geldt temeer nu [gedaagde] geen gevolgen heeft verbonden aan het niet-tijdig en/of niet juist uitvoeren van de werkzaamheden door [eiser] . Het had op haar weg gelegen om dit bespreekbaar te maken en om eventueel de opdracht te beëindigen.
Conclusie hoofdsom
4.6.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat [eiser] zijn zorgplicht heeft geschonden en daar tijdig over heeft geklaagd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om haar klachten tijdig kenbaar te maken, gevolgen te verbinden aan het niet-tijdig en/of niet juist uitvoeren van de werkzaamheden door [eiser] en de opdracht eventueel te beëindigen.
4.7.
Nu [gedaagde] verder niets heeft aangevoerd wat aan toewijzing van de vordering tot betaling van de facturen in de weg staat, zal deze vordering worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.8.
Ook de wettelijke rente zal als op de wet gegrond en niet weersproken worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 30 juni 2012 is ingetreden. [gedaagde] heeft de overeenkomst met [eiser] in haar eigen naam gesloten in het kader van haar echtscheiding en handelde dus niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Om aanspraak te kunnen maken op de buitengerechtelijke incassokosten moet in dat geval een aanmaning zijn verzonden zoals bedoeld in artikel 6:96, zesde lid, BW. De namens [eiser] verzonden aanmaning van 29 september 2020 voldoet niet aan de in dit artikel gestelde eisen. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen vanaf de ontvangst van de aanmaning aan [gedaagde] gegeven. Nu niet is gebleken dat een correcte aanmaning is verzonden, zal de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten afwijzen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- Dagvaarding: € 83,38
o BRP: € 1,71
  • Griffierecht: € 236,00
  • Salaris gemachtigde: € 436,00(2,0 punten x tarief € 218,00)
Totaal € 757,09

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.545,54 aan hoofdsom en een bedrag van € 41,05 aan wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hiervoor toegewezen hoofdsom tot 28 oktober 2020, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de hiervoor toegewezen hoofdsom vanaf 28 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 757,09,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 4 mei 2021.