ECLI:NL:RBOVE:2021:1716

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
08-952984-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor handel in hennep, XTC-pillen en het voorhanden hebben van een vals bankbiljet

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder de handel in hennep en XTC-pillen, en het opzettelijk voorhanden hebben van een vals bankbiljet van € 500. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2017 tot en met 15 mei 2018 samen met anderen (vuur-)wapens en munitie voorhanden heeft gehad, alsook verdovende middelen zoals cocaïne en XTC-pillen verhandeld. De verdachte werd op 15 mei 2018 aangehouden, waarna in zijn woning een vals bankbiljet werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging met betrekking tot de handel in cocaïne, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de handel in hennep en XTC-pillen, evenals het voorhanden hebben van het valse bankbiljet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 87 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook een geldbedrag van € 340 verbeurd verklaard en de teruggave van een in beslag genomen auto gelast.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-952984-17 (P)
Datum vonnis: 26 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 augustus 2018, 20 december 2018, 5 november 2019 en 13 april 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Schotman, en van wat door verdachte en zijn raadsman, mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode 1 september 2017 tot en met 14 mei 2018 samen met een ander of anderen (vuur-)wapen(s) en munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad;
feit 2:in de periode 1 september 2017 tot en met 14 mei 2018 samen met een ander of anderen cocaïne en/of XTC-pillen heeft verhandeld en/of aanwezig heeft gehad;
feit 3:in de periode 1 september 2017 tot en met 14 mei 2018 samen met en ander of anderen hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep heeft verhandeld en/of aanwezig heeft gehad;
feit 4:primair: in de periode 1 september 2017 tot en met 15 mei 2018 opzettelijk een vals bankbiljet van € 500,-- - al dan niet door hemzelf vervalst - in voorraad heeft gehad en/of heeft uitgegeven;
subsidiair: in de periode 1 september 2017 tot en met 15 mei 2018 opzettelijk een of meer valse bankbiljet(ten) van € 500,-- heeft uitgegeven.
Voluitluidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september
2017 tot en met 14 mei 2018 te Zwolle , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer (vuur)wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of categorie III, voorhanden heeft gehad;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 14 mei 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,
 een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
 een hoeveelheid XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 14 mei 2018 te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
Primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2017 tot en met 15 mei 2018, te Zwolle, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljet(ten) van 500 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of
waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was,
als echt en onvervalst heeft uitgegeven en/of met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, heeft ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2017 tot en met 15 mei 2018, te Zwolle, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 500 euro heeft uitgegeven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Deze zaak maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek dat Macan is genoemd.
Met betrekking tot de aanloop naar dit strafrechtelijk onderzoek en deze zaak blijkt uit het dossier als volgt. [1]
Naar aanleiding van bevindingen uit eerdere strafrechtelijke onderzoeken, te weten de onderzoeken genaamd Waspompoen, Buchanan en Gokker, TCI-informatie en diverse MMA-meldingen is op 18 september 2017 het strafrechtelijk onderzoek Macan gestart. Het onderzoek richtte zich op de handel in verdovende middelen en in vuurwapens op in eerste instantie - onder meer - medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Medeverdachte [medeverdachte 1] wordt in het dossier ook [medeverdachte 1] , ‘ [medeverdachte 1] ’, of ‘ [bijnaam medeverdachte 1] ’ genoemd.
Tijdens het opsporingsonderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd, gevoerd door onder meer [medeverdachte 1] , in de periode 11 oktober 2017 tot en met 4 mei 2018, met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] [2] . De woordelijke uitwerking daarvan is gevoegd in de relevante zaakdossiers. Daarnaast zijn in de periode van 14 december 2017 tot 4 mei 2018 beelden opgenomen met camera’s, die zicht hadden op de woning van [medeverdachte 1] en zijn buurman, medeverdachte [medeverdachte 2] . Prints van een deel van die beelden zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers. Ook is gebruik gemaakt van het opsporingsmiddel Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC), waarvoor een machtiging is afgegeven voor de woning en de auto van [medeverdachte 1] .
