Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
kadavers van schapen had;
-waren (2) schapen (aan de [adres 4] te [gemeente Hardenberg] , zie p. 9 proces-verbaal), mager tot ernstig vermagerd en/of verzwakt en/of was/waren de zit- en de heupbeenderen en/of de doornuitsteeksel van de ruggenwervels zichtbaar, en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 januari 2020 tot en met 29 januari 2020 te Slagharen in de gemeente Hardenberg, als houder van het (drachtige) schaap met werknummer 90030 (zie p. 11-12 proces-verbaal), welke in barensnood verkeerde, (telkens) aan dat dier de nodige verzorging heeft onthouden, immers heeft hij, verdachte, geen toezicht gehouden bij het aflammeren door voornoemd schaap en/of heeft hij voornoemd schaap bij het aflammeren niet op tijd hulp geboden en/of heeft hij voor voornoemd schaap geen medische zorg geboden;
54 (drachtige) schapen en geiten en/of 9 (pasgeboren) lammeren (op het perceel aan de [adres 5] , zie p. 10-14 proces-verbaal), althans één of meer scha(a)p(en) en/of lam(meren) en/of geit(en), welke niet in een gebouw werd(en) gehouden, bescherming werd geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico's en/of zo nodig roofdieren,
immers werd aan voornoemd(e) dier(en) in het perceel (onvoldoende/geen) bescherming en/of beschutting geboden tegen slechte weersomstandigheden, en/of moesten schapen aflammeren in een onhygiënische omstandigheid,
3.De voorvragen
4.De bewijsoverwegingen
De raadsvrouw stelt zich ten aanzien van de feiten 1, 5 en 10 op het standpunt dat verdachte er altijd zorg voor heeft gedragen dat zijn dieren voldoende voer kregen. Daarnaast waren de schapen niet te mager voor hun type/ras, nu het overgrote deel van de schapen rui/haarschapen betreft die qua bespiering en bevlezing anders zijn, ogen en voelen dan wolschapen. Met betrekking tot feit 2 voert zij aan dat verdachte de schapen regelmatig voorzag van drinkwater en dat hij betwist dat in de schuur geen droge en schone ligplaats was. Ten aanzien van feit 3 stelt zij zich op het standpunt dat niet vaststaat dat de conditie van de schapen is te wijten aan gebitsproblemen. Verder bestrijdt verdachte dat sprake was van achterstallig klauwonderhoud van een aantal van zijn dieren. In de schapenfokkerij wordt het afgeraden om schapen regulier te bekappen. Dit geldt ook ten aanzien van feit 9. Met betrekking tot feit 6 voert de raadsvrouw aan dat geen dierenarts hoefde te worden geraadpleegd, omdat verdachte het schaap op stal had gezet en antibiotica had gegeven. Ten aanzien van feit 8 bestrijdt verdachte dat de dieren langer dan 24 uur dood waren. Met betrekking tot feit 11 bepleit de raadsvrouw dat het niet noodzakelijk is dat een schapenhouder continu bij het aflammeren aanwezig is. Ten aanzien van feit 12 voert zij aan dat dieren zijn gewend om in weer en wind buiten te staan, dat zij goed in hun vacht zaten en dat er voldoende plek was om uit de wind te staan of liggen. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de feiten 4 en 7 aan het oordeel van de rechtbank.
.Er is sprake van dierverwaarlozing als schapen dermate schraal worden opgevoed. Onvoldoende voeding zorgt voor hongeroedeemvorming en diarree, aldus Beekhuis. [35]
opzettelijkdoor verdachte is begaan.
5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
- feit 1: artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder e, Besluit houders van dieren;
- feit 2:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder d en f, Besluit houders van dieren;
- feit 3:artikel 2.2, achtste lid, juncto artikel 8.11 en 8.12 van de Wet dieren;
- feit 4:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 96 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren juncto artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren juncto de artikelen 13, eerste lid, onder c, 35, tweede lid, 38d, eerste en negende lid, en artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;
- feit 5: artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder e, Besluit houders van dieren;
- feit 6:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder c, Besluit houders van dieren;
- feit 7:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 96 Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren juncto artikel 3 van het Besluit identificatie en registratie van dieren juncto de artikelen 13, eerste lid, onder c, 38d, tweede en achtste lid, en artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren;
- feit 8:artikel 1a onder 3o van de Wet op de economische delicten juncto de artikelen 3.4 en 6.2, eerste lid, Wet dieren juncto artikel 3.22, eerste lid van de Regeling dierlijke producten;
- feit 9:artikel 2.2, achtste lid, juncto artikel 8.11 en 8.12 van de Wet dieren;
- feit 10: artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende lid, onderdeel d, Wet dieren juncto artikel 1.7 onder e, Besluit houders van dieren;
- feit 11:artikel 2.2, achtste lid, juncto artikel 8.11 en 8.12 van de Wet dieren;
- feit 12:artikel 1 onder 2o van de Wet op de economische delicten juncto artikel 2.2, tiende, onderdeel b, Wet dieren juncto artikel 1.6, derde lid, Besluit houders van dieren.
meermalen gepleegd;
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
meermalen gepleegd;
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
90 (negentig) dagen;
60 (zestig) uren,subsidiair
30 (dertig) dagen hechtenis,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de hierna te noemen proeftijd de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank bepaalt de
proeftijdvan deze voorwaarde op
3 (drie) jaren;
bijzondere voorwaardedat verdachte gedurende de proeftijd, onmiddellijk of middellijk, geen landbouwdieren, waaronder geiten en schapen, zal houden en/of verzorgen. De rechtbank bepaalt de
proeftijdvan deze voorwaarde op
1 (één) jaar;
schuldig zonder oplegging van een straf of maatregel.
mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Potgieter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.