ECLI:NL:RBOVE:2021:1682

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
C/08/261587 KG RK 21-64
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen leidinggevenden van motorclub Satudarah

Op 9 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van de rechters B.T.C. Jordaans, R.M. van Vuure en S. Taalman afgewezen. Verzoekers, die als leidinggevenden van de motorclub Satudarah worden vervolgd, voerden aan dat de beslissing van de strafkamer van 1 februari 2021 om hun onderzoekswensen grotendeels af te wijzen, onbegrijpelijk was en voortkwam uit vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De verzoekers hadden eerder al een wrakingsverzoek ingediend, dat ook was afgewezen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed en dat alleen in uitzonderlijke gevallen, met zwaarwegende aanwijzingen, tot wraking kan worden overgegaan. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters vooringenomen waren. De beslissing van de strafkamer werd niet als onbegrijpelijk of gebrekkig beoordeeld, en de wrakingskamer ging niet mee in de stelling dat de agenda van de rechtbank leidend was. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: C/08/261587 KG RK 21-64
Beslissing van 9 maart 2021
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N.C.J. Meijering te Amsterdam,
2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. K. Blonk te Spijkenisse,
3.
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 3] ,
advocaat mr. R. van ’t Land te Breda,
4.
[verzoeker 4],
wonende te [woonplaats 4] ,
advocaat mr. A.W.A.P. Doesburg te Breda,
5.
[verzoeker 5],
wonende te [woonplaats 5] ,
advocaat mr. H.M. Dunsbergen te Breda,
verzoekers tot wraking.