Op 11 april 2018 is OVC-apparatuur geplaatst in zijn woning aan [adres 2] te Zwolle. Tot en met 4 mei 2018 zijn gesprekken opgenomen. Van die (OVC-)gesprekken zijn processen-verbaal opgemaakt. Ook deze zijn opgenomen in de relevante zaakdossiers van de verdachten.
Op basis van de afgeluisterde telefoon- en OVC-gesprekken bleek dat [medeverdachte 1] dagelijks contact had met diverse personen.
In de periode van 18 september 2017 tot en met 4 februari 2018 is ook de telefoon van verdachte, met nummer [telefoonnummer 2] , getapt. Daarnaast is in de periode 3 mei 2018 tot en met 15 mei 2018 een telefoon met nummer [telefoonnummer 3] (dat wordt toegeschreven aan verdachte) getapt. [3] De politie vermoedde op basis van bevindingen dat verdachte zich schuldig maakte aan de handel in zowel hard- als softdrugs. Verdachte werd 15 mei 2017 aangehouden. [4]
Tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte, dezelfde dag om 14:15 uur, zijn drie telefoons, een bankbiljet van € 500,-- en een personenauto in beslag genomen. [5]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten onder 1, 2, 3 en 4 primair wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft zij onder meer gewezen op de inhoud van meerdere uitgewerkte (OVC-)gesprekken, opgenomen in de woning van [medeverdachte 1] , prints van camerabeelden en een proces-verbaal Identiteitsvaststelling betreffende verdachte.
De officier van justitie is van mening dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten onder 1, 2 en 3 vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte aan de OVC-gesprekken deelneemt.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verder aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor betrokkenheid van verdachte bij het (daadwerkelijk) voorhanden hebben van (vuur-)wapens en/of munitie.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat, zo al moet worden aangenomen dat het verdachte is waarvan de stem is te horen tijdens OVC-gesprekken, dan niet duidelijk is over wélk soort middelen die gesprekken dan gaan. Weliswaar gaan de gesprekken soms over grote aantallen pillen, bijvoorbeeld 500 en/of 6000 stuks, maar niet staat vast dat het daarbij over XTC gaat, temeer nu [medeverdachte 1] behalve in XTC ook handelde in erectiepillen. Uit de OVC-gesprekken blijkt bovendien niet dat verdachte daadwerkelijk pillen zou hebben gekocht of verkocht bij [medeverdachte 1] .
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat uit de inhoud van OVC-gesprekken niet méér kan worden afgeleid, dan dat is gesproken over wiet. Dat het daarbij daadwerkelijk tot deals is gekomen, ten aanzien van hoeveelheden van meer dan dertig gram, blijkt niet dan wel onvoldoende uit het dossier, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1: vrijspraak.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de opgenomen en uitgeluisterde OVC-gesprekken blijkt dat op een aantal dagen een man, die dan aanwezig is in de woning van [medeverdachte 1] en door [medeverdachte 1] ‘ [verdachte] ’, ‘ [bijnaam 1 verdachte] ’ of ‘ [bijnaam 2 verdachte] ’ wordt genoemd, met [medeverdachte 1] praat over, onder meer, een ‘Baretta’, een ‘Tokov’ en/of een Makarov, alsook over, mogelijk, munitie (9 mm kop, heb je die ?’‘Is dat geen 32 ?’ en ‘Die Makarov, die zijn iets dikker.’).
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen dat verdachte de persoon is die tijdens de bewuste (OVC-)gesprekken deze zaken met [medeverdachte 1] bespreekt en verwijst hiervoor naar wat hierna onder het kopje ‘Vooraf, ten aanzien van de identiteit van de verdachte’ wordt overwogen.
Er bestaan echter onvoldoende concrete aanwijzingen om te concluderen dat verdachte in of omstreeks de ten laste gelegde periode daadwerkelijk wapens en/of munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de feiten onder 2, 3 en 4:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten op grond van de hierna weergegeven relevante feiten en omstandigheden zoals die blijken uit wettige bewijsmiddelen. [6]
Vooraf:
ten aanzien van de identiteit van de verdachte.
