Over de N377, komende vanuit de richting Coevorden, en gaande in de richting van De Krim, reden vlak voor het ongeval achtereenvolgens:
- getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), bestuurder van een trekker-/oplegger combinatie, merk Volvo, met kenteken [kenteken 1] ;
- [naam 1] , bestuurder van een personenauto, merk Volvo V70, met kenteken
[kenteken 2] ;
- [slachtoffer] , bestuurder van een personenauto, merk Volkswagen Passat, met kenteken
[kenteken 3] ;
- getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ), bestuurder van een personenauto, merk VW Polo, met kenteken [kenteken 4] ;
- getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ), bestuurder van een lijndienst-bus openbaar vervoer.
4.3.3De invloed van de verschillende achterbanden op de rijeigenschappen
Er is onderzoek gedaan naar welke invloed het hebben van twee achterbanden van verschillende omtrek heeft op de rijeigenschappen van een vergelijkbare auto.Achtereenvolgens zijn de volgende proeven gehouden:
1. Enkele ronden op de omloop van het circuit om het voertuig op bedrijfstemperatuur te krijgen;
2. Accelereren vanaf ongeveer 30 km/u tot 80 km/u zonder het stuur vast te houden. Deze
proeven zijn in twee richtingen gehouden om de invloed van eventuele wegverkanting te
onderzoeken;
3. Maximaal remmen (ABS) vanaf ongeveer 80 km/u tot stilstand zonder het stuur vast te
houden. Ook deze proeven zijn in twee richtingen gehouden om de invloed van eventuele
wegverkanting te onderzoeken;
4. Uitvoeren van de dubbele uitwijkmanoeuvre zoals omschreven in de norm NEN-ISO 3888-1 bij 80 km/u en bij een zo hoog mogelijke snelheid;
5. Maximaal remmen (ABS) op nat wegdek.
Vervolgens is het vervangende voertuig voorzien van de achterwielen van het ongevalsvoertuig en zijn de proeven in dezelfde volgorde herhaald.
Uit de metingen bleek dat er een gering verschil was bij het accelereren, het voertuig trok in de ongevalsconfiguratie iets naar links. De mate waarin was echter gering en eenvoudig te
corrigeren. Bij het uitvoeren van een ABS remming was er nagenoeg geen verschil waar te nemen tussen beide voertuigconfiguraties. Uit de proeven die gedaan zijn op een nat wegdek bleek dat de remvertraging iets lager was, hetgeen vanzelfsprekend te verwachten was. Gelet op de eenvoudige wijze waarop het voertuig is te corrigeren bij het accelereren heeft de afwijkende wielomtrek nagenoeg geen invloed gehad op de rij- en remeigenschappen bij het accelereren en remmen.
In de conclusie van het onderzoek wordt vermeld:
Indien de onderzoeksresultaten geprojecteerd worden op het daadwerkelijke ongeval luid de
conclusie dat de van elkaar verschillende achterwielen van invloed kan zijn geweest op het
ongeval. Er is immers sprake geweest van een uitwijkmanoeuvre en de bestuurder van het
ongevalsvoertuig is de controle over het voertuig kwijt geraakt en op de rijstrook voor
tegemoetkomend verkeer terecht gekomen. Deze voertuigbeweging komt overeen met de
beweging tijdens de dubbele uitwijkmanoeuvre die ontstaat tijdens het terugsturen naar het
rechter deel van het parcours. Er hoeft niet noodzakelijkerwijs ook een rijbaanwisseling aan vooraf gegaan te zijn, een geringere stuurbeweging kan al voldoende onbalans veroorzaken en met name het naar links sturen, waarbij het gewicht van de auto op de rechterwielen komt te rusten, levert de problemen op.
Of de onbalans die op treed bij het naar links sturen veroorzaakt is door de afwijkende wielomtrek is niet met zekerheid te stellen. De bandhoogte kan hier bijvoorbeeld ook de oorzaak van zijn. Een hogere band is minder stug en laat meer voertuigbeweging toe.
Verdachte heeft op 30 november 2018 verklaard over zijn reactie op de inhaalactie van [naam 1] :
“Ik ben daarom gaan remmen. Ik voelde dat mijn auto uitbrak. Ik heb vervolgens de rem
los gelaten en gestuurd daar waar ik heen wilde zoals ik geleerd heb op de slip
cursus. Ik heb geprobeerd een botsing te voorkomen maar dit is niet gelukt.”
