In deze zaak vorderen twee broers, die deelgenoot zijn in de onverdeelde nalatenschap van hun overleden vader, vervangende toestemming om de woning die tot de nalatenschap behoort te verkopen. De eiser vraagt de rechtbank om toestemming om de woning te verkopen voor een vraagprijs van € 475.000,00 met een bodemprijs van € 440.000,00. De gedaagde heeft geen bezwaar tegen de verkoop en heeft verklaard mee te zullen werken aan de levering van de woning. De rechtbank oordeelt dat de vordering toewijsbaar is, mits de gedaagde binnen twee weken na betekening van het vonnis zijn medewerking verleent. De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de woning al geruime tijd leegstaat en partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verkoop. De rechtbank wijst de vordering toe en bepaalt dat de kosten van de verkoop en de notariële transporten door beide partijen ieder voor de helft gedragen worden. Tevens wordt bepaald dat de inboedel opgeslagen wordt in een externe opslagruimte totdat deze is verdeeld, met wederom een verdeling van de kosten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.