ECLI:NL:RBOVE:2021:1669

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
262259 KG RK 21-100
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kinderzaak

Op 26 maart 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel het verzoek tot wraking van mr. Van Leeuwen afgewezen. Verzoekster, die eerder een echtscheiding had ondergaan, vreesde dat mr. Van Leeuwen niet onbevangen zou zijn in haar beoordeling van de bodemprocedure, omdat deze rechter eerder een beslissing had genomen in een kort geding dat betrekking had op hetzelfde geschilpunt. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 17 maart 2021 via een Skype-verbinding, waarbij zowel verzoekster als de wederpartij aanwezig waren, maar mr. Van Leeuwen niet. Verzoekster voerde aan dat de rechter tijdens de eerdere zitting opmerkingen had gemaakt die haar vrees voor partijdigheid versterkten.

De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het enkele feit dat mr. Van Leeuwen eerder in een kort geding had geoordeeld, was op zichzelf geen grond voor de veronderstelling dat zij partijdig zou zijn in de bodemprocedure. De wrakingskamer benadrukte dat de geschilpunten in het kort geding en de bodemprocedure wezenlijk van elkaar verschilden en dat de rechter in elke zaak opnieuw de relevante feiten moet waarderen. Bovendien werd vastgesteld dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormden voor wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 262259 KG RK 21-100
Beslissing van 26 maart 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op 22 februari 2021 heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan van
mr. Van Leeuwen, rechter in deze rechtbank en in haar hoedanigheid van kinderrechter belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder zaakkenmerk
C/08/258357 / FA RK 20-3243.
1.2.
Mr. Van Leeuwen heeft niet berust in de wraking en heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3.
In verband met overheidsmaatregelen die zijn uitgevaardigd als gevolg van de uitbraak van het coronavirus heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 17 maart 2021 plaatsgevonden via een Skype-verbinding. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door mr. H. Loonstein;
- de heer [naam] , bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.E.I. Bazuin, advocaat te Heerenveen.
Mr. Van Leeuwen is niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
1.4.
Mr. Loonstein heeft tijdens de mondelinge behandeling gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die op voorhand aan de rechtbank zijn toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] en [naam] zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van
14 mei 2018 heeft deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op
18 juni 2018 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op 11 december 2020 heeft mr. Van Leeuwen een beslissing genomen in de zaak die is geregistreerd onder zaaknummer C08/258339 / KG ZA 20-282 (hierna ook: het kort geding), waarin - kort samengevat - is overwogen dat [verzoekster] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een dringende reden om met -één van- de minderjarige kinderen naar Lelystad te verhuizen en dat zij de beslissing hierover in de bodemprocedure niet zou kunnen afwachten.
2.3.
Op 19 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling van de bodemzaak, die betrekking heeft op de contactregeling en de verhuizing van -één van- de minderjarige kinderen van [verzoekster] en [naam] plaatsgevonden. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer C/08/258357 / FA RK 20-3243 (hierna ook: de bodemprocedure). Na afloop van de mondelinge behandeling heeft mr. Van Leeuwen meegedeeld dat de beschikking in deze bodemprocedure binnen vier weken zal worden gegeven.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekster heeft het volgende aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. Aangezien mr. Van Leeuwen als voorzieningenrechter vonnis heeft gewezen in een kort geding tussen [verzoekster] en [naam] over hetzelfde geschilpunt/onderwerp als de bodemprocedure is bij verzoekster de vrees ontstaan dat mr. Van Leeuwen niet onbevangen is in haar beoordeling. Dit gevoel is bij verzoekster versterkt door uitlatingen en opmerkingen, alsmede door de houding van mr. Van Leeuwen tijdens de mondelinge behandeling van 19 februari 2021. Volgens verzoekster heeft mr. Van Leeuwen opmerkingen gemaakt die vooruitliepen op een niet-welgevallige beslissing voor haar, verzoekster, waarmee de vrees voor partijdigheid is gewekt. Daarnaast heeft mr. Van Leeuwen vragen aan verzoekster gesteld die niet tevens aan [naam] zijn gesteld. Tot slot heeft verzoekster bij het voorlezen van een brief aan het einde van de mondelinge behandeling de indruk gekregen dat mr. Van Leeuwen niet naar haar verhaal luisterde.
Verzoekster heeft tijdens de wrakingszitting van 17 maart 2021 gesteld dat het opmerkelijk is dat na de indiening van het wrakingsverzoek een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 februari 2021 is opgemaakt. Het opmaken van een proces-verbaal is in dit stadium van de onderhavige procedure niet gebruikelijk. Daarnaast is het proces-verbaal enkel door de rechter en niet door de griffier ondertekend. Verzoekster is het op enkele onderdelen niet eens met de weergave van het zittingsverloop in het proces-verbaal. Zo zou mr. Van Leeuwen niet bij aanvang van de mondelinge behandeling hebben gemeld dat zij ook de rechter in het kort geding was geweest. Aangezien mr. Loonstein ten tijde van het kort geding nog niet voor verzoekster optrad, was hem dit niet bekend. Ook heeft hij geen oproepingsbrief ontvangen waarin de naam van de behandelend rechter stond vermeld.

