ECLI:NL:RBOVE:2021:1927

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
C/08/240909 / HA ZA 19-538
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering op nalatenschap erflaatster en geschil tussen erfgenamen

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 28 april 2021, staat de vordering van eiser [X] centraal, die stelt een vordering te hebben op de nalatenschap van erflaatster [F]. De procedure betreft de vraag of [X] nog aanspraak kan maken op de nalatenschap en, zo ja, hoe hoog die aanspraak is. De erflaatster is overleden op 31 oktober 2014 en had bij testament haar erfgenamen benoemd, waaronder [B], [C], [D] en [E]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap van zowel de erflater als de erflaatster is vereffend en verdeeld. De vordering van [X] is erkend door de gedaagden, die zich conformeren aan de berekening van de vordering door mr. Kesler. De rechtbank heeft de hoogte van de vordering vastgesteld op € 25.775,50, te betalen door de gedaagden naar evenredigheid van hun erfdeel. De rechtbank heeft de vordering tot hoofdelijke veroordeling afgewezen, omdat de vordering van [X] niet op de wet gegrond was. De rechtbank heeft ook de vordering in reconventie van [E] afgewezen, omdat de nalatenschap al was vereffend en verdeeld. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/240909 / HA ZA 19-538
Vonnis van 28 april 2021
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
verweerder in het incident,
hierna te noemen [X] ,
advocaat mr. M.J. Drost te Leusden,
tegen

1.[A]

in hoedanigheid van bewindvoerder van
[B] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
verweerder in het incident,
hierna te noemen [B] ,
advocaat mr. W.B. Brusse te Almelo,
2.
[C],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
verweerder in het incident,
hierna te noemen [C] ,
advocaat mr. W.H. Kesler te Enschede,
3.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
hierna te noemen [D] ,
advocaat mr. J.J. Borst te Zwolle,
4.
[E],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
eiser in het incident,
hierna te noemen [E] ,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem,
gedaagden hierna gezamenlijk ook te noemen gedaagden.

1. De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 juli 2020 waarbij [X] is bevolen [D] tijdig en bij exploot op te roepen om bij de bevolen mondelinge behandeling aanwezig te zijn,
  • het bericht van mr. J.J. Borst dat zij als gemachtigde van [D] samen met [D] ter zitting van 2 maart 2021 aanwezig zal zijn,
  • het proces-verbaal van de meervoudig plaatsgevonden mondelinge behandeling van
2 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn familie van elkaar. [X] is de vader van [D] en [E] en de zwager van [B] en [C] .
2.2.
[2014] is [F] (hierna: erflaatster) overleden.
2.3.
Erflaatster was gehuwd met [G] (vooroverleden
op [1983] , hierna: erflater). Uit dat huwelijk zijn drie kinderen geboren:
1) [H] (overleden [2013] ), zij was de echtgenote van [X] en de moeder van [D] en [E] , 2) [B] en 3) [C] .
2.4.
De nalatenschap van de overleden echtgenote van [X] is - conform haar wil bij testament - afgewikkeld via de zogenaamde ouderlijke boedelverdeling.
2.5.
Erflater heeft bij testament - via de zogenaamde ouderlijke boedelverdeling – over zijn nalatenschap beschikt en zijn echtgenote en hun kinderen benoemd tot enig erfgenamen, ieder voor een gelijk deel. Verder heeft erflater beschikt dat erflaatster eigenaar werd van het vermogen en wegens overbedeling een schuld kreeg aan de mede-erfgenamen. Over deze schulden werd jaarlijks een rentevergoeding van 8% bijgeschreven.
2.6.
Erflater en erflaatster hebben bij leven hun kinderen schenkingen op papier gedaan.
2.7.
Erflaatster heeft laatstelijk bij testament van 30 augustus 2013 over haar nalatenschap beschikt en bepaald dat [B] en [C] en de beide kleinkinderen [D] en [E] tezamen erfgenamen zijn, [B] en [C] ieder voor 1/3, [D] en [E] ieder voor 1/6. Tevens heeft ze haar erfgenamen tezamen benoemd tot executeur.
2.8.
Op 28 mei 2015 heeft notaris mr. M. Hof van 28 mei 2015 een verklaring van erfrecht afgegeven waarin staat dat [C] en [E] de nalatenschap van erflaatster zuiver hebben aanvaard alsmede de executele, dat de bewindvoerder van [B] de nalatenschap namens [B] beneficiair heeft aanvaard en dat [D] de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.
2.9.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [X] , ARAG, heeft bij brieven van 30 juli 2018 en/of 28 augustus 2018 bij gedaagden aanspraak gemaakt op een bedrag van in totaal
€ 30.028,92 uit hoofde van zijn inmiddels opeisbare vordering uit de nalatenschap van erflater op de nalatenschap van erflaatster.
2.10.
Bij brief van 10 augustus 2018 heeft [D] erkend dat haar vader een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster.
2.11.
Bij brief van 7 september 2018 heeft de bewindvoerder van [B] namens [B] erkend dat [X] een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster.
2.12.
Bij brief van 24 oktober 2018 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [E] , DAS, zich namens [E] op het standpunt gesteld dat de verdeling en de afwikkeling van de nalatenschap heeft plaatsgevonden conform de verklaring van erfrecht.
2.13.
Bij brief van 15 februari 2019 heeft mr. Kesler namens zijn cliënt [C] erkend dat [X] een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[X] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagden hoofdelijk veroordeelt een bedrag van € 41.262,83, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, uit de nalatenschap van erflaatster aan [X] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf
20 augustus 2019 tot aan de dag waarop de vordering geheel wordt voldaan;
2. [C] en [E] hoofdelijk, de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt om (het restant van) het onder punt 1 bedoelde bedrag, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan [X] betaalt, indien en voor zover de nalatenschapsboedel ontoereikend mocht zijn om de onder punt 1 bedoelde vordering (geheel) te voldoen;
3. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en eveneens vermeerderd met nakosten voor een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, van
€ 199,00.
3.2.
Gedaagden voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[E] vordert dat de rechtbank bij vonnis de wijze van vereffening bepaalt van de nalatenschap van erflaatster, althans verklaart voor recht of, en zo ja voor welk bedrag, [X] een vordering op de nalatenschap heeft, waar bij de vereffening van de nalatenschap rekening mee moet worden gehouden.
4.2.
[X] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.Het geschil in het incident

