Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[verzoeker 1] ,
[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
[verzoeker 5],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het wrakingsverzoek
De derde pijler wordt gevormd door het feit dat de strafkamer bij haar beslissing de nota bene door haarzelf genoemde uitgangspunten en overwegingen uit het Keskin-arrest van het EHRM van 19 januari 2021 niet heeft betrokken. De getuigen Bayonnes 9 en 13 hebben een zeer belastende verklaring afgelegd jegens verzoekers en het verzoek van de verdediging om die getuigen te horen is met een volstrekt onbegrijpelijke, juridisch onjuiste en in strijd met de jurisprudentie van het EHRM genomen beslissing afgewezen. Ook andere getuigen met een belastende verklaring, waarvan de verdediging het verzoek heeft gedaan deze te horen, zijn op onjuiste gronden en ongefundeerd afgewezen. Er bestaat bij verzoekers dan ook de gerechtvaardigde vrees dat de strafkamer niet het onpartijdige gerecht is dat artikel 6 EVRM vereist om te kunnen spreken van een fair trial.
4.Het standpunt van de strafkamer
5.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
6.De beoordeling
aan de door hen aangevoerde gronden nog het volgende toegevoegd. De beslissing van 1 februari 2021 is niet op een openbare zitting gedaan, maar per e-mail aan de verdediging toegestuurd. Dit is in strijd met de wet. In het proces-verbaal van de zitting van 18 januari 2021 staat bovendien ten onrechte vermeld dat mr. Doesburg mededelingen heeft gedaan over het Keskin-arrest. Het is onmogelijk dat mr. Doesburg ter zitting dat arrest heeft genoemd, omdat dat arrest dateert van 19 januari 2021.
6.5. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt – zoals verzoekers ook beamen – mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt dan ook geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing, noch over een eventueel verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Bij het beantwoorden van de vraag of en in hoeverre dit ook geldt voor de motivering van de (tussen)beslissing is het uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018: