ECLI:NL:RBOVE:2021:1843

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
C/08/264357 / KG ZA 21-84
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over schorsing van een vonnis en beslaglegging in een maatschapskwestie

In deze zaak heeft eiseres, die betrokken is bij een maatschap, een kort geding aangespannen om de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Gelderland te schorsen. Dit vonnis, gewezen op 30 december 2020, verplichtte eiseres tot betaling van € 48.000,00 aan de maatschap. Eiseres heeft niet volledig aan dit vonnis voldaan, wat heeft geleid tot beslaglegging door de gedaagden, die erfgenamen zijn van de overleden maatschapspartner van eiseres. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2021 heeft eiseres haar eis verminderd, maar de hoofdvordering om de executie te schorsen en het beslag op te heffen, gehandhaafd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om de executie van het vonnis te schorsen. Eiseres heeft aangevoerd dat gedaagden niet bevoegd zijn om beslag te leggen, maar de rechter heeft vastgesteld dat gedaagden gerechtigd zijn om betaling aan de maatschap af te dwingen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiseres afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld, die aan de zijde van gedaagden zijn vastgesteld op € 964,00. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter in executiegeschillen en de belangenafweging tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/264357 / KG ZA 21-84
Vonnis in kort geding van 30 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.S. Pross en mr. J.F. Vanhommerig te Enschede,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
5.
[gedaagde sub 5],
allen woonplaats kiezende in [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. J.T.A. de Keizer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] is dit kort geding begonnen met haar dagvaarding van 9 april 2021, met daarbij acht bijlagen (producties). [gedaagden] hebben met hun brief van 19 april 2021 op voorhand laten weten dat zij tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding een tegeneis (eis in reconventie) zullen indienen. Met die brief hebben [gedaagden] zeven producties overgelegd.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 21 april 2021. [eiseres] was zelf niet aanwezig, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat, mr. Vanhommerig. Voor [gedaagden] is [gedaagde sub 2] verschenen, bijgestaan door
mr. De Keizer. De advocaten hebben hun pleitnota’s voorgedragen.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter bepaald dat hij voldoende is geïnformeerd om een beslissing te nemen in deze zaak. Die beslissing wordt vandaag meegedeeld en toegelicht in dit vonnis.
2. De beslissing samengevat
2.1.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af. [eiseres] is door de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland bij vonnis in kort geding veroordeeld. Aan een aantal van die veroordelingen zegt [eiseres] te hebben voldaan. Aan de overige dient zij nog te voldoen, omdat er geen redenen zijn de executie van het kortgedingvonnis te schorsen. [eiseres] wordt in de kosten van dit kort geding veroordeeld, die aan de kant van [gedaagden] worden vastgesteld op € 964,00.

3.De overwegingen

Waarover deze zaak gaat.

