4.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1: vrijspraak.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de opgenomen en uitgeluisterde OVC-gesprekken blijkt dat op een aantal dagen een man, die dan aanwezig is in de woning van [medeverdachte 1] en door [medeverdachte 1] ‘ [verdachte] ’, ‘ [bijnaam 1 verdachte] ’ of ‘ [bijnaam 2 verdachte] ’ wordt genoemd, met [medeverdachte 1] praat over, onder meer, een ‘Baretta’, een ‘Tokov’ en/of een Makarov, alsook over, mogelijk, munitie (9 mm kop, heb je die ?’‘Is dat geen 32 ?’ en ‘Die Makarov, die zijn iets dikker.’).
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat verdachte de persoon is die tijdens de bewuste (OVC-)gesprekken deze zaken met [medeverdachte 1] bespreekt en verwijst hiervoor naar wat hierna onder het kopje ‘Vooraf, ten aanzien van de identiteit van de verdachte’ wordt overwogen.
Er bestaan echter onvoldoende concrete aanwijzingen om te concluderen dat verdachte in of omstreeks de ten laste gelegde periode daadwerkelijk wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de feiten onder 2, 3 en 4:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten op grond van de hierna weergegeven relevante feiten en omstandigheden zoals die blijken uit wettige bewijsmiddelen.
Vooraf:
ten aanzien van de identiteit van de verdachte.
Op 16, 20, 27, 28, 29 april 2018, 1 en 3 mei 2018 hebben in de woning van [medeverdachte 1] gesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en - naar de politie vermoedde - [verdachte] , verdachte, over onder meer de aan - en verkoop van verdovende middelen.
Ten aanzien van vaststelling van de identiteit van verdachte blijkt uit een proces-verbaal identiteitsvaststelling als volgt.
[medeverdachte 1] heeft tijdens de onderzoeksperiode van september 2017 tot en met mei 2018, 29 keer telefonische contact met een man die gebruik maakte van een telefoon met nummer [telefoonnummer 3] , een nummer zonder tenaamstelling. De gesprekken zijn uitgeluisterd.
De stem van de gebruiker van [telefoonnummer 3] kwam volgens de verbalisant [verbalisant 1] volledig overeen met de stem van [verdachte] , verdachte, in het strafrechtelijk onderzoek ‘Gokker’. In dat strafrechtelijk onderzoek heeft [verbalisant 1] honderden door [verdachte] gevoerde telefoongesprekken - uit de periode eind 2016 tot en met mei 2017 - uitgeluisterd.
Op de opnamen van OVC-gesprekken van 16 april, 19 april, 20 april, 22 april, 27 april 2018 was bovendien te horen dat [medeverdachte 1] de bezoeker ‘ [verdachte] ’ noemt.
Verbalisant [verbalisant 1] is op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris als getuige gehoord.
[verbalisant 1] heeft tijdens dat verhoor op 7 januari 2020 verklaard geen twijfels te hebben ten aanzien van de identiteitsvaststelling. [verbalisant 1] heeft verklaard de broers [verdachte] en [broer verdachte] al jaren te kennen en daardoor te weten dat hun stemmen qua klank en accent verschillen. Bovendien, zo heeft [verbalisant 1] verklaard, was in het onderzoek ‘Gokker’ duidelijk dat de beller [verdachte] was omdat de verdachte toen ook telefoongesprekken voerde met zijn toenmalige vriendin, [naam 1] , en zijn werkgever. [verbalisant 1] heeft verder nog verklaard dat de stem van de beller met nummer [telefoonnummer 3] overeen kwam met de stem van ‘ [verdachte] ’, te horen op opnamen van OVC-gesprekken van 16, 19, 20, 22 en 27 april 2018.
Ter onderbouwing van de identiteitsvaststelling heeft [verbalisant 1] als getuige twee uitgewerkte tapgesprekken overhandigd aan de rechter-commissaris. Het ene gesprek is gevoerd met nummer [telefoonnummer 3] (in het onderzoek Macan, een gesprek tussen [medeverdachte 1] en ‘ [verdachte] ’). Het andere betreft een tapgesprek tussen verdachte en zijn broer [broer verdachte] , getapt in het onderzoek ‘Gokker’ en gevoerd met telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Deze uitgewerkte tapgesprekken zijn aan het proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 1] gehecht.
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande geen twijfels met betrekking tot de identiteitsvaststelling ten aanzien van verdachte.
De rechtbank neemt op grond van deze identiteitsvaststelling dan ook aan dat de man die in de periode van september 2017 tot en met mei 2018, 29 telefonische contact heeft met [medeverdachte 1] en daarbij gebruik maakt van [telefoonnummer 3] , [verdachte] , verdachte betreft. De rechtbank stelt op grond van het onderzoek identiteitsvaststelling verder vast dat verdachte de persoon is die is te horen op de opnamen van OVC-gesprekken opgenomen in de woning van [medeverdachte 1] op 16 april, 19 april, 20 april, 22 april, 27 april 2018 (waarbij [medeverdachte 1] de bezoeker ‘ [verdachte] ’ noemt) en op 28 en 29 april en 1 en 3 mei 2018.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Uit de OVC-gesprekken blijkt ten aanzien van betrokkenheid van verdachte bij de handel in, of het aanwezig hebben van, verdovende middelen als volgt.
