Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar van het pand [adres] in Zwolle (in het vervolg van deze uitspraak aangeduid als: het pand). Het pand is in 1928 gebouwd als schoolgebouw voor lager onderwijs. In 1930-1931 is de school uitgebreid met drie lokalen. Eiseres heeft het pand inmiddels in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw dan wel kantorencomplex. Zij verhuurt delen van het pand aan circa twintig verschillende bedrijven/ondernemers.
2. Op initiatief van het team monumentenzorg van de gemeente Zwolle heeft Monumenten Advies Bureau (hierna: MAB) in de periode 2015/2016 onderzoek gedaan naar het gebouwde erfgoed in Zwolle uit de periode van het interbellum (1915 - 1940). In dit kader heeft MAB een inventarisatie uitgevoerd en vervolgens voor de geselecteerde panden waardestellingen opgesteld, die zijn neergelegd in zogenoemde quick scan-formulieren. In de waardestellingen zijn aan de verschillende kenmerken van een pand (zoals esthetische kwaliteit, bijzonder materiaal-/kleurgebruik, detaillering, constructie, architectuurhistorische waarde, stedenbouwkundige waarde) punten toegekend. Om in aanmerking te komen voor een aanwijzing als gemeentelijk monument moest een pand minimaal 30 punten scoren.
Uit het quick scan-formulier dat voor het pand van eiseres is opgesteld blijkt dat MAB aan dat pand 32 punten heeft toegekend.
3. Vervolgens heeft een selectiecommissie, bestaande uit leden van diverse organisaties uit de Zwolse gemeenschap, op basis van de waardestellingen een nadere selectie van potentiële gemeentelijke monumenten gemaakt. Daarna heeft MAB voor de geselecteerde panden in concept een redengevende omschrijving opgesteld.
4. Per brief van 26 maart 2019 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij het voornemen heeft om haar pand aan te wijzen als gemeentelijk monument. Met deze brief is tevens de concept-redengevende omschrijving die voor het pand was opgesteld (versie ‘DEF’) aan eiseres toegezonden. Per brief van 10 mei 2019 heeft eiseres een zienswijze ingediend tegen het voornemen tot aanwijzing van haar pand als gemeentelijk monument.
Op 29 mei 2019 heeft de welstands-/monumentencommissie van Het Oversticht (hierna te noemen: de monumentencommissie) advies uitgebracht over het aanwijzen van het pand als gemeentelijk monument. De monumentencommissie heeft geconcludeerd dat, kort gezegd, de monumentale waarden van het pand een aanwijzing als gemeentelijk monument rechtvaardigen. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
5. Kort samengevat heeft eiseres tegen het bestreden besluit drie beroepsgronden aangevoerd. Allereerst is zij van mening dat het pand niet of onvoldoende monumentwaardig is. Ten tweede heeft eiseres aangevoerd dat de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument disproportionele gevolgen voor haar heeft en dat dit in het bestreden besluit onvoldoende is meegewogen. Ten slotte is eiseres van mening dat zowel de procedure tot aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument als de totstandkoming van het bestreden besluit onzorgvuldig is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
6. Hieronder beoordeelt de rechtbank de drie beroepsgronden afzonderlijk.
1.
De monumentwaardigheid van het pand
7. De rechtbank overweegt allereerst dat een bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358. Verder volgt uit jurisprudentie dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting volgt uit artikel 3:9 (voor de wettelijke adviseur) en artikel 3:2 (voor andere adviseurs) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien een partij concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat tegen het advies is aangevoerd. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2387. 8. Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres is de concept-redengevende omschrijving enigszins aangepast. In de bezwaarfase is de redengevende omschrijving verder aangepast. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de redengevende omschrijving, versie ‘DEF oktober 2019’, die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Daarnaast heeft verweerder ook het advies van de monumentencommissie aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd.