3.1.
Op 30 december 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland vonnis tussen partijen gewezen. [eiseres] is in dat vonnis veroordeeld tot (onder meer) betaling van een bedrag van € 48.000,00. [eiseres] heeft niet vrijwillig geheel aan het vonnis voldaan. [gedaagden] hebben daarom beslag laten leggen. Daarmee is sprake van executie van een vonnis. [eiseres] wil dat die executie stopt.
Wat aan het geschil is voorafgegaan.
3.2.
[eiseres] was samen met haar zus, [A] (erflaatster), een maatschap aangegaan. Zij voerden in maatschapsverband een landbouwbedrijf uit. Daarnaast waren zij gezamenlijk eigenaar van een woning aan [het adres] in [woonplaats] .
3.3.
Erflaatster is op [datum] 2019 overleden. De kinderen van erflaatster zijn de enige erfgenamen. Zij zijn de gedaagden in deze procedure. [gedaagden] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Met een brief van 7 april 2021 hebben zij de rechtbank verzocht de nalatenschap alsnog zuiver te mogen aanvaarden.
3.4.
[gedaagden] zijn een kort geding begonnen bij de rechtbank Gelderland, omdat volgens hen [eiseres] zonder enig overleg het landbouwbedrijf voert en zo over geld beschikt dat tot de nalatenschap behoort. Voor deze procedure is van belang dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland [eiseres] de volgende veroordeling heeft uitgesproken:
‘-3.2 veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 48.000,00 op de rekening van de maatschap met nummer [1] , vermeerderd met de wettelijke rente over € 24.500,00 vanaf 20 maart 2020 en over € 12.000,00 vanaf 15 juli 2020, steeds tot aan de dag der voldoening’.
3.5.
[gedaagden] hebben het vonnis ten uitvoer gelegd, door beslag te laten leggen op bankrekening(en) van [eiseres] en op huurinkomsten die zij ontvangt van Stichting Derdengelden 123Wonen.
Wat [eiseres] wil.
3.6.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar eis verminderd. Aanvankelijk wilde zij dat de voorzieningenrechter [gedaagden] zou veroordelen de nalatenschap te vereffenen, maar omdat [gedaagden] inmiddels de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, heeft [eiseres] die eis ingetrokken. Haar andere vordering heeft [eiseres] gehandhaafd. Zij wil dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis van 30 december 2020 per direct schorst en verbiedt, dan wel het beslag opheft, en dat [gedaagden] het geld dat zij hebben ontvangen aan [eiseres] teruggeven (restitueren).
3.7.
Volgens [eiseres] zijn [gedaagden] niet bevoegd om executoriaal
beslag te leggen voor of namens de maatschap. Zij mogen dan wel tot het geld gerechtigd zijn op basis van het kortgedingvonnis, maar het is niet toegestaan om ten behoeve van een derde, de maatschap, uit eigen naam beslag te laten leggen. Hooguit hadden [gedaagden] de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland kunnen verzoeken om een dwangsom op te leggen aan [eiseres] om de nakoming van haar betalingsverplichting aan de maatschap te versterken. Bovendien wil [eiseres] toegang hebben tot de bankrekening van de maatschap, maar dat is door [gedaagden] geweigerd. Zolang zij geen inzicht heeft in de bankrekening van de maatschap, weigert [eiseres] betaling aan die bankrekening.
Het verweer daartegen en de tegeneis.
3.8.
[gedaagden] hebben erop gewezen dat [eiseres] geld heeft onttrokken aan de bankrekening van de maatschap. Op die bankrekening moet het terugbetaald worden. De toewijzing in het vonnis betreft dan ook geen betaling ten gunste van [gedaagden] zelf, maar ten behoeve van de maatschap.
3.9.
[gedaagden] vinden dat [eiseres] deze procedure onnodig is begonnen en menen dat [eiseres] misbruik van recht heeft gemaakt. Daarom willen zij dat de voorzieningenrechter [eiseres] veroordeelt in de werkelijke proceskosten. De
kosten voor de advocaat hebben zij begroot op een bedrag van € 2.000,00 exclusief btw.
Het toetsingskader.
3.10.
Dit kort geding is een executiegeschil. Dat wil zeggen dat er al een vonnis tussen partijen is gewezen en dat er is begonnen met de executie van dat vonnis. De voorzieningenrechter kan in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van het kortgedingvonnis schorsen. Zo’n vordering wijst de voorzieningenrechter niet zo maar toe; de rechter is daarin terughoudend. Daarvoor weegt de voorzieningenrechter het belang van de geëxecuteerde ( [eiseres] ) af tegen het belang van [gedaagden] . Er zal moeten blijken dat [gedaagden] geen redelijk belang hebben bij hun bevoegdheid om tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn als het kortgedingvonnis van 30 december 2020 klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Of als de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