Op 16, 20, 27, 28, 29 april 2018, 1 en 3 mei 2018 hebben in de woning van [medeverdachte 1] gesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en - naar de politie vermoedde - [verdachte] , verdachte, over onder meer de aan - en verkoop van verdovende middelen. [7]
Ten aanzien van vaststelling van de identiteit van verdachte blijkt uit een proces-verbaal identiteitsvaststelling als volgt. [8]
[medeverdachte 1] heeft tijdens de onderzoeksperiode van september 2017 tot en met mei 2018, 29 keer telefonische contact met een man die gebruik maakte van een telefoon met nummer [telefoonnummer 3] , een nummer zonder tenaamstelling. De gesprekken zijn uitgeluisterd.
De stem van de gebruiker van [telefoonnummer 3] kwam volgens de verbalisant [verbalisant 1] volledig overeen met de stem van [verdachte] , verdachte, in het strafrechtelijk onderzoek ‘Gokker’. In dat strafrechtelijk onderzoek heeft [verbalisant 1] honderden door [verdachte] gevoerde telefoongesprekken - uit de periode eind 2016 tot en met mei 2017 - uitgeluisterd.
Op de opnamen van OVC-gesprekken van 16 april, 19 april, 20 april, 22 april, 27 april 2018 was bovendien te horen dat [medeverdachte 1] de bezoeker ‘ [verdachte] ’ noemt.
Verbalisant [verbalisant 1] is op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris als getuige gehoord.
[verbalisant 1] heeft tijdens dat verhoor op 7 januari 2020 verklaard geen twijfels te hebben ten aanzien van de identiteitsvaststelling. [verbalisant 1] heeft verklaard de broers [verdachte] en [broer verdachte] al jaren te kennen en daardoor te weten dat hun stemmen qua klank en accent verschillen. Bovendien, zo heeft [verbalisant 1] verklaard, was in het onderzoek ‘Gokker’ duidelijk dat de beller [verdachte] was omdat de verdachte toen ook telefoongesprekken voerde met zijn toenmalige vriendin, [naam 1] , en zijn werkgever. [verbalisant 1] heeft verder nog verklaard dat de stem van de beller met nummer [telefoonnummer 3] overeen kwam met de stem van ‘ [verdachte] ’, te horen op opnamen van OVC-gesprekken van 16, 19, 20, 22 en 27 april 2018.
Ter onderbouwing van de identiteitsvaststelling heeft [verbalisant 1] als getuige twee uitgewerkte tapgesprekken overhandigd aan de rechter-commissaris. Het ene gesprek is gevoerd met nummer [telefoonnummer 3] (in het onderzoek Macan, een gesprek tussen [medeverdachte 1] en ‘ [verdachte] ’). Het andere betreft een tapgesprek tussen verdachte en zijn broer [broer verdachte] , getapt in het onderzoek ‘Gokker’ en gevoerd met telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
Deze uitgewerkte tapgesprekken zijn aan het proces-verbaal van het verhoor van [verbalisant 1] gehecht.
De rechtbank heeft op grond van het voorgaande geen twijfels met betrekking tot de identiteitsvaststelling ten aanzien van verdachte.
De rechtbank neemt op grond van deze identiteitsvaststelling dan ook aan dat de man die in de periode van september 2017 tot en met mei 2018, 29 telefonische contact heeft met [medeverdachte 1] en daarbij gebruik maakt van [telefoonnummer 3] , [verdachte] , verdachte betreft. De rechtbank stelt op grond van het onderzoek identiteitsvaststelling verder vast dat verdachte de persoon is die is te horen op de opnamen van OVC-gesprekken opgenomen in de woning van [medeverdachte 1] op 16 april, 19 april, 20 april, 22 april, 27 april 2018 (waarbij [medeverdachte 1] de bezoeker ‘ [verdachte] ’ noemt) en op 28 en 29 april en 1 en 3 mei 2018.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
Uit de OVC-gesprekken blijkt ten aanzien van betrokkenheid van verdachte bij de handel in, of het aanwezig hebben van, verdovende middelen als volgt.