1.De procedure

1.1.
Op 5 februari 2021 hebben verzoekers het verzoek gedaan tot wraking van mrs. B.T.C. Jordaans, R.M. van Vuure en S. Taalman, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de strafzaken tegen verzoekers, aanhangig onder de parketnummers 08/963575-16, 08/963528-18, 08/963574-16, 08/963530-18, 08/963536-16, 08/963529-18, 08/963566-16 en 08/963572-16 en bekend onder de naam ‘Largo’ (hierna te noemen: de strafzaken).
1.2.
Mrs. Jordaans, Van Vuure en Taalman (hierna gezamenlijk te noemen: de [meervoudige] strafkamer) hebben niet berust in de wraking. Zij hebben gezamenlijk schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. Het Openbaar Ministerie heeft eveneens, in de persoon van mr. H.J. Timmer, mede namens mr. C.A.M. van den Brand (officieren van justitie), schriftelijk gereageerd.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 23 februari 2021 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling zijn mrs. Meijering, Blonk, Van ’t Land, Doesburg en Dunsbergen verschenen. Zij hebben vóór de zitting gezamenlijk zeventien producties ingediend en mrs. Dunsbergen, Meijering en Blonk hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen.
De strafkamer en mrs. Timmer en Van den Brand zijn niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
Verzoekers zijn als leidinggevenden/bestuurders van motorclub Satudarah door het Openbaar Ministerie gedagvaard om terecht te staan voor het deelnemen aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven als oogmerk heeft, als bedoeld in artikel 140 Sr.
2.2.
Bij beslissing van 27 november 2018 heeft de strafkamer naar aanleiding van door de verdediging opgegeven onderzoekswensen 63 getuigen toegewezen. Een groot aantal andere getuigen heeft de strafkamer vooralsnog afgewezen, omdat niet duidelijk was wat zij meer of anders zouden kunnen verklaren dan de reeds (binnen het onderwerp) toegewezen getuigen.
2.3.
Op 29 november 2019 heeft mr. Jordaans de verdediging en het Openbaar Ministerie een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
Van de rechter-commissaris mr. Pos heb ik vernomen dat het merendeel van de getuigen reeds is gehoord. De overige getuigen zijn of worden ingepland.
De praktijk leert dat het niet uitgesloten is dat reeds gehoorde getuigen leiden tot nieuwe
getuigenverzoeken/onderzoekswensen. Om onnodige vertraging te voorkomen verzoek ik u om mij uiterlijk donderdag 5 december 2019 om 16.00 uur per e-mail die getuigenverzoeken/onderzoekswensen te berichten. In voorkomend geval dient u uw e-mail ook aan de officieren van justitie te sturen, zodat zij daarop kunnen reageren. Verzoeken van de officieren van justitie dienen uiteraard ook aan de raadslieden te worden gestuurd.
Ten overvloede merk ik op dat het niet de bedoeling is onderzoekswensen te herhalen oid, maar dat het enkel gaat om verzoeken die voortkomen uit de reeds gehoorde getuigen.
2.4.
Bij brief van 3 december 2019 heeft mr. Meijering uitvoerig op deze e-mail gereageerd en onder meer verzocht om een regiezitting of een regiebijeenkomst. Na een op 18 februari 2020 verzonden rappel, heeft mr. Jordaans kenbaar gemaakt dat die brief niet tot een reactie noopte.
2.5.
Op 23 december 2019 heeft rechter-commissaris Hangx de verdediging en het Openbaar Ministerie bericht dat de anonieme getuigen Bayonnes 9 en 13 redelijkerwijs niet meer gehoord konden worden.
2.6.
Nadat de verdediging naar aanleiding van die mededeling haar bezwaren had geuit, heeft rechter-commissaris Hangx voor zover van belang, als volgt gereageerd:
U heeft als het goed is inmiddels mijn proces-verbaal van bevindingen ontvangen met betrekking tot de getuigen Bayonne 9 en 13. Ik heb begrip voor uw standpunt. Ik ben bepaald niet gelukkig met de gang van zaken, ook al omdat u (de gezamenlijke verdediging) tijdig een groot aantal vragen voor deze getuigen heeft toegezonden. Het verandert mijn standpunt echter niet; ik ben en blijf van mening dat deze getuigen onder de huidige omstandigheden niet gehoord kunnen worden. Het staat u uiteraard vrij om uw grieven op dat punt ter terechtzitting aan de rechtbank voor te leggen.
2.7.
In februari 2020 hebben verzoekers rechter-commissaris Pos gewraakt vanwege zijn beslissing een verhoor van twee Duitse getuigen door te laten gaan, terwijl niemand van de verdediging bij dat verhoor aanwezig kon zijn. Bij beslissing van 14 februari 2020 is dat wrakingsverzoek afgewezen. In die beslissing staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
De wrakingskamer is echter wel van oordeel dat, hoewel de e-mail van 23 januari 2020 van de Duitse rechter moeilijk anders kan worden begrepen dan dat er vóór maart 2020 geen andere datum dan 10 februari 2020 mogelijk was, nu dat daar immers met zoveel woorden staat, de rechter-commissaris zich welwillender had kunnen opstellen naar aanleiding van de (herhaalde) mededeling van de raadslieden dat zij allen verhinderd zijn en hun in lijn daarvan geuite verzoek om het verhoor van 10 februari op een ander tijdstip te plannen. (…)
2.8.
Per e-mail van 10 maart 2020 heeft mr. Jordaans de verdediging en het Openbaar Ministerie in verband met de vanaf 23 maart 2020 gepland staande inhoudelijke behandeling van de strafzaken verzocht kenbaar te maken hoeveel tijd zij nodig zouden hebben voor pleidooi of requisitoir.
2.9.
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft de verdediging op 12 maart 2020 schriftelijk onderzoekswensen opgegeven. Dit betrof verzoeken tot het alsnog horen van reeds opgegeven getuigen, verzoeken tot het horen van nieuwe getuigen en verzoeken tot inzage c.q. voeging van processtukken.