9. Ter onderbouwing van haar stelling dat het pand niet monumentwaardig is, heeft eiseres in hoofdzaak aangevoerd dat het pand in het verleden meerdere bouwkundige ingrepen en wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het huidige gebouw niet meer lijkt op de school zoals die in 1928 is gebouwd. Volgens eiseres zijn met name eind jaren 90 aanpassingen in en aan het pand doorgevoerd die weliswaar mooi zijn, maar niet kwalificeren als monumentwaardig. Verder heeft zij aangevoerd dat MAB bij de beoordeling van het pand onjuiste bouwtekeningen heeft gebruikt en er geen rekening mee heeft gehouden dat bij de bouw van het pand een fout is gemaakt. De L-vorm van het oorspronkelijke schoolgebouw is volgens eiseres namelijk niet ‘haaks’ uitgevoerd. Op grond hiervan is eiseres van mening dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het pand monumentwaardig is. Daarbij acht zij van belang dat het pand in de door MAB opgestelde waardestelling ‘slechts’ 32 punten kreeg en dus maar nipt de minimaal vereiste 30 punten haalde.
10. De rechtbank is allereerst van oordeel dat MAB in dit geval moet worden aangemerkt als een onafhankelijke deskundige op monumentengebied. Dat MAB in dit geval in opdracht van de gemeente Zwolle heeft gewerkt en door de gemeente is betaald, betekent niet dat MAB en/of de adviezen van MAB niet meer als onafhankelijk kunnen worden aangemerkt. De rechtbank ziet in wat eiseres hierover heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat MAB bij het uitbrengen van zijn adviezen niet onafhankelijk heeft gehandeld.
Daarnaast is ook de monumentencommissie een onafhankelijke deskundige op monumentengebied.
11. MAB heeft op 19 februari 2015 het pand van eiseres bezocht in het kader van een inspectie op afstand en op 7 juni 2016 is MAB in het pand geweest voor een interieuronderzoek. MAB heeft geconcludeerd dat het pand monumentwaardig is vanwege architectuurhistorische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Volgens MAB moet het uit 1928 en 1930-1931 daterende bouwvolume worden beschermd. De bescherming richt zich op het casco, waaronder de kap en gevels met oorspronkelijke detaillering, bouwmuren en constructies, de oorspronkelijke terreinafsluiting aan de Wipstrikkerallee,
de oorspronkelijke indeling en de historische interieurafwerkingen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op basis van het advies van MAB, zoals uiteindelijk neergelegd in de quick scan en de redengevende omschrijving van oktober 2019, en het advies van de monumentencommissie op het standpunt heeft kunnen stellen dat het pand monumentwaardig is. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die leiden tot twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming of de inhoud van deze adviezen. Dat de beoordeling van MAB niet kan worden gevolgd omdat deze is gebaseerd op onjuiste stukken en/of aannames, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het pand niet monumentwaardig kan zijn, omdat er een ‘bouwfout’ in zit die door MAB niet is onderkend. Zoals reeds vermeld, heeft MAB het pand van eiseres bezocht en ook inpandig opgenomen. Verder blijkt uit de definitieve redengevende omschrijving van oktober 2019 dat MAB rekening heeft gehouden met de door eiseres genoemde elementen en/of bouwkundige ingrepen die volgens eiseres maken dat het pand niet monumentwaardig is. Zo heeft MAB er onder meer rekening mee gehouden dat het pand meerdere niet-oorspronkelijke dakkapellen heeft, dat de oorspronkelijke roedenverdeling niet overal meer aanwezig is en dat het pand een ingang met vernieuwde luifel en deurpartij heeft. Ook is in de beoordeling meegenomen dat een deel van de terreinafsluiting niet origineel is. Verder is in de redengevende omschrijving vermeld dat een jongere uitbreiding aan de achterzijde van het pand en tegen de achtergevel van de voorbouw niet onder de omvang van de bescherming vallen. Desondanks heeft MAB geconcludeerd dat het pand monumentwaardig is. Temeer nu eiseres niet een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de adviezen van MAB en de monumentencommissie niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
13. Eiseres heeft gesteld dat haar niet de gelegenheid is geboden om een deugdelijk tegenonderzoek te laten opstellen, omdat de door MAB opgestelde quick scan pas per brief van 22 november 2019 aan haar is toegezonden. De rechtbank volgt eiseres hierin niet.
