ECLI:NL:RBOVE:2021:1805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
ZWO 20/1682
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de BOSA-regeling wegens niet-voltooiing activiteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] N.V. en de minister voor Medische Zorg over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de BOSA-regeling. De eiseres, [naam 1] N.V., had op 13 december 2019 een aanvraag ingediend voor subsidie ter hoogte van 35% van de kosten voor verduurzaming van sporthal Keizerslanden in Deventer. De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat de activiteiten waarvoor subsidie werd aangevraagd, niet waren afgerond op het moment van de aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden pas na de aanvraag zijn uitgevoerd, wat in strijd is met de voorwaarden van de BOSA-regeling. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geweigerd de subsidie te verstrekken, omdat de aanvraag pas kan worden ingediend na voltooiing van de activiteiten. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van controle op de besteding van overheidsgelden en de noodzaak om de regels van de BOSA-regeling strikt toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 20/1682

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] N.V., te Deventer, eiseres,

en

de minister voor Medische Zorg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres - voor het verstrekken van subsidie op grond van de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (hierna: de BOSA-regeling) - afgewezen.
In het besluit van 23 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Brandwijk.

Overwegingen

Juridisch kader
1. Sinds 1 januari 2019 kunnen gemeenten, sportverenigingen en sportbedrijven de BTW die bij hen in rekening wordt gebracht voor investeringen in sport niet meer in aftrek brengen. Om de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties en de aanschaf van sportmaterialen te stimuleren, kunnen gemeenten, sportverenigingen en sportbedrijven sindsdien subsidie aanvragen. Gemeenten en sportbedrijven kunnen gebruik maken van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport (hierna: regeling SPUK). Amateursport-verenigingen kunnen gebruik maken van de BOSA-regeling.
De voor het geschil relevante artikelen van de BOSA-regeling luiden als volgt.
Artikel 2, eerste lid, van de BOSA-regeling bepaalt dat de minister subsidie kan verstrekken voor de bouw of het onderhoud van sportaccommodaties, of voor de aanschaf of het onderhoud van sportmaterialen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat op grond van deze regeling slechts subsidie wordt verstrekt voor activiteiten die aanvangen vanaf 1 januari 2019.
Artikel 4, tweede lid, van de BOSA-regeling bepaalt dat subsidies van minder dan € 5.000 niet worden verstrekt.
Artikel 8, eerste lid, van de BOSA-regeling bepaalt dat, indien de subsidie minder dan
€ 25.000 bedraagt, de subsidie zonder voorafgaande verlening direct wordt vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de aanvraag tot vaststelling uiterlijk 12 maanden na voltooiing van de subsidiabele activiteiten wordt ingediend.
Artikel 10 van de BOSA-regeling ziet op subsidieverstrekking bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden. De vaststelling vindt plaats zonder voorafgaande verlening en de aanvraag tot vaststelling wordt uiterlijk 12 maanden na voltooiing van de subsidiabele activiteiten ingediend (eerste en tweede lid van dit artikel).
Artikelen 11 en 12 van de BOSA-regeling zien op subsidieverstrekking waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden. Voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, moet er een aanvraag tot verlening worden ingediend. De vaststelling van de subsidie vindt plaats na de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Artikel 11 ziet op subsidies van € 25.000 tot € 125.000. Artikel 12 ziet op subsidies van € 125.000 of meer.
Besluitvorming
2. Bij aanvraag van 13 december 2019 heeft eiseres verweerder verzocht haar subsidie te verstrekken op grond van de BOSA-regeling. Hierbij is aangegeven dat de gemaakte kosten van € 41.567,13 zijn gemoeid met verduurzamen van sporthal Keizerslanden in Deventer. Eiseres heeft verzocht om 35% van deze kosten (€ 14.548,50) als subsidie aan haar te verstrekken. Eiseres heeft verder in haar aanvraag aangegeven dat de startdatum van de eerste activiteiten 21 november 2019 is en dat de datum voltooiing van de laatste activiteiten 29 februari 2020 zal zijn.
