7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit van een karabijn en revolver (wapens van categorie III), een geweer met afgezaagde loop en kolf, een stroomstootwapen en pepperspray (wapens van categorie II) alsook aan het voorhanden hebben van een (zeer) grote hoeveelheid munitie van categorie III. Daarnaast heeft verdachte op twee verschillende data munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad en overgedragen aan een derde.
Het illegaal voorhanden hebben en overdragen van wapens en munitie brengt onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van de samenleving met zich mee. Bovendien veroorzaakt het voorhanden hebben van (vuur-)wapens en munitie bij hen, die daarmee onverwacht en ongewild worden geconfronteerd, hevige gevoelens van angst en onveiligheid. De ernst van de feiten geldt hier temeer nu verdachte niet alleen munitie in bezit heeft gehad maar tevens aan anderen heeft overgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten en acht het handelen van verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van de LOVS.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, en de hoeveelheid wapens en munitie die verdachte voorhanden heeft gehad acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf.
De rechtbank houdt bij de hoogte daarvan rekening met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 5 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten waaronder óók soortgelijke feiten. Tijdens het plegen van de huidige feiten liep hij bovendien in een proeftijd.
De rechtbank houdt rekening met artikel 63 Sr, nu verdachte op 14 augustus 2020 en op 17 september 2020 is veroordeeld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank verder rekening met de zich in het dossier bevindende, meest recente, adviezen van de reclassering, opgemaakt in het kader van onder meer het schorsingstoezicht in onderhavige zaak van 19 februari 2021 en 24 maart 2021 alsook met de verklaring van de getuige-deskundige T.J. Otten van de reclassering ter terechtzitting op 13 april 2021.
Uit genoemde voorlichting blijkt dat in de periode van de schorsing van de voorlopige hechtenis - in de loop van 2020 en 2021 - sprake is van een negatieve spiraal.
Nadat in de eerste helft van 2020 het contact tussen de reclassering en verdachte positief is gestart, is daar in de tweede helft van 2020 verandering in gekomen.
Verdachte werkte aanvankelijk mee aan een aanmelding voor een plek bij ‘Beschermd wonen’ in Deventer. Tijdens de intake echter gaf hij ineens aan niet mee te willen werken aan begeleid wonen, omdat hij naar eigen zeggen zijn moeder niet alleen wilde laten en niet tussen ‘de gekken’ wilde wonen.
De instelling, Forence, heeft verdachte geadviseerd om eerst te gaan werken aan agressieregulatie, zo nodig in een klinisch kader. Verdachte is daar echter niet toe bereid.
De motivatie van verdachte voor gedragsverandering blijkt in geval van tegenslag snel te kunnen omslaan.
Er is sprake van alcoholmisbruik. In de loop van 2020 heeft hij tweemaal een officiële waarschuwing gekregen; in april 2020 wegens het zich onvoldoende inzetten met betrekking tot het tot stand komen van een behandeling bij Transfore (bijzondere voorwaarde onder parketnummer: 08.710034-18) en op 30 oktober 2020 vanwege het niet meewerken aan de meldplicht en een urinecontrole en wegens ongewenst gedrag naar de toezichthouder. Op 14 januari 2021 liet verdachte op dwingende toon weten niet te zullen verschijnen voor de meldplicht en urinecontrole; dit terwijl het resultaat van een eerdere urinecontrole positief was op zowel alcohol als cocaïnegebruik. Op 12 februari 2021 meldde hij zich ziek voor een afspraak; later bleek evenwel dat hij vastzat op verdenking van diefstal.
Tijdens één van de laatste afspraken heeft verdachte laten weten dat hij niet meer wil meewerken aan het verbod op middelengebruik, omdat hij alcohol als pijnbestrijding gebruikt. Ten aanzien van het advies om hierover een psychiater te consulteren toonde verdachte zich ambivalent. Eind 2020/ begin 2021is duidelijk geworden dat sprake is van ADHD; mede hierdoor handelt verdachte vaak impulsief.
In het meest recente advies van 24 maart 2021 en ter terechtzitting heeft de toezichthouder van de reclassering laten weten dat alle pogingen tijdens het toezicht om te komen tot interventies tot niets hebben geleid. Verdachte was tijdens de laatste drie afspraken verbaal agressief. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade als hoog in en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld.
De reclassering acht het toezicht op de schorsingsvoorwaarden niet langer uitvoerbaar en adviseert de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ten slotte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn tijdens de procedure in eerste aanleg.
In aanmerking genomen de datum van aanhouding - op 3 mei 2018 - , de (redelijke) termijn voor een berechting van twee jaar, en de datum van het onderhavige vonnis is in dit geval sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een periode van bijna 12 maanden.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, in samenhang bezien - in het bijzonder gelet op de ernst van de gepleegde feiten en de gebleken recidive - van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal daarnaast de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.