5.1.
[E] heeft bij incidentele conclusie verzocht om hem toe te staan [D] in de procedure in reconventie op te roepen ex artikel 118 Rv, zodat zij kan antwoorden op de eis in reconventie.
5.2.
[X] , [B] en [C] hebben zich daartegen verweerd, dan wel zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.

6.De beoordeling

in conventie

6.1.
[D] is ter zitting van 3 maart 20121 in rechte verschenen vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Klomp. Daarmee heeft [D] ingevolge artikel 142 Rv het eerder tegen haar verleende verstek gezuiverd.
6.2.
Het gaat in deze procedure om de vraag of [X] (nog) een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster, en zo ja, hoe hoog die aanspraak van [X] is.
6.3.
In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan. Erflater, echtgenoot van erflaatster, is vooroverleden en zijn nalatenschap is, conform zijn uiterste wil, afgewikkeld volgens een ouderlijke boedelverdeling (zie hiervoor onder 2.5.). Ten gevolge daarvan hebben de kinderen van erflater, waaronder [H] , de vooroverleden echtgenote van [X] , een (niet-opeisbare) (rentedragende) vordering verkregen op erflaatster.
De nalatenschap van de vooroverleden echtgenote van [X] is, conform haar uiterste wil, eveneens afgewikkeld volgens een ouderlijke boedelverdeling. Ten gevolge daarvan heeft [X] de vordering verkregen die zijn overleden echtgenote op erflaatster had.
Door het overlijden van erflaatster op 31 oktober 2014 zijn de vorderingen van [B] , [C] en [X] uit hoofde van de nalatenschap van erflater op erflaatster opeisbaar geworden. Door het overlijden van erflaatster hebben de erfgenamen van erflaatster, gedaagden, haar vermogen en schulden (dus ook de vordering van [X] ) op grond van artikel 4:182 BW onder algemene titel verkregen.
6.4.
[B] , [C] en [D] hebben erkend dat [X] een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster en wensen zich voor wat betreft de hoogte van zijn vordering en de berekening daarvan, te conformeren aan de berekening van mr. Kesler zoals door hem als productie 14 bij conclusie van dupliek in het geding gebracht. Ook [X] heeft ter zitting verklaard dat de berekening van mr. Kesler wat hem betreft juist is en dat hij zich bij deze berekening aansluit. Ter zitting heeft hij zijn vordering verlaagd naar een bedrag van
€ 25.775,50.
6.5.
[E] heeft zich verweerd tegen het door [X] gevorderde. Hij erkent de juistheid van de vordering niet. Voor wat betreft de hoogte van de eventuele vordering van [X] refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Afstand van recht?
6.6.
Het meest verstrekkende verweer van [E] is dat er sprake is van afstand van recht. [X] zou volgens hem destijds hebben gezegd: “
Ik hoef niks uit de nalatenschap”.
[X] heeft gemotiveerd betwist dat door hem afstand van recht is gedaan en dat hij zou hebben gezegd dat hij niets hoefde uit de nalatenschap. Hij heeft destijds gezegd: “
We gaan het doen zoals opoe het zelf gewild heeft”, aldus [X] .
6.7.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
Afstand van recht is een rechtshandeling en vereist daarom een wilsverklaring waaruit het oogmerk van de verklarende blijkt om zijn recht prijs te geven, althans dat degene tot wie de wilsverklaring was gericht gerechtvaardigd die strekking daaraan mocht toekennen.
Voor afstand van recht is, anders dan voor rechtsverwerking, eveneens nodig dat de verklarende persoon kennis heeft van het recht waarvan hij afstand doet.
Het (vèrstrekkende) rechtsgevolg van afstand van recht is immers altijd rechtsverlies.
Dat van een dergelijke wilsverklaring van [X] sprake is, is onvoldoende gesteld of gebleken.
Het had, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [X] , op de weg van [E] gelegen om nadere feiten en/of omstandigheden te stellen ter zake de beweerdelijke afstand van recht. Dat heeft hij niet gedaan. De verwijzing ter zitting naar hetgeen in alinea 2.2. van de conclusie van dupliek aan de zijde van [C] staat: “
De communicatie met [X] verliep via zijn zoon [E] , die aan [C] meedeelde dat [X] afzag van enige aanspraak op de nalatenschap. Ook in het verleden heeft [X] altijd verklaard af te zien van de nalatenschap zodat de mededeling van [E] in lijn lag met hetgeen [X] altijd had gezegd.”. draagt daar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aan bij. [E] heeft zijn standpunt onvoldoende onderbouwd. Los van de omstandigheid dat [E] op dit punt geen bewijsaanbod heeft gedaan, komt de rechtbank dan ook niet toe aan bewijslevering op dit punt.
Afgelost op papieren schenkingen?
6.8.