Een OVC-gesprek van 16 april 2018 verloopt als volgt: [9]
Vanaf 12:04 uur:
[verdachte] : “Die pillen waren trouwens iets minder.”
[medeverdachte 1] : “Hoe bedoel je, minder ?”
[verdachte] : “Ik had die 4000 geteld, of laten tellen.”
[medeverdachte 1] : “Ja, soms is het heel iets meer is en soms heel iets minder, dat is standaard, dat komt omdat ik ze weeg.”
Een OVC-gesprek van 20 april 2018 verloopt als volgt: [10]
Vanaf 15:40 uur:
[medeverdachte 1] is in gesprek met [verdachte] (.. )
[medeverdachte 1] : “Ja, 14 gram, dat denkt ie dat hij dat gehad heeft.”
[verdachte] : “Gemixt ?”
[medeverdachte 1] : “Tuurlijk.”
[verdachte] : “We moeten maandag of dinsdag even zakjes halen, daar in Marslanden, ik kan het niet vinden.” (..) “Ik weet niet waar het is.”
[medeverdachte 1] : “Nee, ben je de pillen nog niet kwijt ? Ah dat komt wel.” (..)
[verdachte] : “Ik zit daar met 6000 pillen in m’n maag.”
[medeverdachte 1] : “Een actietje er op en ze vliegen weg.”
[verdachte] : “Nee, dat niet. (..) Weet je het is, de mensen bestellen en dan komen ze niet. Bestel dan ook niks..”
vanaf 21:13 uur: [11]
[verdachte] : “Kun je even wat wiet pakken, oompie ?”
[medeverdachte 1] : “Ik heb het hier toevallig liggen (..)”.
[verdachte] : “Wat kost die ?”
[medeverdachte 1] : “4 euro.”
[verdachte] : “20... in het zakje daarachter ?”
[medeverdachte 1] en [verdachte] praten over verschillen in het gewicht van een kilo wiet en kilo. (..)
[verdachte] : “Die wiet is toch wel goed hoor.”
[medeverdachte 1] : “Ja, superwiet.. goed.. honderd knaken.., superwiet jongen.” (..)
( [verdachte] is aan het rekenen). [12]
[verdachte] : “Ging met 75 uit huis, 40 kreeg ik voor een paar XTC-pillen, honderd, ik weet het precies, 250 gaf jij mij net, 50 euro heb ik bij de garage gepakt, ik weet het precies, oompie, echt waar.”
[medeverdachte 1] : “Die wiet heb je ook al afgesproken, he ?”
[verdachte] : “Ja, nu gelijk.”
(vanaf 21:19 uur)
[medeverdachte 1] : “Dan ben je wat aan het verkopen en dan denk je je heb je wat verdiend.”
[verdachte] : “Hij staat nu op achttienvijftig, dat stond er op, achttien vijftig plus 250, die je net, plus 200, is 123,50. = 23,50 euro wiet, is drieëntwintigvijftig, precies.” (..)
“Die wiet is echt wel goed hoor. Ik heb een keer gehad, iemand zei tegen mij mag ik twee gram gratis. Ik zeg: 'Wat dan ? Kost het mij geen geld ?’”
Een (OVC-)gesprek in de avond van 28 april 2018 verloopt als volgt: [13]
vanaf 21:59 uur:
[verdachte] : “Wat kost deze tien ?”
[medeverdachte 1] : “2 eurootjes hè. Jij hebt ook (.. )..ik heb die uh.. XTC laten uh, die heeft [naam 2] meegenomen, die (.. iprones ?)
[verdachte] : “Ibis ?”
[medeverdachte 1] : “Die Ibo’s zijn zo gruwelijk.” [verdachte] vraagt hoeveel [medeverdachte 1] er van heeft.
[medeverdachte 1] : “Ik heb nou liggen.. 1900 nog maar. Die (..) appt me gisteravond..
[verdachte] : “en wat kosten die ?”
[medeverdachte 1] : “70 cent.”
[verdachte] : “Die zijn wel goed, he?”
[medeverdachte 1] : “Ja, die zijn gruwelijk.”