3.11.
[eiseres] stelt met haar vordering alleen een juridisch vraagstuk aan de orde: het gaat om een betaling aan de maatschap, mogen [gedaagden] dit vonnis dan wel executeren door beslag te laten leggen? De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] daartoe gerechtigd zijn.
3.11.1.
Het uitgangspunt is dat als een veroordeling inhoudt dat de veroordeelde aan een derde partij moet betalen, reële executiemaatregelen ontbreken. In zo’n situatie kan de rechter (als daar om wordt gevraagd) een dwangsom opleggen aan de veroordeelde, zodat de eisende partij een middel heeft om de veroordeling af te dwingen.
3.11.2.
In dit geval is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een ‘derde’. De maatschap is door het overlijden van erflaatster ontbonden en zal moeten worden vereffend. [gedaagden] zijn samen met [eiseres] deelgenoot in de onverdeelde maatschap. In die hoedanigheid willen zij dat [eiseres] de onttrekkingen aan het maatschapsvermogen ongedaan maakt. Omdat sprake is van een veroordeling tot betaling aan een onverdeelde gemeenschap, en partijen ieder voor zich daarvan deelgenoot is, kan niet worden gesproken van een ‘derde’ partij aan wie moet worden betaald.
3.12.
[gedaagden] hebben gemotiveerd weersproken dat [eiseres] geen toegang heeft tot de Rabobank-rekening van de maatschap. De rekening is op hun verzoek een en/en-rekening geworden. Dat houdt in dat voor betalingen boven een bepaald bedrag zowel een handtekening van [eiseres] als van een van [gedaagden] is vereist. Haar advocaat heeft tijdens de mondelinge behandeling herhaald dat [eiseres] geen enkel inzicht heeft in de bankrekening. Dat komt de voorzieningenrechter niet juist voor. Zij was immers voor het overlijden van erflaatster rekeninghouder en is dat gebleven. Het feit dat [gedaagden] mede-bankrekeninghouder zijn geworden, brengt nog niet mee dat de Rabobank [eiseres] geen toegang meer verleent. Een nadere onderbouwing van haar stellingen heeft [eiseres] overigens ook niet gegeven. Een en ander brengt mee dat [eiseres] niet mag weigeren te betalen aan de bankrekening van de maatschap op de grond dat zij geen inzicht in die rekening zou hebben.
De belangenafweging.
3.13.
Hiervoor heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [gedaagden] gerechtigd zijn om betaling aan de maatschap af te dwingen. Daarin kan dus geen reden worden gevonden om de executie te schorsen. [eiseres] heeft verder gewezen op haar financiële omstandigheden. De stelling dat zij direct en zwaar wordt getroffen in haar maandelijkse inkomen is echter door [gedaagden] betwist en door [eiseres] niet nader onderbouwd. Bovendien heeft de advocaat van [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat [eiseres] niet wil betalen aan de maatschapsrekening, maar dat het geen kwestie is van niet kunnen betalen. Gelet op een en ander is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [gedaagden] om het vonnis te kunnen executeren zwaarder moet wegen dan het belang van [eiseres] bij onmiddellijke opheffing van de beslagen.
Over de proceskosten.
3.14.
De voorzieningenrechter weigert de gevraagde schorsing van de executie van het kortgedingvonnis. Dat betekent dat [eiseres] in het ongelijk is gesteld. [eiseres] en [gedaagden] zijn familie van elkaar. Het uitgangspunt van de rechter in dit soort familiekwesties is dat geen partij in de proceskosten van de ander wordt veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Daarvoor weegt mee dat de proceskosten in de kortgedingprocedure bij de rechtbank Gelderland al gecompenseerd zijn en [eiseres] geen goede grond had voor de ingetrokken eis om [gedaagden] te veroordelen over te gaan tot vereffening van de nalatenschap van erflaatster. Van misbruik van recht, door een onnodige procedure aan te spannen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Weliswaar zijn veel stellingen van [eiseres] een herhaling van zetten die in het kortgedingvonnis ook al aan de orde zijn gekomen. Maar [eiseres] heeft daarnaast een nieuw geschilpunt aan de orde gesteld. Een en ander brengt de voorzieningenrechter ertoe de tegeneis, tot veroordeling van [eiseres] in de werkelijke proceskosten, af te wijzen. [eiseres] zal in overeenstemming met de gebruikelijke tarieven in de rechtspraak in de proceskosten worden veroordeeld.
3.15.
De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 309,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 964,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
Zowel in conventie als in reconventie
4.1.
wijst de vorderingen af,;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 964,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021. (CT)