2.10.
Als gevolg van de uitbraak van het COVID-19-virus heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaken geen doorgang gevonden.
2.11.
Op 8 april 2020 heeft de verkeerstoren te Zwolle de verdediging en het Openbaar Ministerie bericht dat op 1 september 2020 een regiezitting zou plaatsvinden en op 14 april 2020 heeft de verkeerstoren hen gevraagd de verhinderdata voor de periode januari tot en met maart 2021 op te geven.
2.12.
Mr. Dunsbergen heeft de verkeerstoren vervolgens gevraagd in hoeverre bij de planning van de inhoudelijke behandeling rekening werd gehouden met het tijdsbestek van de uit te voeren onderzoekshandelingen. De verkeerstoren heeft daarop kenbaar gemaakt dat de rechtbank de voorkeur gaf aan het reeds inplannen van de inhoudelijke behandeling, dat het plannen van de zaak moeilijk was en dat na de regiezitting kon worden ingeschat of er voldoende tijd zou zijn voor de uitvoering van de onderzoekswensen.
2.13.
Ter regiezitting van 1 september 2020 hebben verzoekers het verzoek gedaan tot wraking van mrs. Jordaans en Taalman. Bij beslissing van 8 oktober 2020 is dat verzoek afgewezen. In die beslissing staat, voor zover relevant, vermeld:
De 'bad standing' tegen [naam 1] maakt wel onderdeel uit van het dossier Largo, maar deze 'bad standing' is er één van circa tien andere gevallen die in dat dossier expliciet zijn uitgeschreven en het vonnis in de strafzaak tegen [naam 2] zegt op zich nog niets over de andere gevallen. Ook al zullen verzoekers wellicht vrezen dat de meervoudige strafkamer hiermee een zekere lijn heeft ingezet, dat neemt niet weg dat de meervoudige strafkamer al die gevallen nog op de eigen strafrechtelijke merites zal moeten beoordelen.
2.14.
Op 18 januari 2021 heeft alsnog de regiezitting plaatsgevonden waarop de onder 2.9 bedoelde onderzoekswensen zijn besproken, mede aan de hand van door mrs. Blonk en Meijering overgelegde pleitnota’s. Voorafgaand aan die zitting is aan de verdediging kenbaar gemaakt dat de raadslieden ieder 45 minuten spreektijd zouden krijgen.
2.15.
Bij beslissing van 1 februari 2021 heeft de strafkamer op twee na alle getuigenverzoeken afgewezen, net als alle overige onderzoekswensen.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekers hebben, samengevat, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. De beslissing van de strafkamer van 1 februari 2021, en in het bijzonder de motivering daarvan, is zodanig onbegrijpelijk dat hiervoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid, waardoor de schijn van partijdigheid is gewekt. In dit kader zijn drie pijlers van belang. Allereerst de gronden voor de eerdere wraking van 1 september 2020 en de beslissing op dat wrakingsverzoek. De afwijzing van dat verzoek lijkt te zijn ingegeven door de gedachte dat de verdediging nog verweer kan voeren, maar door op twee na alle getuigenverzoeken af te wijzen wordt de verdediging in dat verweer beperkt en dit bevestigt temeer de vrees dat de in de wrakingsbeslissing genoemde ingezette lijn ook voor de zaak tegen verzoekers zal worden doorgetrokken. Hetgeen reeds is voorgevallen in de strafrechtelijke procedure dient te worden betrokken bij de beoordeling van de vrees voor vooringenomenheid, nu dit een invulling en kleuring geeft aan die vrees die thans te meer is ontstaan.
De strafkamer heeft verder (tweede pijler) door in haar beslissing van 1 februari 2021 te spreken over “herhaalde verzoeken” de inhoud en gevolgen van haar eigen beslissing van 27 november 2018 miskend, nu geen sprake was van herhaalde maar van openstaande verzoeken. Het oordeel van de strafkamer dat die verzoeken niet nader zijn gemotiveerd is bovendien feitelijk onjuist, aangezien de betreffende verzoeken zowel voorafgaand aan als tijdens de zitting zeer uitgebreid en concreet zijn gemotiveerd. Ten aanzien van de getuigen in kwestie heeft de strafkamer daarnaast nagelaten per getuige aan te geven waarom het verzoek moet worden afgewezen en waarom verzoekers en hun verdediging door die afwijzing niet in hun belangen worden geschaad, zodat de motivering van de strafkamer bovendien gebrekkig is. De strafkamer heeft ter zitting geen verduidelijkingsvragen gesteld en ook uit de gehele gang van zaken vóór die zitting volgt het vermoeden dat de strafkamer reeds voornemens was de onderzoekswensen grotendeels af te wijzen en dat de planning leidend was. De strafkamer heeft bovendien in het geheel niet beslist op het verzoek een aantal nieuwe getuigen te horen.
De derde pijler wordt gevormd door het feit dat de strafkamer bij haar beslissing de nota bene door haarzelf genoemde uitgangspunten en overwegingen uit het Keskin-arrest van het EHRM van 19 januari 2021 niet heeft betrokken. De getuigen Bayonnes 9 en 13 hebben een zeer belastende verklaring afgelegd jegens verzoekers en het verzoek van de verdediging om die getuigen te horen is met een volstrekt onbegrijpelijke, juridisch onjuiste en in strijd met de jurisprudentie van het EHRM genomen beslissing afgewezen. Ook andere getuigen met een belastende verklaring, waarvan de verdediging het verzoek heeft gedaan deze te horen, zijn op onjuiste gronden en ongefundeerd afgewezen. Er bestaat bij verzoekers dan ook de gerechtvaardigde vrees dat de strafkamer niet het onpartijdige gerecht is dat artikel 6 EVRM vereist om te kunnen spreken van een fair trial.