4.Het standpunt van mr. Van Leeuwen

4.1.
Mr. Van Leeuwen heeft niet berust in de wraking. Mr. Van Leeuwen is primair van mening dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Daarnaast is het niet juist dat het kort geding en de bodemprocedure hetzelfde geschilpunt/onderwerp betreffen. Hetgeen verzoekster overigens ten grondslag heeft gelegd aan het wrakingsverzoek is volgens mr. Van Leeuwen niet op feiten gegrond, niet ter zake dienend en niet duidelijk.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
5.2.
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. Dit voorschrift strekt ertoe te verzekeren dat de procedure direct nadat zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, wordt geschorst door de indiening van een wrakingsverzoek en niet pas op een later tijdstip nadat er mogelijk al verdere proceshandelingen zijn verricht. De wrakingskamer constateert dat uit het dossier blijkt dat op 15 januari 2021 oproepingsbrieven zijn verzonden, waarin de naam van de behandelend rechter stond vermeld, zodat de omstandigheid dat dezelfde rechter die in het kort geding had geoordeeld ook de bodemprocedure zou behandelen bij verzoekster en haar raadsman bekend had kunnen zijn. Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is verklaard dat het enkele feit dat dit dezelfde rechter betrof naar alle waarschijnlijkheid niet tot een wrakingsverzoek zou hebben geleid, wanneer de zitting op
19 februari 2021 anders zou zijn verlopen. Hetgeen zich tijdens deze mondelinge behandeling voordeed, in combinatie met het feit dat dit dezelfde rechter betrof die eerder reeds had geoordeeld, heeft geleid tot het indienen van het wrakingsverzoek. Rekening houdend met het feit dat de behandeling in de bodemprocedure op een vrijdag plaatsvond en het wrakingsverzoek op de daaropvolgende maandag is ingediend, oordeelt de wrakingskamer dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, zodat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek.
5.3.
Als eerste wrakingsgrond heeft verzoekster aangevoerd dat mr. Van Leeuwen gelet op haar eerdere beslissing in een kort geding tussen [naam] en [verzoekster] niet onbevangen is in haar beoordeling in de bodemprocedure, aangezien in de bodemprocedure hetzelfde onderwerp/geschilpunt aan de orde is. De wrakingskamer is van oordeel dat het enkele feit dat een rechter in het kort geding een oordeel heeft gegeven en daarna de bodemzaak behandelt in het algemeen geen grond vormt om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens verzoekster koestert, of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Dit kan evenwel anders zijn indien de rechter in het kort geding een inhoudelijk geschilpunt heeft beoordeeld en vervolgens in de bodemzaak hetzelfde geschilpunt te beoordelen krijgt. De wrakingskamer is van oordeel dat het geschilpunt in kort geding en het geschilpunt in de bodemprocedure wezenlijk van elkaar verschillen. In het kort geding is immers enkel de spoedeisendheid van de beslissing getoetst. Er is geen beslissing in volle omvang genomen, aangezien onder meer de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria om een verhuisbeslissing te toetsen niet in het kort geding aan de orde zijn gekomen. In het kort geding is ook niet vooruitgelopen op de te nemen beslissing in de bodemprocedure. Dat er een zekere mate van verwevenheid tussen beide zaken bestaat, brengt de wrakingskamer niet tot een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het tot de normale, uit zijn benoeming voortvloeiende, taak van een rechter behoort om in elke aan zijn oordeel onderworpen zaak opnieuw de relevante feiten te selecteren en waarderen, en op die feiten de in aanmerking komende rechtsregels toe te passen. De wrakingskamer is derhalve van oordeel dat de beslissing in het kort geding op zichzelf geen grond is om te veronderstellen dat er sprake is van een schijn van vooringenomenheid aan de zijde van mr. Van Leeuwen in de bodemprocedure.
5.4.
Daarnaast heeft verzoekster de manier waarop zij door mr. Van Leeuwen ter terechtzitting is bejegend aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de vraagstelling dan wel handelswijze van mr. Van Leeuwen ter terechtzitting partijdigheid tegen verzoekster besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is de wrakingskamer niet gebleken.
5.5.
Omtrent de aanwezigheid van het proces-verbaal overweegt de wrakingskamer het navolgende. Het proces-verbaal bevat een zakelijke - en derhalve geen letterlijke - weergave van hetgeen ter zitting is besproken. Het proces-verbaal wordt door de rechter en de griffier vastgesteld. Dat de rechter dan wel griffier wegens uitstedigheid niet in staat is het proces-verbaal mede te ondertekenen doet aan de validiteit van het proces-verbaal niet af. De wrakingskamer merkt hierbij op dat wanneer het proces-verbaal niet direct was uitgewerkt, er in het kader van de behandeling van het wrakingsverzoek om de uitwerking van het proces-verbaal zou zijn gevraagd, aangezien geen van de leden van de wrakingskamer bij de betreffende zitting aanwezig is geweest. Uit de aanwezigheid van het proces-verbaal kan naar het oordeel van de wrakingskamer dus geen partijdigheid van mr. Van Leeuwen worden afgeleid.
5.6.
De slotsom is dat de aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond vormen voor wraking van mr. Van Leeuwen. Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. U. van Houten, A.M. Rikken en M.H. van der Lecq in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.N. Sap en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.