Op 12 maart 2020 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden en het bestreden besluit dateert van 1 april 2020. Gelet op deze data, had eiseres voldoende tijd om na 22 november 2019 door een deskundige een tegenrapport op te laten stellen. Bovendien had eiseres, indien zij daarvoor daadwerkelijk te weinig tijd had, verweerder om meer tijd kunnen vragen. Uit de stukken blijkt namelijk ook dat verweerder op verzoek van eiseres de hoorzitting met een maand heeft uitgesteld om eiseres meer tijd te geven voor het opstellen van een schriftelijke reactie.
14. Dat het pand van eiseres in de quick scan ‘slechts’ 32 punten scoorde, maakt het voorgaande niet anders. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze score onjuist is.
De conclusie van de rechtbank blijft dan ook dat verweerder op basis van de deskundigheid van MAB en de monumentencommissie heeft kunnen concluderen dat het pand voldoende monumentale waarde heeft om te worden aangewezen als gemeentelijk monument.
2.
De door verweerder gemaakte belangenafweging
15. Eiseres heeft zowel in haar zienswijze als in bezwaar en beroep aangevoerd dat de aanwijzing van het pand als monument een extra kostenpost voor haar oplevert en haar belemmert in haar bedrijfsvoering. Volgens eiseres kost de aanwijzing als monument geld en tijd als wijzigingen in of aan het pand nodig zijn en kan dit haar huurders kosten als die niet snel genoeg te horen krijgen of hun huurwensen kunnen worden verwezenlijkt. Eiseres vreest daarom dat de aanwijzing als gemeentelijk monument het aantal potentiële huurders zal verminderen. Ter onderbouwing van haar stelling dat de aanwijzing als monument grote financiële consequenties voor haar heeft, heeft eiseres in beroep een verklaring overgelegd van Haafkes Bouwondernemers (hierna te noemen: Haafkes) van 29 januari 2020 (bedoeld is: 2021). Hierin concludeert Haafkes onder meer dat de aanwijzing van het pand als monument voor eiseres tot gevolg heeft dat de exploitatiekosten van het bedrijfsverzamelgebouw 20% tot 40% hoger komen te liggen en dat eiseres, bij verkoop van het pand of als gekapitaliseerde huurwaarde, minimaal € 250.000,- aan minder resultaat kan verwachten. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat de aanwijzing van het pand als monument ook belemmeringen kan opleveren voor het aanwenden van het pand voor één van de andere gebruiksmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Mede omdat hier geen enkele financiële compensatie of monumentensubsidie van de gemeente tegenover staat, is eiseres van mening dat de gevolgen van de aanwijzing als gemeentelijk monument voor haar onevenredig zijn in verhouding tot het algemeen belang dat ermee wordt gediend. Bovendien is dit algemeen belang volgens eiseres al voldoende behartigd, of kan dit beter worden behartigd, doordat er beter bewaarde monumentwaardige scholen uit het interbellum in Zwolle zijn, die niet commercieel worden geëxploiteerd. Als voorbeelden hiervan heeft eiseres de Parkschool en de Emmaschool genoemd. Verder heeft eiseres gesteld dat het pand ook al door het geldende bestemmingsplan wordt beschermd.
16. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het algemeen belang dat met de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument is gediend zwaarder dient te wegen dan het belang van eiseres bij het achterwege laten daarvan. Volgens verweerder is niet gebleken dat de monumentenstatus dusdanige negatieve gevolgen voor eiseres heeft dat dit een aanwijzing als monument in de weg moet staan.
17. Volgens vaste jurisprudentie heeft het bestuursorgaan beleidsruimte bij het beantwoorden van de vraag of een als monumentwaardig beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. De bestuursrechter toetst niet of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, maar of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Zie bijvoorbeeld opnieuw de onder rechtsoverweging 7 genoemde uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018.