[verdachte] : “Doe mij er maar 500 van, dan.”
vanaf 22.04 uur:
[medeverdachte 1] : “Het is maar goed dat er mensen zijn die gebruiken, [bijnaam 1 verdachte] , anders verdienen we niks meer.”
(pag 81 halverwege). [14]
[verdachte] : “Ik vind deze wel mooi eruit zien.”
[medeverdachte 1] : “Ah [verdachte] , hey, echt waar. ..deze zijn gruwelijk, deze...die euh, [naam 3] hè, die [naam 3] hè ..die zijn al gruw....deze zijn nog gruwelijker.”
[verdachte] : “Meen je ?”
[medeverdachte 1] : “Want ik heb deze van een andere jongen, en die maakt ze zelf.”
[verdachte] : “Weetje wat ik een keer wil? Iets met mijn naam erin.”
Een (OVC-)gesprek van 29 april 2018, vanaf 22:03 uur, verloopt als volgt: [15]
(vanaf 22:03 uur)
[medeverdachte 1] : “Nee, heb ik hier liggen. Ik kan wel 5 kilo echt perfecte wiet kopen, zulke bollen.
[verdachte] : “Ik kan dat verkopen, is het shop of net onder.?”
[verdachte] wil weten wat ze ervoor vragen. (..)
[medeverdachte 1] : “Ja, nee, ik verkoop voor (.. kristalletje?)
[verdachte] : “Vijf kilo hele mooie, maar als ik die mensen stuur, dan is het er sowieso toch ?”
[verdachte] : “Nee, ik geloof je, ik ga morgen, kan ik hem wegdoen, dan.”
[medeverdachte 1] : “Ja maar die wil wel gelijk doekoe, he ?”
[verdachte] : “Ja, dat kan, is geen probleem.” (..) “Ja is goed. Kan dat wietje wel vinden. Dat wietje ? Of andere...?”
[medeverdachte 1] : “Nee, .. dit is mooie wiet, maar die is tien keer mooier.”
[verdachte] : “Oh. Ik vraag er gewoon vier voor, toch.”
[medeverdachte 1] zegt dat hij er wel 3.., 3-4-5 voor kan vragen.
[verdachte] : “Ja echt?
[medeverdachte 1] : “Het zijn zulke bollen. Die schitteren je tegemoet.”
(vanaf 22.08 uur) [16]
[medeverdachte 1] : “Maar die vijf kilo, wil je in principe helemaal, [verdachte] ?”
[verdachte] : “Ik betaal het en ik verkoop het.” (..)
[medeverdachte 1] : “Die XTC, zijn zo goed he?”
[verdachte] : “Die heb ik nodig, 500 daarvan.”
[medeverdachte 1] : “Die Ibo's.”
[verdachte] : “Ja.”
(22:13 uur) [17]
[verdachte] : “Woensdag.., dan heeft 'ie sowieso, hopen dat 'ie.. en die pillen ?”
[medeverdachte 1] : “Vijf uur. Die pillen is allemaal klaar. Ik heb er nog 1900.”
De rechtbank leidt uit het voorgaande af, in samenhang bezien, en in het bijzonder gelet op de aantallen pillen waarover wordt gesproken (6000, 1900, 500), het feit dat wordt gesproken over pillen, XTC en ‘ [naam 3] ’, over (perfecte) wiet en ‘zulke bollen’, over gewichten, zakjes en prijzen, verkopen en ‘een actietje’, dat verdachte zich in de periode april – mei 2018 heeft beziggehouden met de koop en verkoop en verstrekking van XTC-pillen, alsook van hennep, zoals ten laste gelegd onder 2 en 3.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat het tijdens de gesprekken mogelijk gaat over erectiepillen, en niet over XTC, overweegt de rechtbank dat het gezien de context van de gesprekken en de gebruikte bewoordingen, niet anders kan dan dat het gaat over XTC.