[E] heeft verder aangevoerd dat een deel van de vordering ziet op papieren schenkingen. Op die schenkingen is afgelost door erflaatster, aldus [E] , zodat deze schuld van de nalatenschap van erflaatster niet meer bestaat waarmee – naar de rechtbank begrijpt – rekening moet worden gehouden bij het bepalen van (de hoogte van) de vordering. [E] heeft in dat kader nog aangevoerd dat het lastig is voor hem om deze stelling te bewijzen. [X] en [D] hebben zich hiertegen verweerd en ter zitting desgevraagd verklaard dat er niet is afgelost door erflaatster op de papieren schenkingen.
6.9.
De rechtbank zal dit verweer van [E] passeren. Ook op dit punt geldt dat [E] zijn standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft, mede gelet op de gemotiveerde betwisting, onvoldoende nadere feiten en/of omstandigheden gesteld ter zake de beweerdelijke aflossingen. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe. Ook ten aanzien van deze stelling heeft [E] overigens geen bewijsaanbod gedaan.
6.10.
Niet langer kan dan ook ter discussie staan tussen partijen dat [X] een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster.
Hoogte van de vordering van [X]
6.11.
[B] , [C] en [D] hebben ieder voor zich verklaard dat zij zich conformeren aan de berekening van mr. Kesler zoals door hem als productie 14 bij conclusie van dupliek in het geding gebracht.
[E] heeft zich ten aanzien van de hoogte van de vordering van [X] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.12.
De rechtbank zal de berekening van mr. Kesler, zoals door hem overgelegd als productie 14 bij conclusie van dupliek en die is gebaseerd op de successieaangifte terzake de nalatenschap van erflater, overnemen, nu geen van partijen zich daar inhoudelijk tegen heeft verzet en de berekening de rechtbank overigens ook niet onjuist voorkomt. Dat betekent dat de rechtbank de vordering van [X] vaststelt op een bedrag van € 25.775,50.
Hoofdelijke veroordeling?
6.13.
Vast staat dat de nalatenschap van zowel erflater als erflaatster is vereffend en verdeeld. De vordering van [X] moet worden aangemerkt als een (nagekomen) schuld van de nalatenschap van erflaatster. Door het overlijden van erflaatster zijn de erfgenamen van erflaatster, gedaagden, van rechtswege opgevolgd in haar voor overgang vatbare rechten en in haar bezit en houderschap. Zij zijn van rechtswege schuldenaar geworden van de schulden van erflaatster die niet met haar dood zijn tenietgegaan (zie artikel 4:182 BW), dus ook van de vordering van [X] uit hoofde van de nalatenschap van erflater (vanwege het vooroverlijden van zijn echtgenote). Op grond van artikel 4:182 lid 2 BW geldt – in afwijking van de hoofdregel van artikel 6:6 lid 1 BW – , dat bij een deelbare prestatie een erfgenaam voor een schuld van de erflater – in dit geval de vordering van [X] – slechts verbonden is voor het deel dat evenredig is aan zijn erfdeel. De vordering van [X] tot hoofdelijke veroordeling van gedaagden met betrekking tot zijn vordering is dus niet op de wet gegrond. De prestatie is immers niet ondeelbaar. Zolang niet is nagekomen, geldt dus dat alle schuldenaren voor hun erfdeel gebonden zijn. De gevorderde hoofdelijke veroordeling van gedaagden dient te worden afgewezen.
6.14.
Artikel 4:182 lid 2 BW ziet (evenals artikel 6:6 BW) op de aansprakelijkheid in de verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaren die de betrokken prestatie verschuldigd zijn en niet op de onderlinge draagplicht van de schuldenaren. Uit de rechtsverhouding die tussen de schuldenaren bestaat, kan een andere verdeling van die onderlinge draagplicht volgen, op grond waarvan de schuldenaar die meer heeft betaald dan hem in de onderlinge verhouding aangaat, regres kan nemen op de andere schuldenaar of schuldenaren (vgl. Parl. Gesch. Boek 6, p. 97).
Zoals hiervoor reeds overwogen kan [X] ieder van de erfgenamen (slechts) aanspreken ter hoogte van hun erfdeel en kan hij gedaagden niet aanspreken voor het geheel. Uit het overzicht van mr. Kesler blijkt dat [B] en [C] exact hebben ontvangen waar zij recht op hebben en dat [D] en [E] meer hebben ontvangen dan waar zij recht op hebben. Uit de berekening volgt dat [D] aan haar vader zou dienen te voldoen een bedrag van
€ 12.887,75 en dat [E] aan zijn vader zou dienen te voldoen een bedrag van € 12.804,15. De rechtbank gaat er vanuit dat voldoening van de vordering van [X] door gedaagden er in feite op neer zal komen dat [D] het bedrag ter hoogte van € 12.887,75 aan haar vader zal betalen en [E] aan zijn vader het bedrag ter hoogte van € 12.804,15.
6.15.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [X] onder 1. dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 25.775,50 te betalen door gedaagden naar evenredigheid van het erfdeel van gedaagden.
Vordering onder 2.
6.16.
