ECLI:NL:RBOVE:2021:1788

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
C/08/264221 / KG ZA 21-83
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactverbod en straatverbod geëist wegens chantage door gedaagde

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 april 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de eisende partij, bestaande uit de familie [eisers 1 en 2], [eiser 3] en [eiser 4], en de gedaagde partij, [gedaagde]. De eisers hebben een contactverbod en straatverbod geëist tegen de gedaagde wegens chantage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, na een eerdere rechtszaak waarin hij in het ongelijk is gesteld, onrechtmatige gedragingen heeft vertoond jegens de eisers. Dit omvatte bedreigingen en pogingen tot afdreiging, wat door de eisers als zeer bedreigend werd ervaren. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende aannemelijke feiten zijn die de gevorderde maatregelen rechtvaardigen. De gedaagde is veroordeeld om zich te onthouden van contact met de eisers en hen te benaderen op een afstand van ten minste 150 meter van hun woon- en bedrijfsadressen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde deze maatregelen overtreedt. De rechtbank heeft de kosten van het geding aan de gedaagde opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer : C/08/264221 / KG ZA 21-83
Vonnis in kort geding van 21 april 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna respectievelijk te noemen het [eisers 1 en 2] , [eiser 3] en [eiser 4] en gezamenlijk de [familie] ,
advocaat: mr. R.W.A. Kroon te Almelo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 21 april 2021 op het door de [familie] gevorderde beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.De feiten

2.1.
[eiser 3] en [eiser 4] zijn de dochters van het [eisers 1 en 2] . [eiser 3] heeft van 2006 tot medio 2017 een relatie gehad met [gedaagde] . In het laatste jaar van hun relatie hebben zij samengewoond aan de [adres] te [plaats] . Het [eisers 1 en 2] heeft die woning laten bouwen, vlakbij hun eigen woning en boerderij.
2.2.
Toen de relatie tussen [eiser 3] en [gedaagde] stukliep, zijn er geschillen ontstaan over de financiële afwikkeling van de woning. Daarover heeft de Rechtbank Overijssel op 16 oktober 2019 een eindvonnis gewezen. Van dat eindvonnis zijn zowel [gedaagde] als het [eisers 1 en 2] in hoger beroep gekomen.
Door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is op 16 februari 2021 in hoger beroep eindarrest gewezen, waarin het vonnis van de rechtbank van 16 oktober 2019 is vernietigd en alle vorderingen van [gedaagde] zijn afgewezen. Voorafgaande aan die procedure had het [eisers 1 en 2] een voorschot van € 50.000,00 gestort op de derdengeldenrekening van de toenmalige advocaat van [gedaagde] , mr. [X] , om een aangekondigd kort geding te vermijden. Het hof heeft geoordeeld dat de grondslag aan die betalingen ontvalt en dat [gedaagde] het bedrag dat hij heeft ontvangen terug dient te betalen. Over het precieze bedrag dat door [gedaagde] moet worden terugbetaald, loopt een procedure bij de kantonrechter in Enschede.
2.3.
Nadat [gedaagde] kennis heeft genomen van het arrest van het hof, namelijk op 19 februari 2021, heeft hij een bezoek gebracht aan het [eisers 1 en 2] . Daarbij heeft hij te kennen gegeven dat hij het arrest van het hof heeft gelezen.
2.4.
De toenmalige advocaat van [gedaagde] , mr. [X] , heeft een concept vaststellingovereenkomst opgesteld waarin staat opgenomen dat [gedaagde] het door het [eisers 1 en 2] betaalde bedrag niet hoeft terug te betalen. Mr. [X] heeft de concept vaststellingsovereenkomst per mail van 19 februari 2021 aan de advocaat van de [familie] , mr. Kroon, toegestuurd. In deze mail staat:
“(…)
Ik begrijp van cliënt dat er rechtstreeks contact is geweest tussen partijen waarbij cliënt uw cliënten een voorstel heeft gedaan. Cliënt heeft mij gevraagd om het voorstel vast te leggen in een beknopte overeenkomst. Die overeenkomst treft u als bijlage bij deze mail aan. Wanneer uw cliënten met de inhoud daarvan instemmen kan de overeenkomst op korte termijn worden ondertekend.
Overigens begrijp ik van cliënt dat hij bereid is om een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen waarbij ik moet opmerken dat ik zelf niet weet waar die geheimhoudingsverklaring op ziet nu cliënt dat niet met mij heeft gedeeld.
(…)”.
2.5.
Bij brief van 22 februari 2021 heeft de raadsman van het [eisers 1 en 2] [gedaagde] gesommeerd zich te onthouden van contact met het [eisers 1 en 2] en [eiser 3] en hem daarbij verboden het terrein en de gebouwen te betreden of te doen betreden.
2.6.
Op 25 februari 2021 heeft mr. [X] zich teruggetrokken als advocaat van [gedaagde] .
2.7.
Op 5 maart 2021 is een brief gericht aan [eiser 4] ontvangen door het echtpaar [A] , de schoonouders van [eiser 3] , en door de familie [B] , de directe buren van het [eisers 1 en 2] . In deze brief staat onder meer:
“(…)
Als die mogelijkheid er niet is ga ik een andere manier zoeken om dit te bespreken want ik kan niet verder leven met dit grote geheim. Dit heeft echter wel gevolgen voor jou en je familie want ik wil het bespreekbaar maken met mijn vrienden en familie. De kans is aanwezig dat het dan ook bekend gaat worden in jou kennissenkring en daarvan wil ik je op de hoogte wil brengen. Misschien kunnen we nog tot een oplossing komen om erover te praten en dit een plekje te geven, maar jou ouders laten dat niet toe en staan hier niet voor open.
Misschien kun jij je ouders nog een keer in beweging brengen om hier stil bij de staan en niet de kop in het zand steken.
(…)”.
Verder werden op 5 maart 2021 poststukken afkomstig van de Rechtspraak en van deurwaarderskantoor Wigger van het Laar gericht aan [gedaagde] , aangetroffen in de brievenbus van het [eisers 1 en 2] .
2.8.
De [familie] heeft op 11 maart 2021 aangifte gedaan tegen [gedaagde] .
2.9.
Op 28 maart 2021 troffen zowel [eiser 3] , [eiser 4] en het [eisers 1 en 2] een aan [eiser 4] gerichte enveloppe aan in hun brievenbussen, met daarin een pamflet waarin mededelingen over [eiser 4] zijn opgenomen. Hierbij werd ook een verzendlijst ontvangen waarop is vermeld op welke data aan welke personen en families uit de lijst het pamflet over [eiser 4] zou worden toegezonden. De personen en de families die op de verzendlijst staan genoemd, behoren allen tot de familie- en/of kennissenkring van de [familie] .