Een OVC-gesprek van 16 april 2018 verloopt als volgt:
Vanaf 12:04 uur:
[verdachte] : “Die pillen waren trouwens iets minder.”
[medeverdachte 1] : “Hoe bedoel je, minder ?”
[verdachte] : “Ik had die 4000 geteld, of laten tellen.”
[medeverdachte 1] : “Ja, soms is het heel iets meer is en soms heel iets minder, dat is standaard, dat komt omdat ik ze weeg.”
Een OVC-gesprek van 20 april 2018 verloopt als volgt:
Vanaf 15:40 uur:
[medeverdachte 1] is in gesprek met [verdachte] (.. )
[medeverdachte 1] : “Ja, 14 gram, dat denkt ie dat hij dat gehad heeft.”
[verdachte] : “Gemixt ?”
[medeverdachte 1] : “Tuurlijk.”
[verdachte] : “We moeten maandag of dinsdag even zakjes halen, daar in Marslanden, ik kan het niet vinden.” (..) “Ik weet niet waar het is.”
[medeverdachte 1] : “Nee, ben je de pillen nog niet kwijt ? Ah dat komt wel.” (..)
[verdachte] : “Ik zit daar met 6000 pillen in m’n maag.”
[medeverdachte 1] : “Een actietje er op en ze vliegen weg.”
[verdachte] : “Nee, dat niet. (..) Weet je het is, de mensen bestellen en dan komen ze niet. Bestel dan ook niks..”
vanaf 21:13 uur:
[verdachte] : “Kun je even wat wiet pakken, oompie ?”
[medeverdachte 1] : “Ik heb het hier toevallig liggen (..)”.
[verdachte] : “Wat kost die ?”
[medeverdachte 1] : “4 euro.”
[verdachte] : “20... in het zakje daarachter ?”
[medeverdachte 1] en [verdachte] praten over verschillen in het gewicht van een kilo wiet en kilo. (..)
[verdachte] : “Die wiet is toch wel goed hoor.”
[medeverdachte 1] : “Ja, superwiet.. goed.. honderd knaken.., superwiet jongen.” (..)
( [verdachte] is aan het rekenen).
[verdachte] : “Ging met 75 uit huis, 40 kreeg ik voor een paar XTC-pillen, honderd, ik weet het precies, 250 gaf jij mij net, 50 euro heb ik bij de garage gepakt, ik weet het precies, oompie, echt waar.”
[medeverdachte 1] : “Die wiet heb je ook al afgesproken, he ?”
[verdachte] : “Ja, nu gelijk.”
(vanaf 21:19 uur)
[medeverdachte 1] : “Dan ben je wat aan het verkopen en dan denk je je heb je wat verdiend.”
[verdachte] : “Hij staat nu op achttienvijftig, dat stond er op, achttien vijftig plus 250, die je net, plus 200, is 123,50. = 23,50 euro wiet, is drieëntwintigvijftig, precies.” (..)
“Die wiet is echt wel goed hoor. Ik heb een keer gehad, iemand zei tegen mij mag ik twee gram gratis. Ik zeg: 'Wat dan ? Kost het mij geen geld ?’”
Een (OVC-)gesprek in de avond van 28 april 2018 verloopt als volgt:
vanaf 21:59 uur:
[verdachte] : “Wat kost deze tien ?”
[medeverdachte 1] : “2 eurootjes hè. Jij hebt ook (.. )..ik heb die uh.. XTC laten uh, die heeft [naam 2] meegenomen, die (.. iprones ?)
[verdachte] : “Ibis ?”
[medeverdachte 1] : “Die Ibo’s zijn zo gruwelijk.” [verdachte] vraagt hoeveel [medeverdachte 1] er van heeft.
[medeverdachte 1] : “Ik heb nou liggen.. 1900 nog maar. Die (..) appt me gisteravond..
[verdachte] : “en wat kosten die ?”
[medeverdachte 1] : “70 cent.”
[verdachte] : “Die zijn wel goed, he?”
[medeverdachte 1] : “Ja, die zijn gruwelijk.”
[verdachte] : “Doe mij er maar 500 van, dan.”
vanaf 22.04 uur:
[medeverdachte 1] : “Het is maar goed dat er mensen zijn die gebruiken, [bijnaam 1 verdachte] , anders verdienen we niks meer.”
(pag 81 halverwege).
[verdachte] : “Ik vind deze wel mooi eruit zien.”
[medeverdachte 1] : “Ah [verdachte] , hey, echt waar. ..deze zijn gruwelijk, deze...die euh, [naam 3] hè, die [naam 3] hè ..die zijn al gruw....deze zijn nog gruwelijker.”
[verdachte] : “Meen je ?”
[medeverdachte 1] : “Want ik heb deze van een andere jongen, en die maakt ze zelf.”
[verdachte] : “Weetje wat ik een keer wil? Iets met mijn naam erin.”
