ECLI:NL:RBOVE:2021:1696

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
08-169928-19 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met voorwaarden voor poging doodslag na gewelddadige aanval in Almelo

Op 23 april 2021 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man veroordeeld tot terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden voor poging tot doodslag. De zaak betreft een gewelddadige aanval op een willekeurig slachtoffer voor een supermarkt in Almelo op 14 juli 2019. De verdachte wachtte het slachtoffer op en sloeg haar zonder enige aanleiding met kracht tegen het hoofd, waarna hij haar ook op de grond schopte en sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verstandelijke beperking en schizofrenie, opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het slachtoffer meermalen had geslagen en geschopt, terwijl zij weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet strafbaar is, maar dat er wel een maatregel van tbs met voorwaarden opgelegd moest worden om de veiligheid van anderen te waarborgen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €2.448 aan het slachtoffer, die zowel lichamelijke als psychische schade heeft geleden door de aanval. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen en de verdachte is verplicht om de kosten van het geding te vergoeden. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard, zodat de behandeling van de verdachte kan beginnen na zijn detentie.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige Kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-169928-19 (P)
Datum vonnis: 23 april 2021
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] ,
thans verblijvende in P.I. Zwolle Zuid 1 te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 april 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. T. Geerdink, advocaat te Borne, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden of ernstig te verwonden door haar tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan/stompen en/of – toen die [slachtoffer] op de grond lag – haar tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam te trappen/schoppen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam heeft getrapt en/of heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en/of (overige) lichaam heeft getrapt en/of heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

Dit hoofdstuk bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 juli 2019 stond [slachtoffer] (hierna: aangeefster) voor de Jumbo in Almelo te wachten toen zij onverwacht een stomp tegen haar hoofd kreeg en zij een man hard hoorde schreeuwen. Aangeefster werd vervolgens nogmaals in haar gezicht geslagen en op de grond gegooid, waarna de man alsmaar bleef slaan en schoppen tegen het hoofd en lichaam van aangeefster. Daarbij werd met name haar bovenlichaam veelvuldig geraakt.
Dat aangeefster door verdachte met een vuist in het gezicht is gestompt, naar de grond is geslagen en vervolgens meerdere malen – onder andere tegen haar hoofd – is geschopt/getrapt en geslagen, wordt door verdachte toegegeven.
Het oordeel van de rechtbank
Om te komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient sprake te zijn van (al dan niet voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster.
De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht daarop opzet heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster werd vanuit het niets door verdachte tegen haar hoofd gestompt, in haar gezicht geslagen en op de grond gegooid. Toen aangeefster weerloos op de grond lag, heeft verdachte haar met geschoeide voet geschopt/getrapt en geslagen waar hij maar kon. Daarbij werd onder andere het hoofd van aangeefster meermalen met kracht geraakt. Het hoofd is één van de meest kwetsbare delen van het menselijk lichaam met vitale organen zoals de hersenen, waarbij in geval van toegepast geweld het gevolg niet zelden fataal blijkt te zijn. Doordat aangeefster zich op de grond bevond, kon haar hoofd bovendien niet of nauwelijks meebewegen en kwam het toegepaste geweld des te harder aan. Het gegeven dat aangeefster op de grond lag, maakt derhalve dat het hoofd nog kwetsbaarder was dan normaliter reeds het geval is. Het handelen van verdachte kan, naar het oordeel van de rechtbank, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood dat het niet anders kan dan dat hij met zijn handelen opzet op de dood heeft gehad. Dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht en functioneert op het niveau van een drie- à vierjarige doet daar niet aan af, nu hij ten tijde van het feit niet van ieder realiteitsbesef verstookt was. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft getrapt en geslagen, omdat zij iemand zou hebben opgeblazen, en dat hij dit gewelddadige handelen enkel heeft gestaakt, omdat anderen hem zeiden dat hij moest stoppen.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is uiteengezet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juli 2019 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- die [slachtoffer] meermalen (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en overige lichaam heeft geslagen en heeft gestompt en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht en overige lichaam heeft getrapt en heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