3.Het geschil

3.1.
De [familie] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
zich ingaande onmiddellijk te onthouden van ieder contact met ieder der eisers, al of niet door inschakeling van derden, op welke wijze dan ook, zowel, doch daartoe niet beperkt, schriftelijk, alsook fysiek, alsook door middel van toezending van roerende zaken, alsook door het inzetten van hulppersonen, alsook door gebruik van social media en digitale platforms; zo ook op andere wijze;
zich te onthouden van iedere vorm van dreigingen, kwaadsprekerijen, smaad, laster, afdreiging of pogingen daartoe jegens één of meer der eisers, zo ook zich van dergelijke gedragingen over eisers te onthouden jegens derden;
alles met verbod de woonadressen en woonhuizen, zo ook bedrijfsgebouwen van één of meer der eisers op een afstand van minder dan 150 meter te benaderen;
alle vorderingen onder 1 t/m 3 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 aan de eisers sub 1 en 2 samen, voor iedere keer, respectievelijk iedere gelegenheid, zulks ter keuze van eisers, dat [gedaagde] bovenstaande geboden en verboden overtreedt, althans niet nakomt, gemaximeerd tot € 50.000,00;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
Het [eisers 1 en 2] voert daartoe aan dat zij er recht en belang bij hebben dat de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] jegens hen definitief ten einde komen. Zowel (de pogingen tot) afdreiging, smaad en laster als het dreigen daarmee is onrechtmatig. Zij voeren verder aan dat de zaak spoedeisend is omdat [gedaagde] , ondanks sommaties, zijn onrechtmatige gedragingen voortzet door druk uit te oefenen op het [eisers 1 en 2] , maar ook op [eiser 4] en [eiser 3] . Daarbij betrekt hij ook de buren van het [eisers 1 en 2] en de schoonfamilie van [eiser 3] . Door de gedragingen van [gedaagde] wordt de goede naam en faam van de [familie] ernstig gestoord.
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat kort gezegd inhoudt dat hij niet degene is die de in het geding zijnde handelingen heeft verricht.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Uitgangspunt voor het door de [familie] gevorderde contactverbod is dat voor het toewijzen van een dergelijke ingrijpende maatregel sprake moet zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die de maatregelen kunnen rechtvaardigen.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de [familie] aannemelijk heeft gemaakt dat de onder de feiten genoemde incidenten door hen als bedreigend en chanterend worden ervaren. Dat is door [gedaagde] ter zitting ook niet weersproken. De [familie] heeft om die reden in beginsel een zwaarwegend belang bij toewijzing van het gevorderde contactverbod. De vraag waar het in deze procedure om draait is of de onder de feiten genoemde incidenten en gedragingen door [gedaagde] zijn verricht, nu hij heeft gesteld er niets mee te maken te hebben.
4.3.
De voorzieningenrechter is er op basis van een aaneenschakeling van omstandigheden van overtuigd dat [gedaagde] wel degelijk degene is die de handelingen heeft verricht. Allereerst is van belang dat [gedaagde] , zo heeft hij ter zitting erkend, enkele dagen na het bekend worden van het arrest van het hof bij het [eisers 1 en 2] in de stal is geweest. Het [eisers 1 en 2] heeft ten aanzien van dat gesprek uitdrukkelijk verklaard dat [gedaagde] daarbij heeft gesproken over een geheim dat hij openbaar wilde maken indien zij hun vordering zouden innen. Niet lang na dit gesprek wordt door de toenmalige advocaat van [gedaagde] ook gesproken over een geheim, waarvan hij de inhoud niet kende. Mr. [X] heeft namelijk te kennen gegeven dat [gedaagde] , in het kader van een door hen opgestelde vaststellingsovereenkomst, bereid was een geheimhoudingsverklaring te ondertekenen. De stelling van [gedaagde] dat deze geheimhouding zou zien op de wijze waarop de [familie] hem heeft behandeld gedurende de verschillende procedures en niet op een geheim, acht de voorzieningenrechter zeer onaannemelijk. Na het gesprek in de stal en de concept vaststellingsovereenkomst van mr. [X] wordt