In zijn latere verklaring van 23 mei 2019 heeft verdachte verklaard:
“V: Op het moment dat jij zag dat er vanuit de tegengestelde richting een auto aan het inhalen was, hoe reageerde je toen?A: Ik liet even het gas los. Toen ik zag dat hij wel heel dichtbij kwam trapte ik op de rem. (...)V: Hoe heb je geremd?A: Voor mijn gevoel redelijk abrupt. Ik weet nog dat ik in de slip raakte. Ik had het gevoel dat de voorwielen wat blokkeerden. Ik weet niet of er ABS op het voertuig zat.V: Was het uitbreken een gevolg van je rem actie?A: Hij werd wat zenuwachtig. Ik probeerde nog tegen te sturen, maar toen de auto ging glijden was er geen houden aan. (...)”
Deze verklaringen van verdachte maken de bovenstaande conclusie naar aanleiding van de rijproeven niet anders. Vast staat dat de auto van verdachte in een slip is geraakt. Het is niet aannemelijk dat dit door het remmen alleen is veroorzaakt. Voor wat betreft de test van de remmen vermeldt het onderzoek namelijk:
Bij het uitvoeren van een remming waarbij het ABS in werking trad was er nagenoeg
geen verschil tussen het voertuig in standaardconfiguratie en het voertuig in de
ongevalsconfiguratie. In beide gevallen bleef de remweg nagenoeg recht.
(…)
Bij de remmingen op nat wegdek kwam er geen waarneembaar verschil naar voren
tussen beide voertuigconfiguraties. Er zijn ook een aantal remmingen uitgevoerd met
uitgeschakeld ABS, waarbij eveneens de verschillen gering waren.
De rechtbank komt op basis van vorenstaande tot de conclusie dat de auto van verdachte door een remactie, al dan niet in combinatie met een gelijktijdige dan wel kort daarop volgende stuurbeweging, in een slip is geraakt en naar links is gegaan en gezien verdachtes rijrichting geheel of gedeeltelijk op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is terechtgekomen en is gebotst tegen de auto van het slachtoffer. Hierbij merkt de rechtbank op dat verdachte met een aanzienlijk hogere snelheid reed dan de snelheden waarmee de proeven zijn uitgevoerd (i.c. 80 en 100 kilometer per uur).
APKBij raadpleging van het kentekenregister van de RDW bleek dat het keuringsbewijs van de auto van verdachte zijn geldigheid had verloren op 25 juli 2018 en nadien niet was aangeboden voor nieuwe c.q. herhaalde periodieke keuring.Verdachte was hiervan op de hoogte.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend is geweest. Gelet op de geldende maximumsnelheid en de verkeers- en weersomstandigheden reed verdachte fors te hard. Verdachte reed immers met een snelheid van tussen de 156 en 196 kilometer per uur over een provinciale 80-kilometer weg. Die weg, met enkele rijstroken en zonder vluchtstrook, was nat en het was donker.
Door onder deze omstandigheden en met deze inrichting van de weg (waarop inhalen is toegestaan en er geen uitwijkmogelijkheid is vanwege het water en het fietspad) zo fors te hard te rijden heeft verdachte zich in de situatie gebracht dat hij onvoldoende kon anticiperen dan wel reageren op gedragingen van medeweggebruikers, zoals de mogelijkheid dat er op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer een inhaalactie zou worden uitgevoerd.
Dat de inhaalactie van [naam 1] vrij krap was, zoals getuige [getuige 1]heeft verklaard, mag zo zijn maar als verdachte niet bijna tweemaal de toegestane snelheid had gereden, dan zou [naam 1] een veel ruimere gelegenheid hebben gehad terug te keren naar zijn eigen rijbaan. Dan had verdachte niet zo hard hoeven remmen en was zijn auto niet uitgebroken.
Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat verdachte daarbij in een auto reed met van elkaar verschillende achterwielen, wat van invloed kan zijn geweest op het ongeval, en (bij een geringe stuurbeweging) onbalans van de auto zou kunnen veroorzaken. Dat daarbij niet exact de rem- en/of stuurbewegingen op de door verdachte gereden snelheid zijn gereconstrueerd, doet aan die bevinding in het rapport niet af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden als gevolg waarvan hij tegen de auto van het slachtoffer is gebotst, die in het naastgelegen kanaal terecht kwam ten gevolge waarvan het slachtoffer is verdronken.
Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW en het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.