primair
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de verdediging hebben aangevoerd dat er feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
In het Pro Justitia-rapport (PBC) van 7 december 2020, opgemaakt door V.F.M. Buijs, psychiater, en R. Haveman, GZ-psycholoog, hebben beide rapporteurs vastgesteld dat bij verdachte sprake is van schizofrenie en een verstandelijke beperking (ernstig van aard). Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en zijn van invloed geweest op de gedragskeuzes van verdachte. In de aanloop naar het ten laste gelegde was sprake van psychotische decompensatie, er lijkt geen reëel conflict of reële aanleiding te zijn voor het ten laste gelegde en verdachte kwam na zijn aanhouding duidelijk verward over. Dat maakt dat de gedragsdeskundigen stellen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er sprake was van een psychotisch toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde. Het is aannemelijk dat het aanwezige psychotische toestandsbeeld volledige invloed heeft gehad op het denken en het daaruit voortvloeiende handelen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde; zijn keuze- en handelingsvrijheid was volledig ingeperkt. Beide rapporteurs adviseren daarom het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
Gelet op de conclusies van de deskundigen, die de rechtbank goed onderbouwd acht, stelt de rechtbank vast dat het bewezenverklaarde feit in het geheel niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte derhalve ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd en dat deze dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig een door hem overgelegde pleitnota verzocht de afdoening niet binnen het strafrecht te laten plaatsvinden, maar een zorgmachtiging te verlenen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Zoals hiervoor is overwogen, kan het bewezenverklaarde niet aan verdachte worden toegerekend. Om die reden kan aan hem geen straf worden opgelegd. Het is echter wel mogelijk om aan verdachte een maatregel op te leggen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De feiten en omstandigheden
Op 14 juli 2019 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Het willekeurige slachtoffer wachtte bij de supermarkt tot de deuren werden geopend en zij haar boodschappen kon halen, toen zij uit het niets door verdachte tegen het hoofd werd gestompt, in haar gezicht werd geslagen en naar de grond werd gewerkt, en ook in die weerloze positie meermalen werd geschopt en geslagen, onder meer tegen haar hoofd. Blijkens een indringende schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen, vreesde het slachtoffer voor haar leven, terwijl zij zich afvroeg waarom de omstanders haar niet te hulp schoten. De gevolgen van hetgeen zich op 14 juli 2019 heeft afgespeeld, zijn voor haar nog lang merkbaar geweest. Het slachtoffer heeft daar niet enkel lichamelijke, maar ook psychische schade aan overgehouden en heeft daar ook therapie voor gevolgd. In aanloop naar de behandeling ter terechtzitting van 9 april 2021 is gebleken dat het slachtoffer nog steeds emotioneel wordt, als zij terugdenkt aan deze – naar eigen zeggen – zwarte bladzijde uit haar geschiedenis. Daarnaast heeft het gewelddadige handelen van verdachte negatieve invloed gehad op de familie van het slachtoffer, nu ook zij gevoelens van angst en boosheid hebben ondervonden.
Het is algemeen bekend dat dit soort misdrijven gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken en derhalve ook grote impact hebben op de maatschappij in het geheel, en de personen die getuige waren van deze geweldsuitbarsting in het bijzonder.
De persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 maart 2021, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van hetgeen over de persoon van verdachte is opgenomen in het Pro Justitia-rapport (PBC), gedateerd op 7 december 2020 en opgesteld door V.F.M. Buijs, psychiater, en R. Haveman, GZ-psycholoog, en het maatregelenrapport van de reclassering, gedateerd op 16 februari 2021 en opgesteld door N. Polman.
Onder hoofdstuk 6 is reeds uiteengezet dat blijkens de rapportage van de gedragsdeskundigen bij verdachte sprake is van schizofrenie en een verstandelijke beperking (ernstig van aard), welke stoornissen aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde en invloed hebben gehad op de gedragskeuzes van verdachte. De gedragsdeskundigen adviseren het ten laste gelegde in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De gedragsdeskundigen schatten het recidiverisico met betrekking tot gewelddadig gedrag in als hoog. Er is een fors aantal risicofactoren en slechts een beperkt aantal beschermende factoren aanwezig. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag blijft derhalve hoog, als de situatie onveranderd blijft.