Om te beoordelen of erfgenamen met hun eigen vermogen aansprakelijk zijn voor schulden van de nalatenschap, is van belang of zij de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. Niet in discussie is tussen partijen dat [C] en [E] de nalatenschap van erflaatster zuiver hebben aanvaard. Zij zijn dus met hun eigen vermogen aansprakelijk voor de nalatenschapsschulden, indien en voor zover de nalatenschapsboedel ontoereikend mocht zijn om de vordering van [X] (geheel) te voldoen. Vast staat tussen partijen dat de nalatenschap van erflaatster een positief saldo kent. Nu de nalatenschap voldoende toereikend is om de schuld van [X] ter hoogte van € 25.775,50 te voldoen, dient de vordering tot hoofdelijke veroordeling van [C] en [E] om (het restant van) de vordering van [X] aan [X] te betalen, indien en voor zover de nalatenschapsboedel ontoereikend mocht zijn, - wegens gebrek aan belang - te worden afgewezen.
6.17.
In het midden kan blijven of [D] de nalatenschap al dan niet zuiver heeft aanvaard (waarover [E] en [D] twisten). De nalatenschap van erflaatster is immers positief. De stellingen die daarover zijn ingenomen, waaronder die of [D] al dan niet feitelijke gedragingen heeft verricht waaruit een zuivere (in plaats van een beneficiaire) aanvaarding moet worden afgeleid, behoeven geen bespreking.
6.18.
Zoals hiervoor reeds overwogen is sprake van een nagekomen schuld van de nalatenschap van erflaatster, waarvan [X] (in rechte) betaling kan vorderen. De nalatenschap van erflaatster is vereffend en verdeeld. Voor een nieuwe wijze van vereffening van de nalatenschap van erflaatster, zoals [E] wenst, is geen ruimte. Daarin kan dus geen reden zijn gelegen om de vordering onder 2. af te wijzen, zoals [E] evenwel betoogt.
Rente
6.19.
Tegen de gevorderde wettelijke rente en de ingangsdatum daarvan is geen verweer gevoerd door gedaagden, zodat deze conform de vordering van [X] zullen worden toegewezen.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad?
6.20.
De rechtbank ziet in de door [C] gestelde omstandigheden geen aanleiding om de door [X] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet toe te wijzen. De enkele stelling van [C] dat [X] bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis mogelijk eerst [C] en [B] zal aanspreken en regres van [C] en [B] op [E] en [D] nog niet mogelijk is én er sprake is van een restitutierisisco indien het gerechtshof de vordering alsnog afwijst, is op zich onvoldoende reden voor afwijzing van de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Zoals hiervoor is overwogen kan [X] ter voldoening van zijn vordering ieder van gedaagden ter hoogte van hun erfdeel aanspreken. Het ligt echter voor de hand dat [X] enkel [D] en [E] aanspreekt op de wijze zoals hiervoor onder 6.14. is overwogen (en niet (ook) [B] en [C] ). Een restitutierisico levert op zichzelf genomen overigens geen aanleiding op om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank overweegt in dit kader nog dat de executant van een nog
niet-onherroepelijke executoriale titel "op eigen risico" handelt en dat hij, bijzondere omstandigheden daargelaten, verplicht is om aan de veroordeelde wederpartij de door de executie geleden schade te vergoeden als de veroordeling door een andere rechter wordt vernietigd.
6.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
6.22.
Gelet op hetgeen hiervoor in conventie is overwogen is de nalatenschap van erflaatster vereffend en verdeeld. De vordering van [X] betreft een nagekomen schuld van de nalatenschap van erflaatster waarvoor gedaagden op grond van artikel 4:182 BW aansprakelijk zijn. [E] heeft dan ook geen belang meer bij de door hem gevorderde opnieuw te bepalen wijze van vereffening.
6.23.
De reconventionele vordering van [E] dient reeds daarom te worden afgewezen. Of de vordering van [E] zich richt dan wel moet richten tot alle overige erfgenamen en of [E] om die reden in zijn de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, kan dan ook onbesproken blijven.
6.24.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het incident
6.25.
De rechtbank heeft [X] bij vonnis van 15 juli 2020 bevolen om [D] tijdig en bij exploot op te roepen bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. [D] is ter zitting van 2 maart 2021 verschenen vertegenwoordigd door mr. Klomp en heeft verweer gevoerd. In zoverre is reeds tegemoet gekomen aan de incidentele vordering van [E] .
De incidentele vordering zal hierna formeel worden toegewezen.
6.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
veroordeelt gedaagden naar evenredigheid van hun erfdeel tot betaling aan [X] van een bedrag van € 25.775,50, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in
artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 20 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling,
7.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.5.
wijst de vorderingen af,
7.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in het incident
7.7.
wijst de vordering toe,
7.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Zweers, mr. A. Smedes en mr. J.G.T.M. Castrop en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2021.