er door derden een aan [eiser 4] gerichte brief ontvangen. Deze brief past precies in de lijn van de hiervoor omschreven omstandigheden, er wordt namelijk in de brief geschreven dat er een geheim geopenbaard zal worden als [eiser 4] haar ouders niet op andere gedachten kan brengen. Van belang is verder dat aan [gedaagde] geadresseerde post in de brievenbus van het [eisers 1 en 2] wordt aangetroffen. Uiteindelijk wordt, in lijn met voorgaande gebeurtenissen, door de [familie] een pamflet ontvangen met daarop de inhoud van het geheim waar steeds naar is verwezen. Bij het pamflet zit ook een verzendlijst, waarop staat wie op welke datum het pamflet ook toegestuurd krijgt. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de namen op de verzendlijst kennelijk overeenkomen met de familie- en vriendenkring van de [familie] en dat de lijst dus alleen opgesteld kan zijn door intimi van de [familie] , nu er weinig mensen zullen zijn die zo’n compleet beeld hebben van de sociale kring van de [familie] . Ook het in het pamflet genoemde geheim kan, mocht dat waar zijn, slechts bij intimi van de [familie] bekend zijn. Nu [gedaagde] ruim elf jaar een relatie heeft gehad met [eiser 3] , acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat hij over deze informatie beschikt. [gedaagde] heeft ter zitting nog gesuggereerd dat de [familie] zelf achter de hiervoor omschreven handelingen zit, maar dat is volgens de voorzieningenrechter een volstrekt ongeloofwaardige redenering.
4.4.
De voorzieningenrechter concludeert dat de handelingen van [gedaagde] zowel in onderling verband bezien als afzonderlijk, onmiskenbaar onrechtmatig jegens de [familie] zijn en de voorzieningenrechter zal om die reden het gevorderde contactverbod toewijzen.
4.5.
Naast het contactverbod heeft de [familie] gevorderd een straatverbod tegen [gedaagde] uit te spreken voor een gebied van 150 meter rondom hun woonadressen en bedrijfsgebouwen.
Ondanks de omstandigheden dat een straatverbod een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen, is de voorzieningenrechter gelet op voorgaande redenering van oordeel dat een zo ingrijpende maatregel in deze situatie gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding een straatverbod toe te wijzen. De voorzieningenrechter maakt daarbij een uitzondering voor de [straatnaam] nu [gedaagde] daar, zo heeft hij ter zitting verklaard, dagelijks rijdt om naar en van zijn werk te gaan.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen en te maximeren als na te melden.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de [familie] worden begroot op:
-griffierecht € 309,00
-kosten dagvaarding € 106,01
-salaris advocaat €
1.312,00(2 punten x liquidatietarief € 656,00)
Totaal € 1.727,01
4.8.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om zich te onthouden van ieder contact met ieder van de eisers, al of niet door inschakeling van derden, op welke wijze dan ook, zowel, doch daartoe niet beperkt, schriftelijk, alsook fysiek, alsook door middel van toezending van roerende zaken, alsook door het inzetten van hulppersonen, alsook door gebruik van social media en digitale platforms; zo ook op andere wijze,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] zich te onthouden van iedere vorm van dreigingen, kwaadsprekerijen, smaad, laster, afdreiging of pogingen daartoe jegens één of meer van de eisers, zo ook zich van dergelijke gedragingen over eisers te onthouden jegens derden,
5.3.
verbiedt [gedaagde] de woonadressen en woonhuizen, zo ook bedrijfsgebouwen van één of meer van de eisers op een afstand van minder dan 150 meter te benaderen, met uitzondering van de [straatnaam] waarover hij naar zijn werk rijdt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] c.s. een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 2.1. t/m 2.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.727,01,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving van het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2021. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld op 26 april 2021.