4.Het standpunt van de strafkamer

4.1.
De strafkamer stelt zich op het standpunt dat voorbij moet worden gegaan aan de stelling dat wat eerder is voorgevallen in de strafrechtelijke procedure moet worden betrokken bij de beoordeling van de vrees van vooringenomenheid. Volgens de strafkamer doet de verwijzing naar het eerdere wrakingsverzoek en de beslissing daarop vermoeden dat de raadslieden het kennelijk niet eens zijn met die eerdere beslissing en dat die beslissing wordt “gebruikt” om opnieuw de(zelfde) (kennelijk) niet weggenomen vrees ter discussie te stellen, terwijl het toe- of afwijzen van getuigen een juridisch inhoudelijke beoordeling is en de hoeveelheid toe- of afgewezen getuigen onmogelijk een maatstaf kan zijn voor een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor vooringenomenheid. De strafkamer betwist dat de agenda van de rechtbank leidend is en meent dat het feit dat verzoekers in de (door enkel de voorzitter) genomen organisatorische beslissingen een versterkt vermoeden zien dat de strafkamer reeds een oordeel had gevormd over de onderzoekswensen lijkt te wijzen op het redeneren achteraf, terwijl zij hetgeen verzoekers verder over de beslissing van 1 februari 2021 hebben opgemerkt niet anders kan zien dan als een verkapt appel daartegen. Met het oog op het geheim van de raadkamer onthoudt de strafkamer zich van een verantwoording van de inhoudelijke beslissingen. Wat betreft het Keskin-arrest stelt de strafkamer zich op het standpunt dat zij daaraan een andere uitleg geeft dan verzoekers en betoogt zij dat dit geen zwaarwegend vermoeden oplevert voor partijdigheid, net als een onwelgevallige beslissing op een getuigenverzoek.

5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen. Zij wijst erop dat door de rechter genomen beslissingen volgens bestendige jurisprudentie in het algemeen geen grond vormen voor wraking en dat hetgeen eerder is voorgevallen in de strafrechtelijke procedure gelet op het bepaalde in artikel 513 Rv niet betrokken kan worden in de beoordeling van de vrees voor vooringenomenheid. Volgens het Openbaar Ministerie maakt het feit dat de verdediging het niet eens is met de beslissing van de strafkamer niet dat die beslissing in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring kan worden gevonden dan dat deze door vooringenomenheid van de strafkamer is ingegeven.

