ECLI:NL:RBOVE:2021:185

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
08-952942-18
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerij

Op 19 januari 2021 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een 42-jarige man die veroordeeld was voor het runnen van een hennepkwekerij in Hasselt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde op € 22.157,82 wordt geschat. In de kwekerij werden 420 hennepplanten en meer dan 15 kilo gedroogde henneptoppen aangetroffen. De officier van justitie had aanvankelijk een vordering ingediend voor een bedrag van € 771.760,80, maar dit werd later gewijzigd naar € 83.290,82, gebaseerd op twee oogsten. De verdediging betwistte de aantallen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor meerdere oogsten.

De rechtbank heeft de vordering op 5 januari 2021 behandeld, waarbij de veroordeelde niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw, mr. J.H.M. Verstraten, wel. De rechtbank heeft de bewijsstukken en het rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er slechts één oogst had plaatsgevonden, ondanks de argumenten van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen hennepplanten en de bevindingen van de politie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om € 22.157,82 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de berekeningen in het rapport, waarbij rekening is gehouden met de opbrengsten en kosten van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft ook de redelijke termijn in overweging genomen, maar zag geen aanleiding om het ontnemingsbedrag te verlagen. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952942-18
Datum vonnis: 19 januari 2021
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 771.760,80.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 5 januari 2021. De veroordeelde is niet verschenen. De gemachtigde raadsvrouw mr. J.H.M. Verstraten, advocaat in Tegelen, is op die terechtzitting op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 5 januari 2021 heeft de officier van justitie mr. A.E.M. Doedens de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 83.290,82. Hierbij gaat de officier uit van twee oogsten in alleen kweekruimte A.
De raadsvrouw stelt dat er op basis van de indicatoren in het rapport, niet zonder meer van meerdere oogsten uitgegaan kan worden. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende (steun)bewijs voorhanden is voor de bewezenverklaring van meer dan één oogst.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 19 januari 2021 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
  • in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
  • in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het met deze vordering
samenhangende strafdossier en het in de onderhavige zaak opgemaakte rapport berekening
wederrechtelijk verkregen voordeel van 26 februari 2019.
De rechtbank neemt als grondslag voor de ontnemingsvordering de onder genoemd parketnummer door de rechtbank Overijssel, zittingslocatie Zwolle, bij vonnis van 19 januari 2021 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde, hiervoor genoemde, strafbare feiten.
De rechtbank acht op basis van de wettige bewijsmiddelen aannemelijk dat de veroordeelde voordeel heeft genoten van de bij hem aangetroffen hennepkwekerij en de rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen tevens de schatting van dat voordeel.
Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
In voormeld rapport wordt er voor kweekruimte A uitgegaan van tien oogsten van telkens 392 planten, een aantal gelijk aan de hoeveelheid planten en potten die in de kweekruimte is aangetroffen. Omdat kweekruimte B qua oppervlakte gelijk was aan kweekruimte A, wordt ten aanzien van kweekruimte B aangenomen dat er een zelfde hoeveelheid planten is geoogst, 392 planten.
In het rapport wordt melding gemaakt van sporen van eerdere oogsten zoals hennepresten, kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten, stof op voorwerpen, knipscharen met hennepresten en resten van gebruikte droognetten.
Periode
De rechtbank acht het, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, niet aannemelijk dat sprake is geweest van tien oogsten. De rechtbank acht het wel aannemelijk dat sprake is geweest van één oogst. Daartoe stelt de rechtbank het volgende vast.
De politie trof op 18 juli 2017 in de loods [adres 2] een in werking zijnde hennepkwekerij aan. Volgens het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel waren de planten in kweekruimte A op dat moment ongeveer twee weken oud. De rechtbank heeft vastgesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat in kweekruimte A reeds eerder hennep is gekweekt en geoogst. In kweekruimte B werd 15,02 kilogram gedroogde henneptoppen aangetroffen. De rechtbank stelt verder vast dat in het proces-verbaal van bevindingen (pagina 83) door de verbalisant is opgemerkt dat uit een eerder onderzoek bleek dat in het voorjaar van 2017 in de loods [adres 2] op dat moment geen hennepkwekerij was gevestigd omdat deze toen leeg bleek.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van een kweekperiode vanaf het voorjaar 2017 tot 18 juli 2017. Nu in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan wordt van een cyclus van twaalf weken per oogst, past in deze periode één kweekcyclus. De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van één oogst in beide kweekruimtes.
Kosten en opbrengsten
De verdediging heeft de in het rapport gehanteerde opbrengsten en kosten niet betwist. De raadsvrouw heeft wel aangevoerd dat het ontnemingsbedrag met € 5.000,- verlaagd moet worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het ontnemingsbedrag te verlagen omdat de redelijke termijn overschreden is. De rechtbank heeft met het tijdsverloop van de zaak rekening gehouden bij de strafoplegging van het vonnis van de onderliggende zaak (paragraaf 3.1).
Voorgaande maakt dat de rechtbank de in het rapport gehanteerde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt zal nemen, waarbij zal worden uitgegaan van één oogst in zowel kweekruimte A al B en de waarde van de aangetroffen henneptoppen van de opbrengst wordt afgetrokken. Dit levert de volgende berekening op:
Kweekruimte A
Bruto opbrengst:
€ 44.991,41
Totale kosten:
€ 3.346,80
Kweekruimte B
Bruto opbrengst:
€ 44.991,41
Totale kosten:
€ 3.346,80
Aangetroffen henneptoppen -/-
€ 61.131,40
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
€ 22.157,82
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 22.157,82 (zegge: tweeëntwintigduizend honderdzevenenvijftig euro en tweeëntachtig eurocent).

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 22.157,82 (zegge: tweeëntwintigduizend honderdzevenenvijftig euro en tweeëntachtig eurocent);
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 22.157,82 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
  • bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 886 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. Peterzon, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.W. van den Bosch, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.