Voor de handel in cocaïne is onvoldoende bewijs aanwezig, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
Ook is niet komen vast te staan dat verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank hem ook van dat onderdeel zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 15 mei 2018 is, zoals hiervoor weergegeven, een bankbiljet van € 500,-- in beslag genomen. [18] Op basis van technisch onderzoek naar de reproductietechniek, het watermerk, en de veiligheidsdraad is gebleken dat dit biljet vals was. [19]
In het dossier bevindt zich een schriftelijke weergave van een OVC-gesprek op 29 april 2018 gevoerd door verdachte en [medeverdachte 1] , met de volgende inhoud: [20]
[verdachte] zegt dat het wel hard gaat en:
[verdachte] : “Nee uh, effe kijken.. morgen sowieso kan ik daar wel wat van nemen, die vijfhonderd-briefjes.”
[medeverdachte 1] : “Ja !”
[verdachte] : “Als je weer een keer daar van hebt. Dat wou ik zeggen.” (..) “Ja, ik heb eentje gekocht toch ?”
[medeverdachte 1] : “Och ja. Nou ? Ben je hem kwijt ?”
[verdachte] zegt: “Nee, nog niet.
Verder bevat het dossier de uitwerking van een (OVC-)gesprek van 1 mei 2018, vanaf 20:17 uur: [21]
[medeverdachte 1] en [verdachte] zijn samen. (wapengeluid te horen).
: “Ik heb dat briefje trouwens gisteren geprobeerd. Niet te ruilen, (..) maar hij zag het wel gelijk..”.
[medeverdachte 1] : “Hij gaat door de machine heen, hoor.”
[verdachte] wijst (de rechtbank begrijpt: ‘
wijst kennelijk’) op ribbels, en zegt:
“Die zitten er niet in, bij die wij gaan doen.”
[medeverdachte 1] : “Druk je zo in de hand.”
De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte, toen hij het bij hem thuis aangetroffen en in beslag genomen valse briefje van € 500,- ontving, wist dat het een vals bankbiljet betrof en dat hij - gelet op het feit dat hij kennelijk heeft getracht om het bankbiljet daadwerkelijk te gebruiken - ook het oogmerk heeft gehad om het als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven. De rechtbank komt op grond daarvan tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair tenlastegelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2018 tot en met 14 mei 2018 in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid XTC-pillen, bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2018 tot en met 14 mei 2018 in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4
Primair:
hij in de periode 1 april 2018 tot en met 15 mei 2018, te Zwolle, opzettelijk een bankbiljet van 500 euro, waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 2 en 3 en 4 primair bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2B en 3B van de Opiumwet en artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4 primair:
het misdrijf:
Bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad hebben.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 en 4 primair een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen auto en een inbeslaggenomen geldbedrag van € 340,-- worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in het geval van een veroordeling bij de strafoplegging rekening te houden met de ingrijpende en hardhandige wijze waarop verdachte - op het schoolplein van zijn kind - is aangehouden en met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, een periode van bijna drie maanden.
De raadsman heeft verder verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM alsook met de straffen die in andere vonnissen in het strafrechtelijk onderzoek Macan zijn opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan de handel in hennep en XTC-pillen. Daarnaast heeft hij opzettelijk een vals bankbiljet in voorraad gehad.
Het bezit en de verspreiding van hard - en softdrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid in het algemeen en heeft (ernstige) risico’s voor de gezondheid van de gebruiker(s) in het bijzonder tot gevolg. Het gebruik van verdovende middelen leidt bovendien tot vaak ernstig overlast gevende verwervingscriminaliteit.
Het in omloop brengen van valse bankbiljetten brengt schade toe aan financieel economisch verkeer en daarmee aan de economie en de samenleving als geheel.
De rechtbank acht het handelen van verdachte dan ook zeer laakbaar.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf daarnaast acht geslagen op soortgelijke zaken en op de vonnissen die in dit onderzoek tegen medeverdachten zijn gewezen.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 5 maart 2021.
De rechtbank houdt op grond van artikel 63 Sr rekening met de aan verdachte opgelegde strafbeschikking van 18 februari 2019.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van de zich in het dossier bevindende reclasseringsadvies van 9 juni 2020 en het verhandelde ter terechtzitting.