Een (OVC-)gesprek van 29 april 2018, vanaf 22:03 uur, verloopt als volgt:
(vanaf 22:03 uur)
[medeverdachte 1] : “Nee, heb ik hier liggen. Ik kan wel 5 kilo echt perfecte wiet kopen, zulke bollen.
[verdachte] : “Ik kan dat verkopen, is het shop of net onder.?”
[verdachte] wil weten wat ze ervoor vragen. (..)
[medeverdachte 1] : “Ja, nee, ik verkoop voor (.. kristalletje?)
[verdachte] : “Vijf kilo hele mooie, maar als ik die mensen stuur, dan is het er sowieso toch ?”
[verdachte] : “Nee, ik geloof je, ik ga morgen, kan ik hem wegdoen, dan.”
[medeverdachte 1] : “Ja maar die wil wel gelijk doekoe, he ?”
[verdachte] : “Ja, dat kan, is geen probleem.” (..) “Ja is goed. Kan dat wietje wel vinden. Dat wietje ? Of andere...?”
[medeverdachte 1] : “Nee, .. dit is mooie wiet, maar die is tien keer mooier.”
[verdachte] : “Oh. Ik vraag er gewoon vier voor, toch.”
[medeverdachte 1] zegt dat hij er wel 3.., 3-4-5 voor kan vragen.
[verdachte] : “Ja echt?
[medeverdachte 1] : “Het zijn zulke bollen. Die schitteren je tegemoet.”
(vanaf 22.08 uur)
[medeverdachte 1] : “Maar die vijf kilo, wil je in principe helemaal, [verdachte] ?”
[verdachte] : “Ik betaal het en ik verkoop het.” (..)
[medeverdachte 1] : “Die XTC, zijn zo goed he?”
[verdachte] : “Die heb ik nodig, 500 daarvan.”
[medeverdachte 1] : “Die Ibo's.”
[verdachte] : “Ja.”
(22:13 uur)
[verdachte] : “Woensdag.., dan heeft 'ie sowieso, hopen dat 'ie.. en die pillen ?”
[medeverdachte 1] : “Vijf uur. Die pillen is allemaal klaar. Ik heb er nog 1900.”
De rechtbank leidt uit het voorgaande af, in samenhang bezien, en in het bijzonder gelet op de aantallen pillen waarover wordt gesproken (6000, 1900, 500), het feit dat wordt gesproken over pillen, XTC en ‘ [naam 3] ’, over (perfecte) wiet en ‘zulke bollen’, over gewichten, zakjes en prijzen, verkopen en ‘een actietje’, dat verdachte zich in de periode april – mei 2018 heeft beziggehouden met de koop en verkoop en verstrekking van XTC-pillen, alsook van hennep, zoals ten laste gelegd onder 2 en 3.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat het tijdens de gesprekken mogelijk gaat over erectiepillen, en niet over XTC, overweegt de rechtbank dat het gezien de context van de gesprekken en de gebruikte bewoordingen, niet anders kan dan dat het gaat over XTC.
Voor de handel in cocaïne is onvoldoende bewijs aanwezig, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
Ook is niet komen vast te staan dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem ook van dat onderdeel zal vrijspreken.
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 15 mei 2018 is, zoals hiervoor weergegeven, een bankbiljet van € 500,-- in beslag genomen.Op basis van technisch onderzoek naar de reproductietechniek, het watermerk, en de veiligheidsdraad is gebleken dat dit biljet vals was.
In het dossier bevindt zich een schriftelijke weergave van een OVC-gesprek op 29 april 2018 gevoerd door verdachte en [medeverdachte 1] , met de volgende inhoud:
[verdachte] zegt dat het wel hard gaat en:
[verdachte] : “Nee uh, effe kijken.. morgen sowieso kan ik daar wel wat van nemen, die vijfhonderd-briefjes.”
[medeverdachte 1] : “Ja !”
[verdachte] : “Als je weer een keer daar van hebt. Dat wou ik zeggen.” (..) “Ja, ik heb eentje gekocht toch ?”
[medeverdachte 1] : “Och ja. Nou ? Ben je hem kwijt ?”
[verdachte] zegt: “Nee, nog niet.
Verder bevat het dossier de uitwerking van een (OVC-)gesprek van 1 mei 2018, vanaf 20:17 uur:
[medeverdachte 1] en [verdachte] zijn samen. (wapengeluid te horen).
: “Ik heb dat briefje trouwens gisteren geprobeerd. Niet te ruilen, (..) maar hij zag het wel gelijk..”.
[medeverdachte 1] : “Hij gaat door de machine heen, hoor.”
[verdachte] wijst (de rechtbank begrijpt: ‘
wijst kennelijk’) op ribbels, en zegt:
“Die zitten er niet in, bij die wij gaan doen.”
[medeverdachte 1] : “Druk je zo in de hand.”
De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte, toen hij het bij hem thuis aangetroffen en in beslag genomen valse briefje van € 500,- ontving, wist dat het een vals bankbiljet betrof en dat hij - gelet op het feit dat hij kennelijk heeft getracht om het bankbiljet daadwerkelijk te gebruiken - ook het oogmerk heeft gehad om het als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. De rechtbank komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair tenlastegelegde.