Verder is het vaste jurisprudentie dat, indien in het kader van de bij de aanwijzing - dan wel de heroverweging daarvan - te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve gevolgen heeft en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, dit reeds bij de aanwijzing van belang is. Zie ook de onder rechtsoverweging 7 al genoemde uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020.
18. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat zij concrete verbouw- of wijzigingsplannen heeft die door de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument worden bemoeilijkt of niet kunnen worden uitgevoerd. Uit wat zij heeft aangevoerd blijkt dat eiseres vooral vreest dat eventuele toekomstige wijzigingen aan haar pand of in het gebruik daarvan niet of moeilijker kunnen worden gerealiseerd als dat is aangewezen als monument. Zoals de Afdeling echter al meerdere keren heeft overwogen, houdt de aanwijzing van een pand als beschermd gemeentelijk monument niet in dat daaraan geen wijzigingen mogen worden aangebracht. Daarvoor is dan alleen wel een omgevingsvergunning vereist. Verder is het vaste jurisprudentie van de Afdeling dat een financieel belang onvoldoende grond is om van aanwijzing af te zien. Zie bijvoorbeeld opnieuw de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het gestelde financiële belang van eiseres dan ook geen aanleiding hoeven zien om het pand niet als monument aan te wijzen. De in beroep overgelegde verklaring van Haafkes leidt niet tot een ander oordeel. Niet duidelijk is waarop de in deze verklaring gemaakte inschatting van de financiële gevolgen die de aanwijzing van het pand als monument voor eiseres kan hebben is gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring dan ook onvoldoende
concreet om te kunnen oordelen dat de aanwijzing als gemeentelijk monument onevenredige financiële gevolgen heeft voor eiseres. Verder heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat de aanwijzing van het pand als monument de verhuur daarvan dusdanig bemoeilijkt dat verweerder daarvan in redelijkheid had moeten afzien.
20. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het algemeen belang dat is gediend met aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiseres bij het achterwege laten daarvan. Dat dit algemeen belang ook al wordt behartigd doordat andere schoolgebouwen uit het interbellum zijn aangewezen of kunnen worden aangewezen als gemeentelijk monument, leidt niet tot een ander oordeel. In de quick scan van MAB is vermeld dat van de in het interbellum gerealiseerde scholen nog een vijftiental gebouwen resteert. Daarvan zijn er vijf in een eerder stadium al als monument beschermd of als monumentwaardig beoordeeld.
De overige tien gebouwen zijn in de quick scan van MAB opgenomen, waarna het pand van eiseres als monumentwaardig is beoordeeld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het pand vervolgens ook daadwerkelijk aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Dat hier geen financiële compensatie of de mogelijkheid van subsidie tegenover staat, wat daar verder ook van zij, maakt dit niet anders.
21. Verder stelt de rechtbank nog vast dat het perceel van eiseres volgens het geldende bestemmingsplan onder andere de bestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ heeft. Volgens deze bestemming is het perceel van eiseres mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch waardevolle elementen. Gelet op de omschrijving van deze bestemming beschermt deze in het algemeen de uiterlijke bouwvorm en de bijzondere bouwelementen van het pand van eiseres. Deze bescherming gaat (aanzienlijk) minder ver dan de bescherming die het gevolg is van de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat het behoud van haar pand al voldoende is beschermd door het bestemmingsplan, volgt de rechtbank dit daarom niet.
3.
De zorgvuldigheid van de gevoerde procedure tot en met het bestreden besluit
22. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure tot aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft daarbij gehandeld conform de Erfgoedverordening Zwolle 2010, die voorschrijft dat over de aanwijzing advies moet worden gevraagd aan de monumentencommissie. Verder is eiseres de mogelijkheid geboden om een zienswijze in te dienen tegen het voornemen om het pand aan te wijzen als gemeentelijk monument. Dat dit drie jaar na de uitgevoerde inventarisatie heeft plaatsgevonden, is niet onzorgvuldig of onrechtmatig. Het uitvoeren van een dergelijke inventarisatie en het beoordelen van de monumentwaardigheid van de verschillende panden kosten nu eenmaal tijd.