6.De beoordeling

6.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien – geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak – de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
6.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoekers
aan de door hen aangevoerde gronden nog het volgende toegevoegd. De beslissing van 1 februari 2021 is niet op een openbare zitting gedaan, maar per e-mail aan de verdediging toegestuurd. Dit is in strijd met de wet. In het proces-verbaal van de zitting van 18 januari 2021 staat bovendien ten onrechte vermeld dat mr. Doesburg mededelingen heeft gedaan over het Keskin-arrest. Het is onmogelijk dat mr. Doesburg ter zitting dat arrest heeft genoemd, omdat dat arrest dateert van 19 januari 2021.
6.3.
Volgens artikel 513 lid 3 Sv moeten alle feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot het indienen van een wrakingsverzoek tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Gebleken is dat de in r.o. 6.2 genoemde feiten en omstandigheden niet pas na het wrakingsverzoek aan verzoekers bekend zijn geworden. In dit kader is van belang dat de strafgriffie desgevraagd aan de wrakingskamer kenbaar heeft gemaakt dat het proces-verbaal van de regiezitting van 18 januari 2021 per e-mail van 2 februari 2021 aan de verdediging is toegezonden. Met de nieuwe ter zitting aangevoerde gronden kan daarom in het hiernavolgende geen rekening worden gehouden.
6.4.
De aanleiding van het wrakingsverzoek is de beslissing van de strafkamer om de onderzoekswensen van de verdediging grotendeels af te wijzen.
6.5. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt – zoals verzoekers ook beamen – mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing, noch over een eventueel verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Bij het beantwoorden van de vraag of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing is het uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:
1413). Uit het Keskin-arrest van het EVRM volgt niet dat de wrakingskamer de juistheid en/of de motivering van (tussen)beslissingen thans anders behoort te toetsen dan volgens de hiervoor beschreven norm.
6.6.
Verzoekers menen dat deze uitzondering in het onderhavige geval aan de orde is. Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hebben zij onder verwijzing naar de ter zitting van 18 januari 2021 overgelegde pleitnota’s ten aanzien van de verschillende onderzoekswensen uitgebreid nader toegelicht en onderbouwd waarom de gegeven motivering volgens hen pertinent onjuist en ontoereikend is om als onderbouwing van de beslissing te kunnen dienen. Ook hebben zij aan de hand van de overgelegde producties uitgebreid toegelicht wat de gang van zaken is geweest vanaf met name 29 november 2019, in welk kader zij hebben benadrukt dat hieruit een patroon opdoemt van een boven een fair trial prevalerende proces-economie. Verzoekers menen dat de betreffende omstandigheden maken dat de beslissing van 1 februari 2021 dusdanig onbegrijpelijk is dat hiervoor geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid.
6.7.
De wrakingskamer gaat niet in dit betoog mee. De door verzoekers aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de wrakingskamer niet dusdanig dat de beslissing van 1 februari 2021 in het licht van die omstandigheden niet anders dan door vooringenomenheid jegens (één of meer) verdachte(n) kan zijn ingegeven. Dit volgt reeds uit het betoog van verzoekers zelf, nu zij stellen dat de agenda van de rechtbank leidend is, hetgeen een ander motief oplevert dan de gestelde vooringenomenheid. Voor zover de gang van zaken in de strafprocedure vanaf 29 november 2019 – die hiervoor onder de feiten is weergegeven – al de conclusie rechtvaardigt dat, zoals verzoekers betogen, alles op alles moest worden gezet om de geplande inhoudelijke behandeling te halen, betekent dit bovendien nog geenszins dat de strafkamer een definitief standpunt ten nadele van verzoekers heeft ingenomen ten aanzien van de tenlastegelegde feiten. De bewoordingen van de beslissing van 1 februari 2021 wijzen ook niet in die richting, terwijl de wrakingskamer evenmin is gebleken van andere aanwijzingen waaruit volgt dat de motivering van die beslissing naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters die haar hebben gegeven jegens (één of meer van) de verdachte(n). De overige door verzoekers in het wrakingsverzoek genoemde omstandigheden kunnen wat dit betreft niet tot een ander oordeel leiden.
6.8.
De conclusie is dan ook dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer
7.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. F. Koster, A.L. Smit en W.J.B. Cornelissen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. Drijver en in openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.