Verweerder heeft bij brief van 10 maart 2020 eiseres verzocht haar aanvraag te verduidelijken. Eiseres heeft op 25 maart 2020 gereageerd. Zij heeft, voor zover hier van belang, meegedeeld dat de werkzaamheden zijn afgerond op 29 februari 2020.
3. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om verstrekking van subsidie afgewezen.
Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de aanvraag betrekking heeft op subsidieverstrekking conform artikelen 8 of 10 van de BOSA-regeling en dat een dergelijke aanvraag moet worden ingediend na voltooiing van de activiteiten. Omdat de aanvraag
(13 december 2019) is ingediend voor voltooiing van de activiteiten op 29 februari 2020, komen de kosten niet in aanmerking voor subsidie. Als gevolg hiervan wordt de ondergrens van € 5.000, zoals neergelegd in artikel 4, tweede lid, van de BOSA-regeling, niet gehaald, waardoor de aanvraag wordt afgewezen.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat uit de systematiek van de BOSA-regeling volgt dat een aanvraag om verstrekking van subsidie op grond van artikel 8 van de BOSA-regeling moet worden gedaan nadat de subsidiabele activiteiten zijn afgerond. Subsidie op grond van artikel 8 wordt immers direct vastgesteld zodat het verstrekken van subsidie voordat de subsidiabele activiteiten zijn voltooid/afgerond, de opzet van de BOSA-regeling doorkruist en controle op de subsidiegelden erg moeilijk maakt. Gelet op het belang van goede controle op de besteding van overheidsgelden, kan hij geen coulance toepassen, aldus verweerder.
Beoordeling van het beroep
5. Eiseres voert, samengevat weergegeven, aan dat zij grotendeels heeft voldaan aan de voorwaarden van de BOSA-regeling. Zo zijn de offertes in 2019 aangevraagd, zijn de artikelen in 2019 besteld, is in 2019 gefactureerd en is het overgrote deel van de werkzaamheden in 2019 (in de kerstvakantie) uitgevoerd. Enkel een paar laatste opleverpuntjes zijn in 2020 gedaan. Dit was noodgedwongen omdat die opleverpuntjes uitgevoerd moesten worden op het moment dat de Cv-installatie niet in gebruik was, dus in een vakantie. De aanvraag is dan ook in overeenstemming met de BOSA-regeling zoals deze is bedoeld, aldus eiseres.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat er voor haar geen andere mogelijkheid openstaat om de door haar gevraagde subsidie te verkrijgen. Een beroep op de regeling SPUK (vanaf 2020) is niet mogelijk omdat de kosten in 2019 zijn gemaakt. Eiseres vraagt om coulance toe te passen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, niet waren afgerond op het moment dat de aanvraag bij verweerder werd ingediend. Zo blijkt uit het beroepschrift, desgevraagd door eiseres bevestigd ter zitting, dat het overgrote deel van de werkzaamheden is uitgevoerd in de kerstvakantie van 2019, oftewel na de datum aanvraag van 13 december 2019. Dat aan de overige voorwaarden van de BOSA-regeling wel werd voldaan, zoals eiseres stelt, laat onverlet dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag pas kan worden ingediend nadat de activiteiten zijn afgerond. Deze voorwaarde vloeit voort uit de systematiek van de BOSA-regeling en de redactie van artikel 8, tweede lid, van deze regeling.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat en waarom hij deze eis strikt moet toepassen. Immers, een subsidie op grond van artikel 8 van de BOSA-regeling wordt meteen vastgesteld (dus zonder voorafgaande subsidieverlening) waardoor controle - of de activiteiten wel uitgevoerd zullen gaan worden indien de subsidie wordt vastgesteld en verstrekt voordat de activiteiten zijn afgerond - niet meer goed mogelijk is. Hierdoor wordt de controle of overheidsgeld wel op de juiste wijze wordt besteed, ernstig bemoeilijkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de BOSA-regeling betekent dat de aanvraag op grond van artikel 4, tweede lid, van deze regeling moet worden afgewezen.
6.2.
Dat eiseres een deel van de door haar gemaakte kosten niet vergoed kan krijgen via een subsidie op grond van de regeling SPUK (omdat zij in 2019 niet aan de voorwaarden van die regeling voldeed) betekent niet dat verweerder, in strijd met de BOSA-regeling, aan eiseres de door haar gewenste subsidie zou moeten verstrekken. Het uit coulance desondanks verstrekken van de subsidie kan volgens verweerder enkel aan de orde zijn indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in deze zaak geen sprake, aldus verweerder ter zitting. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op dit standpunt heeft kunnen stellen.
6.3.
De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.