23. Verweerder is in het primaire besluit uitvoerig ingegaan op wat eiseres in haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder in het primaire besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de zienswijze. Verder is de rechtbank van oordeel dat bij de aanwijzing voldoende rekening is gehouden met de belangen van eiseres. Zoals hiervoor al is vermeld, is de rechtbank van oordeel dat de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument geen blijk geeft van een onevenredige belangenafweging. Dat eiseres het niet eens is met die belangenafweging en de argumenten om het pand aan te wijzen als monument, betekent niet dat de procedure tot aanwijzing onzorgvuldig is geweest.
24. De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet is gebleken dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de stukken blijkt dat de aangepaste redengevende omschrijving met het primaire besluit aan eiseres is verzonden. Eiseres kon dus weten op welke gronden verweerder het pand heeft aangewezen als gemeentelijk monument. Na het primaire besluit heeft over de aanwijzing van het pand op 11 juli 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en medewerkers van verweerder. Op 1 november 2019 heeft de gemachtigde van verweerder het pand bezocht en met eiseres gesproken. De gemachtigde van verweerder heeft op 22 november 2019 een verweerschrift opgesteld, dat samen met de op de zaak betrekking hebbende stukken naar eiseres is gestuurd. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat met die brief alle stukken naar eiseres zijn gestuurd die relevant zijn voor de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument. Uit de stukken blijkt verder dat eiseres tot 5 maart 2020 de tijd heeft gekregen voor het aanvullen van haar bezwaar.
25. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken blijkt dat eiseres in de bezwaarfase ruimschoots de tijd en gelegenheid heeft gehad om tegen de aanwijzing van haar pand als monument op te komen. De stelling van eiseres dat zij in bezwaar in haar rechtsbescherming is geschaad, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat eiseres vooraf kennelijk een ander beeld had van het doel van het bezoek van en het gesprek met de gemachtigde van verweerder op
1 november 2019, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door dit bezoek van en/of het gesprek met de gemachtigde van verweerder in haar belangen is geschaad. Verder is de rechtbank van oordeel dat, zoals onder rechtsoverweging 13 ook al is overwogen, eiseres tevens voldoende tijd heeft gehad voor het initiëren van een tegenonderzoek. Eiseres heeft in dit kader verklaard dat het haar er vooral om ging om met verweerder een dialoog op te starten over de stukken/adviezen van MAB en om samen een onafhankelijke deskundige in te schakelen voor een second opinion, maar dat verweerder niet op dit voorstel is ingegaan. Dit maakt de totstandkoming van het bestreden besluit echter niet onzorgvuldig. Als eiseres de inhoud van de adviezen van MAB en de monumentencommissie wil bestrijden met een deskundig tegenrapport, is het aan haar om dat te laten opstellen. Verweerder is niet verplicht om daaraan mee te werken.
26. Eiseres heeft nog aangevoerd dat een dossierinzage als bedoeld in artikel 7:4 van de Awb, ondanks een verzoek daartoe, niet heeft plaatsgevonden. Deze grond leidt echter ook niet tot een gegrond beroep. Per e-mail van 6 februari 2020 heeft een medewerker van verweerder eiseres meegedeeld dat zij de op de zaak betrekking hebbende stukken mocht komen inzien, maar dat dit dezelfde stukken waren als de stukken die eiseres al had. Verder is in de e-mail vermeld dat, als eiseres de stukken wilde komen inzien, zij daarvoor via het nader genoemde e-mailadres een afspraak kon maken. Ter zitting bij de rechtbank heeft verweerder verklaard dat, zoals hiervoor reeds gezegd, er niet meer stukken waren dan de stukken die met het verweerschrift van 22 november 2019 al naar eiseres waren gestuurd.
Gelet hierop, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in haar belangen is geschaad doordat een dossierinzage als bedoeld in artikel 7:4 van de Awb niet heeft plaatsgevonden. Bovendien heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het aan verweerder te wijten is dat deze dossierinzage niet heeft plaatsgevonden.
27. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond.
28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.