Het recidiverisico kan door de reclassering niet goed worden ingeschat. Het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden wordt als laag ingeschat. De reclassering heeft geadviseerd om, in geval van een veroordeling, een straf op te leggen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn tijdens de procedure in eerste aanleg. In aanmerking genomen de datum van aanhouding van verdachte (15 mei 2018), de (redelijke) termijn voor een berechting van twee jaar, en de datum van het onderhavige vonnis is in dit geval sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met een periode van ruim 11 maanden.
Concluderend acht de rechtbank, gelet op ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in beginsel, passend en geboden.
Gelet op de persoon van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn en de vonnissen die in dit onderzoek tegen de medeverdachten zijn gewezen, is de rechtbank van oordeel dat met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest kan worden volstaan.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 340,-- moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en dat hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten is verkregen.
De rechtbank zal daarnaast de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde auto, aangezien deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10 lid 4, en 11 lid 2 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder
feit 1ten laste gelegde heeft begaan en
spreekthem
daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het
onder 2, 3 en 4 primairten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het onder 2, 3 en 4 primair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4 primair:
het misdrijf:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, in voorraad hebben.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder
2, 3 en 4 primairbewezen verklaarde;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
87 (zevenentachtig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
-
verklaart verbeurdhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten het op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder nummer 3 (
een geldbedrag,
€ 340,--);
- gelast de
teruggavevan een
personenauto ( [kenteken] ,zwarte
Volkswagen Golf2014), aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door: mr. S. Taalman, voorzitter, mr. drs. H.M. Braam, en mr. D. ten Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op: 26 april 2021.
Buiten staat:
Mr. S. Taalman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen / relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 1 – 10A.
2.Proces-verbaal van bevindingen / relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 7.
3.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 7 onder 'Onderzoek telecommunicatie'.
4.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, pag. 146 – 147.
5.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, gesloten op 15 mei 2018, pag. 190 – 191, met als bijlage een lijst van inbeslaggenomen goederen.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit - tenzij anders vermeld - pagina’s uit het proces-verbaal van verdachte in het onderzoek ‘Macan’ van de regiopolitie Oost-Nederland, district IJsselland, met nummer PL0600-2018191040. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
7.Proces-verbaal van Verdenking 2, m.b.t. Voorhanden hebben / handel in hard- en softdrugs, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 203.
8.Proces-verbaal identiteitsvaststelling [verdachte] , opgemaakt en gesloten door verbalisant [verbalisant 1] , 22 mei 2018, pag. 174.
9.Proces-verbaal uitwerken OVC van 16 april 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , pag. 19 – 25, i.h.b.. pag. 20 bovenaan en onderaan.
10.Proces-verbaal uitwerken OVC-gesprek 20 april 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 5] , pag. 33- 46, i.h.b. pag. 37 bovenaan en halverwege, en pag. 44 en 45.
11.Pag. 44, halverwege en onderaan.
12.Pag. 45, bovenaan en halverwege.
13.Proces-verbaal uitwerken OVC-gesprek 27 april 2018, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (pag. 77 - 82, i.h.b. pag. 79 onderaan, 80 bovenaan.).
14.Proces-verbaal uitwerken OVC-gesprek 27 april 2018, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (pag. 77 - 82, i.h.b. pag. 81 halverwege).
15.Proces-verbaal uitwerken OVC verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , 29 april 2018, pag. 83 - 95, i.h.b. pag. 92 onderaan vanaf 22.03 uur, en pag. 93 bovenaan).
16.Pag. 93 onderaan.
17.Pag. 94 onderaan.
18.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, gesloten op 15 mei 2018, pag. 190 – 191 met als bijlage een lijst van inbeslaggenomen goederen en Kennisgeving van inbeslagneming, pag. 127 – 128.
19.Het proces-verbaal forensisch technisch onderzoek vals bankbiljet, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , pag. 227.
20.Proces-verbaal van uitwerken OVC-gesprek van 29 april 2018, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 4] , pag. 83 - 95, i.h.b. pag. 93.
21.Proces-verbaal van uitwerken OVC-gesprek van 1 mei 2018, pag. 96 – 102, i.h.b. pag. 101.