Het is van belang dat verdachte wordt behandeld in een setting die is gespecialiseerd in behandeling van mensen met zowel psychiatrische problematiek, als met een verstandelijke beperking. In eerste instantie is het van belang dat verdachte adequate behandeling krijgt en de psychose in remissie komt. Deze behandeling zal primair medicamenteus van aard zijn, waarbij verdachte goed dient te worden ingesteld op anti-psychotische medicatie. Daarnaast is het van belang dat verdachte intensief wordt begeleid en dat hem structuur wordt geboden, omdat hij niet in staat is dit zelf te creëren. Er dient voorts aandacht te zijn voor de somatische problematiek van verdachte en dan met name voor het overmatige drinken van water. De gedragsdeskundigen adviseren verdachte klinisch te laten opnemen in een SGLVG-instelling (bijvoorbeeld Trajectum/Hoeve Boschoord) en genoemde interventies in te zetten. De behandeling zal naar verwachting van lange duur en intensieve aard zijn.
De gedragsdeskundigen en de reclassering adviseren aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De gedragsdeskundigen verwachten dat verdachte zich – met enige directieve aansturing – aan de gestelde voorwaarden zal houden.
De gedragsdeskundigen hebben hun adviezen ter terechtzitting nader toegelicht. De GZ-psycholoog heeft daarbij benadrukt dat een zorgmachtiging niet afdoende is, omdat verdachte zich naar verwachting behandelbaar zal opstellen. Op het moment dat verdachte meewerkt, vervalt de noodzaak tot onvrijwillige behandeling en zal de zorgmachtiging niet worden verlengd. Het gevolg daarvan is dat verdachte wederom in een vrijwillig behandelkader terechtkomt en er geen beperkingen en vangnetten meer aanwezig zijn. In het kader van risicomanagement adviseren de gedragsdeskundigen derhalve nadrukkelijk om de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank sluit aan bij de conclusie van de gedragsdeskundigen en van de reclassering over de noodzaak van een stevig kader in de vorm van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden om behandeling van verdachte mogelijk te maken en het recidiverisico terug te dringen.
De rechtbank stelt vast dat de bewezenverklaarde poging tot doodslag een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, Sr, waarvoor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden mogelijk is. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten met voorwaarden betreffende zijn gedrag, één en ander als nader in het dictum van dit vonnis aan te duiden. Tegenover de reclassering heeft verdachte verklaard zich aan de voorwaarden te zullen houden. De rechtbank acht het van belang dat de behandeling van verdachte aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, en zal derhalve bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr, kan de totale duur van de maatregel, bij een eventuele omzetting naar terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank concludeert dat de kans op herhaling van soortgelijke feiten aanzienlijk is. Eerdere intensieve behandelingen hebben niet geholpen en verdachte is niet in staat structuur aan te brengen in zijn leven; externe structurering is nodig om de wereld begrijpelijk te maken voor verdachte. Daar komt bij dat het risico bestaat dat de motivatie van verdachte voor begeleiding en behandeling gedurende het traject kan afnemen, en dat risico’s op geweld en/of decompensatie na de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden nog aanwezig kunnen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het derhalve van belang dat er een mogelijkheid wordt gecreëerd om verdachte ook na beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen, dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank zal daarom – nu aan de voorwaarden van artikel 38z Sr is voldaan – een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) opleggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat het enkel mogelijk is om de GVM ten uitvoer te leggen na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie bij beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling en een daarop door de rechtbank te nemen beslissing.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.448,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De gevorderde materiële schade van in totaal € 1.648,-- bestaat uit de volgende posten:
  • eigen risico zorgverzekering € 385,--;
  • verlies arbeidsvermogen € 1.263,--.
Daarnaast is € 800,-- aan immateriële schade gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, maar heeft zijn twijfels uitgesproken over de hoogte van de gevorderde materiële schade voor zover deze post ziet op het verlies van arbeidsvermogen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn onvoldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom geheel toewijzen, te weten tot een bedrag van € 2.448,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 38, 38a en 38d Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare oplevert:
primair: het misdrijf: poging tot doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij
de volgende voorwaardenbetreffende zijn gedrag:
1. de verdachte zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. de verdachte zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- de verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering, zo vaak als de reclassering dat nodig acht;
- de verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen of laat een geldig identiteitsbewijs zien ter vaststelling van zijn identiteit;
- de verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering, die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- de verdachte zal medewerking verlenen aan het verstrekken van een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is aan de reclassering ten behoeve van eventuele opsporing;
- de verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- de verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- de verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact met hem hebben, als dat van belang is voor het toezicht;
3. de verdachte zal, indien en zolang de reclassering dit nodig acht, meewerken aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, van maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
4. de verdachte zal niet zonder toestemming van het Openbaar Ministerie naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaan;
5. de verdachte zal zich laten opnemen in FPK de Beuken (Trajectum) of een soortgelijke zorginstelling (ook als dit overbruggingszorg inhoudt), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start bij aanvang van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De verdachte zal meewerken aan de indicatiestelling en plaatsing, als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt;
6. de verdachte zal zich laten behandelen door een nader te bepalen (forensische) instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
7. de verdachte zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
8. de verdachte zal meewerken aan het verkrijgen en/of behouden van een zinvolle dagbesteding passend bij zijn draagkracht, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
9. de verdachte zal zich onthouden van alcohol- en drugsgebruik, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De verdachte zal meewerken aan controles op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
10. de verdachte zal inzicht geven in zijn financiën en schulden. De verdachte zal meewerken aan het aflossen van zijn (eventuele) schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan bewindvoering en/of schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
  • draagt Reclassering Nederland op om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
  • beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
- geeft
DV&O opdrachtom verdachte vanuit de P.I. Zwolle Zuid 1 te Zwolle over te brengen naar de zorginstelling waar verdachte in het kader van de hierboven genoemde voorwaarde 5 zal worden behandeld of ter overbrugging dient te verblijven;
- legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]: van een bedrag van
€ 2.448,--(te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2019);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.448,--,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van
34 dagenkan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en
mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.B. Cakir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2021.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Indien hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier PL0600-2019312166 van de politie eenheid Oost-Nederland, district Twente, basisteam Enschede, van 16 juli 2019. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 14 juli 2019, pagina 3, inclusief bijlage, pagina’s 5a en 5b, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Zondag 14 juli 2019 in het centrum van Almelo. Plotseling en zeer onverwacht kreeg ik een harde stomp tegen mijn hoofd aan. Ik zag dat het een man was en ik hoorde dat hij heel hard schreeuwde. De man sloeg mij nogmaals in het gezicht. Hij gooide mij op de grond. Hij sloeg en schopte me waar hij me maar raken kon, vooral op mijn hoofd. Hij bleef maar doorgaan, hij stopte niet. Het slaan en schoppen gebeurde met grote kracht en met heel veel woede. Hij heeft vooral mijn bovenlichaam te pakken gehad.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 14 juli 2019, pagina’s 32 en 33, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb gewoon een meisje gemept bij de Jumbo. Ik dacht toen: ik moet haar meppen, want zij heeft iemand opgeblazen. Ik heb het meisje wel getrapt. Ik heb het meisje drie keer getrapt met mijn rechtervoet. Ik heb haar naar de grond gemept. U vraagt mij of ik de vrouw op het hoofd heb getrapt. Klopt, ik heb haar getrapt, drie keer. U vraagt mij of ik haar op haar hoofd heb gestampt. Klopt, heb ik gedaan, drie keer. U vraagt mij of ik de mevrouw met de vuist op het gezicht heb geslagen. Ja, dit heb ik gedaan. U vraagt mij waarom ik gestopt ben met slaan of schoppen. Ik stopte, omdat mensen zeiden dat ik moest stoppen.